Tuesday, 31 March 2009

De markt en het paleis

De jongedame van het reisbureau glimlacht wanneer ze me aan ziet komen rijden. Haar hand gaat naar de lade van haar bureau waarin ze mijn paspoort bewaart. Ik parkeer mijn fiets, en glimlach terug. Ze overhandigt me mijn paspoort. Het is nog geen jaar oud, maar niettemin zijn reeds negen pagina's geheel of gedeeltelijk gevuld met visa en stempels. Ik kan er niet mee zitten. Verguld bekijk ik mijn laatste aanwinst. Het is een paginagrote, lichtgele sticker. 'Cong Hoa Xa Hoi Chu Nghia Viet Nam,' staat er met grote letters op. 'Socialist Republic of Vietnam'. Daaronder 'Visa', en het type: 'B3'. Dat betekent dat ik hier ben om business te doen, officieel ten minste. En dan het belangrijkste: 'Valid from 26/03/2009 until 20/09/2009 | Good for multiple entries.' Een handtekening en een stempel maken het geheel af. Ik kan een zucht van verlichting niet onderdrukken. Ik mag blijven.

Ik pak mijn spullen in een viertal tassen, en fiets wankelend naar mijn nieuwe woning. Het bevindt zich op een steenworp afstand van de oude stad. Om er te komen moet je eerst door een winkel waar mobiele telefoons verkocht worden. Het is een gemeubileerd appartement, bestaande uit een tweetal ruime kamers, gelegen op de begane grond. De woonkamer is gezegend met een grote inbouwkeuken, een houten eettafel, een flinke koelkast en een tv. In de slaapkamer staan een bed, een wandkast en een bureau. En, niet geheel onbelangrijk, er zijn airconditioning en een internetaansluiting. Verder is er een kleine badkamer, en een binnenplaatsje om mijn was op te hangen. Er is zelfs een vijvertje waarin vissen zwemmen. Voor dit paleisje betaal ik minder dan voor om het even welke bezemkast in Amsterdam.

Ik verwijder het foeilelijke kitschschilderij van de muur, en vervang het door de rijstpapieren reproductie van het relief van Angkor dat ik in Siem Reap na drie kwartier onderhandelen gekocht heb. Het bruin en het goud van de reproductie kleuren fraai bij de rest van het interieur. Aan een andere muur hang ik de kalligrafie die ik hier enkele weken geleden kocht. Het karakter dat erop staat betekent 'God' (ook al beweerde de verkoopster bij hoog en laag dat het 'geluk' betekende - maar de meeste Vietnamezen kunnen nu eenmaal geen Chinese karakters lezen). Drie kleine goden-/bodhisattvabeeldjes staan trots op de televisie, en mijn sarong met olifantenmotief blijkt een prima tafelkleed. Een keukenkastje komt vol te staan met het stapeltje boeken dat ik al weer verzameld heb sinds ik de laatste handvol naar huis stuurde: reisgidsen, boeken over Cambodja en Vietnam, 'Misdaad en straf' in de Engelse vertaling, het prachtige 'The God of Small Things' van Arundhati Roy (krachtig fladderende politieke poezie, die er zowaar in geslaagd is mijn mening over de Engelse taal te veranderen), de kopie van 'Brave New World' die ik ergens zag liggen, en een Engelse paperbackuitgave van de GVR (zonder enige twijfel een van de beste kinderboeken ooit geschreven). Ik vermoed dat het aantal boeken in mijn keukenkastje de komende tijd flink zal toenemen, nu ik weet dat ik hier mag blijven. Verder hang ik mijn kleren in de wandkast, zet de inhoud van mijn toilettas in de badkamer, en doe mijn opladers en volle dagboeken in een bureaulade. Mijn huisje wordt van mij, langzaam maar zeker.

Maar de koelkast en de meeste keukenkastjes zijn nog maagdelijk leeg. Pindakaas, instantnoodles en groene thee had ik mij reeds aangeschaft, maar voor het overige valt er nog weinig te genieten. Het is tijd om inkopen te doen. En waar kan dat beter dan op de oude markt van Hoi An? Een exotische hurlyburly, waar je alleen met gebogen hoofd door kunt, waar spartelende vissen om aandacht smeken en krabben zo groot als meloenen tot mislukken gedoemde pogingen doen te ontsnappen, waar sappige verse groene bladeren prikkelende geuren verspreiden, waar bekende en onbekende vruchten je glimmend proberen te verleiden, waar eenden- en ganzen- en kwartel- en kippeneieren en varkensoren en -organen en hele geplukte kippen je toegrijnzen, waar toeristenrommel naast blokken tofu ligt en je ondanks alle georganiseerde chaos om je heen met je lange benen en blonde haren zo opvalt dat er om de tien meter 'hellooo you buy somethiiing!' in je oor gebruld wordt. Welkom!

Leuk, zo'n markt, als je niet echt op zoek bent. Als je eventueel bereid bent een paar met parelmoer versierde eetstokjes te kopen, of een schelpenketting, of een t-shirt met een bierlogo. Maar als je op zoek bent naar alledaagse zaken als een plastic teil, een verlengsnoer, kaarsen, koffie, knoflook, limoenen, olie en vissaus, is het iets minder leuk. Niet omdat ze het niet hebben. Natuurlijk hebben ze koffie, knoflook en vissaus. Overal. Maar wel omdat de ongeschreven Vietnamese natuurwet luidt: pF = 2pV (waarbij p staat voor prijs, F voor buitenlander en V voor Vietnamees). Voor de alfa's onder u: een witte neus betekent een vraagprijs die ruim twee keer zo hoog is als de prijs die aan Vietnamezen gevraagd wordt. Xenofobie en winstbejag gaan namelijk prima samen. De legitimatie: alle blanken die hier zijn zijn rijk, anders zouden ze hier niet kunnen komen. Als ze zich een vliegticket kunnen veroorloven, kunnen ze ook wel het dubbele betalen voor een kilo tomaten. Hetgeen onzin is, want de rijke toeristen gaan echt niet de markt op om een kilo tomaten of een plastic teil te kopen - hooguit een paar met parelmoer versierde eetstokjes. Neen, ik ben niet rijk. Niet meer, in elk geval, nu ik mijn visum en mijn eerste maand huur betaald heb. Dus hou op met die onzin. Hou op me Albert Heijn-prijzen te vragen, terwijl we allebei weten dat die totaal niet marktconform zijn. Geef me gewoon een kilo tomaten voor dertig cent, zoals het hoort.

'Ik ga wel met je mee,' zei N., lief als ze is. 'Dat hoeft niet hoor, als je niet wilt,' zei ik, terwijl ik het tegengestelde dacht. 'Nee joh, geen probleem. Ik krijg vast goedkopere prijzen dan jij,' zei ze. Gezellig, samen shoppen, dacht ik. En dus gingen we de markt op.

Helaas, haar optimisme bleek ongegrond. Exotisch leuk en aardig, maar een Vietnamese markt is toch vooral een Hobbesiaanse jungle waar het recht van de sterkste geldt. Het recht van de sterkste vrouw, welteverstaan, want de markt is het domein van vrouwen. En wat voor vrouwen. Kijvende kenauen. Vileine viswijven. Gillende grieten. Daar wordt niet onderhandeld, daar wordt gekrijst en gevloekt, daar worden haren uitgetrokken omwille van een paar cent meer of minder. Als man heb je er niets te zoeken, en als buitenlandse man al helemaal niet. Ik was dan ook een blok aan N.'s been. Niet omdat ik niet van shoppen houd (integendeel), niet omdat ik lastig was. Maar simpelweg omdat mijn aanblik ertoe leidde dat de marktvrouwen de pF = 2pV formule toepasten, ook al sprak N. ze in het Vietnamees aan. De 'logica': als jij een rijke buitenlander aan de haak weet te slaan, kun je het je ook wel veroorloven de buitenlanderprijs te betalen. Dat beviel N. geenzins, niet alleen omdat de buitenlander die ze aan de haak geslagen had nou niet bepaald rijk te noemen was, maar ook omdat het indruiste tegen haar rechtvaardigheidsgevoel. Dus ging ze de strijd aan, en hoe. Ze onderhandelde gewiekst, ze eiste de goedkoopste prijs, ze speelde verschillende koopvrouwen tegen elkaar uit, ze snauwde waar nodig. De Kali in haar werd wakker. Ze spuwde vuur. Het was een prachtig gezicht.

En ik liep als een schoothondje achter haar aan, met op mijn hoofd een grote plastic teil waarin koffie, knoflook en vissaus lagen. Opvallen deed ik toch wel, met of zonder teil - dan maar beter goed opvallen. Door mijn waren op mijn hoofd te dragen wist ik her en der zowaar een lach tevoorschijn te toveren. De vrouwen dreven handel; ik was slechts de clown.

Maar mijn heldin slaagde er wel mooi in voor mij een pak koffie, tomaten, uien, knoflook, sjalotjes, kaarsen, twee plastic teilen, afwasmiddel, zes eendeneieren, waspoeder, een tros bananen, tien pakjes lucifers, een fles vissaus, een flesje chilisaus, een koffiezetdingetje van roestvrij staal, een paar schuursponsjes, een fles olie, suiker, zout en peper te kopen - alles bij elkaar voor nog geen tien euro. Was ik alleen gegaan, dan was ik vermoedelijk het dubbele kwijt geweest.

Niets is zo mooi als thuiskomen na een middag inkopen doen. Al je nieuwe spullen zorgvuldig opbergen, keukenkastjes en koelkast vullen, en daarna jezelf een glas van het een of ander inschenken. Maar niet nadat je de rode lampjes aangedaan hebt die op het hoogste keukenkastje staan, je de onaangebroken tros bananen er tussen gezet hebt, je drie staafjes wierook aangestoken hebt, en je gebogen hebt voor de god van de keuken. Want de god van de keuken, die houd je graag te vriend. Per slot van rekening is hij je huisgenoot.

En dus wonen we hier nu met zijn vieren. De god van de keuken, Tatou het gordeldier, N. die hier alleen overdag is omdat ze elke avond om tien uur thuis moet zijn van haar ouders, en ondergetekende.

Ook u bent welkom in mijn paleis.

De god van de keuken krijgt een pompoen

Mijn keuken (met rijstkoker!)

De eetkamer met het olifantenkleed

Aan de muur de Angkor-reproductie en kalligrafie


Mijn slaapkamer (op het kussen zit Tatou)

Stadsgezicht van Hoi An

Hoi An aan het water

Aike doet een wens tijdens het lampionnenfestival

De eerste rijles

Monday, 23 March 2009

Hier en nu

Twee weken geleden arriveerde ik in Hoi An. Ik had de intentie hier ten minste een paar dagen te blijven, om in alle rust mijn plannen voor de nabije toekomst op een rijtje te kunnen zetten. Ik wandelde door de oude stad, fietste langs de rijstvelden, maakte een boottocht over de rivier, en bedacht me dat het helemaal niet zo'n gek idee zou zijn om hier wat langer te blijven. Aanvankelijk was het weinig meer dan een gezellige dagdroom. Maar toen ontmoette ik N. Ik was eigenlijk helemaal niet op zoek naar iemand, maar N. was intelligent en lief en kritisch, en hield net als ik van wandelen en fietsen en lekker eten, en we konden met elkaar praten en naar elkaar luisteren. Dus voor ik er erg in had had ik haar terechte vraag 'maar als je verder reist, dan gaat het toch niet werken tussen ons?' beantwoord met 'dan blijf ik toch hier, in plaats van naar China of Korea te gaan?'. Het was een impuls, natuurlijk; maar ik geloof wel dat impulsen het verdienen om serieus genomen te worden. Mijn keuze om als middelbare scholier naar Japan te gaan was een impuls, evenals mijn beslissing om mijn master in Engeland te gaan volgen, om maar eens wat te noemen. Beide hebben me veel moois gegeven.

Keuzes worden altijd gemaakt in het hier en nu, ook al realiseren we ons dat meestal niet. We denken dat we keuzes maken voor de toekomst, maar onze perceptie van de toekomst is niets anders dan een constructie van het heden. Met andere woorden: hoe wij de toekomst zien zegt niets over hoe die toekomst eruit zal zien. Het is een constructie gebaseerd op onze huidige verlangens en angsten, niets meer. Toekomst is een verre abstractie, altijd aan gene zijde van het kenbare. Angst voor de toekomst is daarom per definitie een reflectie van het heden; en wordt altijd ervaren in het nu, op dit moment. Mensen laten zich bij het maken van keuzes vaak beinvloeden door toekomstangsten: misschien dat ik dit werk over een jaar niet meer leuk vind, ik weet niet of deze relatie wel haalbaar is, enzovoorts. Natuurlijk weet je dat niet - daarvoor is het de toekomst, per definitie onkenbaar. Een keuze kan op niets anders gebaseerd zijn dan op het gevoel dat je in het heden hebt (beinvloed door ervaringen in het verleden). Die realisatie kan bevrijdend werken. Er is slechts hier en nu; vertrouw dus maar op je gevoel, en laat je niet gijzelen door een toekomst die je zelf bij elkaar gevreesd hebt.

Het hier en nu is voor mij Hoi An. Dus heb ik besloten om in mijn impuls te geloven, hoe absurd misschien ook. Niet alles hoeft weloverwogen te zijn. Ik wil wel eens zien wat er gebeurt als de droom de werkelijkheid ontmoet.

Een ding heb ik al wel geleerd. Een nieuw leven in een nieuw land staat niet binnen drie dagen op de rails. Toen ik in Tokyo ging wonen, waren woonruimte, studie en visum reeds geregeld. Hetzelfde gold voor Londen (woonruimte en studie; een visum had ik daar natuurlijk niet nodig). Dit keer is alles anders. Ik moet een visum regelen, werk en een huis vinden, mij een laptop en een scooter aanschaffen, en de taal leren. Mijn paspoort ligt inmiddels bij de immigratiedienst in Ho Chi Minh Stad, en zo God het wil heb ik aan het einde van deze week mijn felbegeerde nieuwe stempel. Een scooter en een laptop zijn vermoedelijk ook niet al te lastig om te vinden, en een nieuwe taal leren is vooral een leuke uitdaging. Werk vinden blijkt lastiger. Ik heb zeker tien vogels in de lucht, maar vooralsnog is er niet een op mijn hand gaan zitten. Het meest concrete is een talenschool in Danang, die reeds heeft toegezegd me in dienst te willen nemen - deze week hoor ik meer, maar waarschijnlijk gaat het voorlopig slechts om enkele uren per week. Een andere talenschool was eveneens op zoek naar parttime leraren, maar heeft niet meer gereageerd na mijn laatste e-mail (Vietnamezen zijn bepaald geen sterren waar het gaat om het beantwoorden van e-mail of het terugbellen van mensen - en dat is een understatement). Er is een taleninstituut in Hoi An dat interesse had, maar nog steeds niet weet of het aan mijn (uitermate bescheiden) salariseisen tegemoet kan komen. Dan zijn er de vogels die nog wat hoger vliegen: een nieuwe talenschool in Hoi An, die ijs en weder en bureaucratie dienende volgende maand van start gaat; een Japans instituut dat opgericht wordt aan de universiteit hier ter plaatse; een basisschool in Danang die naar verluidt op zoek is naar docenten Engels; plannen om mijn masterscriptie op te sturen naar wetenschappelijke journals, en om dagbladen en tijdschriften te bestoken met mijn reisverslagen; en een plan om lokale kunstproducten naar Nederland te exporteren en daar te verkopen. Plannen zat, kortom, maar het duurt even voordat ze gematerialiseerd worden. En ik wil toch echt eerst zeker weten of ik hier aan de slag kan voordat ik veel geld besteed aan een scooter, een laptop en een woning.

Terwijl ik dit schrijf word ik opgebeld door een Amerikaanse kok. Hij had me afgelopen vrijdag uitgenodigd om samen met hem en een aantal reizigers in zijn restaurant te komen eten. De Vietnamese keuken is een van de beste en rijkste ter wereld (waarover ongetwijfeld in een later verhaal meer), en dit het beste restaurant van de stad. Het was verrukkelijk. Enfin, hij belde me op om te zeggen dat er bij hem in huis een fraaie grote kamer vrij is gekomen; gemeubileerd, en compleet met keuken en internet. Wordt hopelijk vervolgd...

Gelukkig hou ik me met meer bezig dan met werk, een visum en een woning. Ik ben begonnen mij verder te verdiepen in de Vietnamese cultuur en geschiedenis. Het hebben van een relatie met een ambitieuze en intelligente Vietnamese jongedame leert je veel over lokale normen en waarden (lees: over confucianistisch seksisme) - ook dat verhaal houdt u nog van mij tegoed, beloofd. Ik kan niet wachten om het te schrijven, mijn vingers jeuken. Maar ik moet nog even wachten, en mij nog wat beter inlezen in de materie, want cultuurkritiek moet wel onderbouwd zijn. Ook ben ik voorzichtig begonnen mij de taal eigen te maken. Dat is een leuke, maar geen eenvoudige opgave, want het is de eerste keer dat ik een tonentaal leer. De A wordt in het Vietnamees heel anders uitgesproken dan een A met een accent grave, een accent aigu of een punt eronder, om maar eens wat te noemen, en het leren van de juiste uitspraak is cruciaal omdat een woord een andere betekenis krijgt wanneer het met een andere toon uitgesproken wordt. Het is een mooie uitdaging.

Ik leer ook het nodige over het politieke systeem hier. Ook wat dat betreft lijkt Vietnam op China: het is een totalitaristische bureaucratie, slechts in naam communistisch. De vrijheid van meningsuiting is beperkt, maar het beschermen van de goede zeden wordt minstens zo belangrijk geacht als het tegengaan van subversieve meningen. De Amerikaanse eigenaar van een tweedehands boekhandel vertelde me dat de censuur hem 450 boeken afhandig had gemaakt - een flinke klap, voor een klein winkeltje. Ik vroeg om welke boeken het ging. Precies wist hij het niet, want ze weigerden de lijst vrij te geven, maar hij wist wel te vertellen dat het in meerderheid om boeketromannetjes ging. Die Westerse imperialistische werken zouden de Vietnamese dames immers maar op verkeerde gedachten kunnen brengen.

Ook veel filosofische en academische werken zijn verboden, helaas. In Thailand en Maleisie kun je elk boek vinden dat je zoekt, maar in Vietnam ben ik nog geen enkele serieuze boekhandel tegengekomen. Maar het lijkt de meeste mensen weinig uit te maken. Op economisch gebied is Vietnam zo kapitalistisch als Engeland in de negentiende eeuw. Iedereen heeft de vrijheid om naar hartelust handel te drijven en geld te verdienen, en de competitie is in veel sectoren van de economie dan ook groot. In tegenstelling tot wat voorstanders van de vrije markt ons willen doen geloven komt dat de kwaliteit van hun producten niet altijd ten goede. De toeristenindustrie in Vietnam wordt gedomineerd door maffiose clubs die mensen op ingenieuze wijze hun geld afhandig weten te maken (zie mijn tip 'Vermijd TM Brothers/Cafe'). Desalniettemin is economische vrijheid de enige vrijheid die het grootste deel van de bevolking zich wenst. Democratie, vrijheid van meningsuiting en persoonlijke vrijheid hebben voor de meeste Vietnamezen weinig of geen prioriteit, zo is mijn indruk.

Laat ik deze stelling illustreren aan de hand van een voorbeeld. Gisteren was ik te gast bij de 'English Club' van de plaatselijke universiteit. Deze club, opgezet door mijn geliefde N., komt elke twee weken bijeen om te luisteren naar Engelstalige presentaties, en vervolgens in het Engels een discussie te voeren. Ik had aangeboden om een verhaal te houden over Nederland. Zo gezegd, zo gedaan. Omdat ik wel vermoedde dat het niveau van de meeste studenten niet al te hoog zou zijn, en omdat mijn Japanse ervaringen me geleerd hadden dat Aziatische studenten over het algemeen over weinig kennis beschikken aangaande andere landen dan hun eigen, had ik het simpel gehouden. Een powerpointpresentatie met foto's van tulpen en klompen en de koningin, een verhaaltje over windmolens en deltawerken, een beetje Rembrandt en Van Gogh en natuurlijk schaatsen en voetbal, dat werk. Ik bleek het niveau van de studenten goed ingeschat te hebben. Ze begrepen het meeste van wat ik vertelde, en konden zich dankzij de foto's een beeld vormen van Nederland. Maar de cliches overstijgen, dat zat er niet in.

Na afloop van de presentatie werd de groep opgesplitst in kleinere groepjes, om met elkaar in discussie te gaan. Ik had gedacht aan een discussie over het Nederlandse softdrugsbeleid, of over het homohuwelijk, of over ons meerpartijensysteem. U had het gezicht van N. moeten zien toen ik haar dit voorstelde... Daar ze (terecht, vermoedelijk) vreesde dat een dergelijke discussie zou kunnen leiden tot een wel erg spoedig einde van haar English Club, stelde ze voor om te discussieren over de vraag of voetbal een goede reden is om je gezin te verwaarlozen, iets van die strekking. Dat leek mij nou weer niet echt een onderwerp dat zich leent voor een vlammende discussie. (Want laten we wel wezen: natuurlijk is het dat! Maar niet verder vertellen hoor, vooral niet aan N.) Uiteindelijk had ik het antwoord: een discussie over het Nederlandse rookverbod. Politiek niet al te beladen, maar toch een aardig discussieonderwerp.

Mijn eigen mening aangaande dit onderwerp is niet eenduidig. Enerzijds ben ik voor, anderzijds tegen. Om persoonlijke redenen ben ik voor. Ik vind het heerlijk om lekker te kunnen eten, drinken en dansen zonder voortdurend andermans tweedehands rook in te hoeven ademen. Veel rokers zijn tamelijk asociaal: ze eisen zich het recht op publieke ruimtes te vullen met hun rookwalmen, en trekken zich niets aan van de niet-rokende meerderheid. Het is niet meer dan terecht dat de niet-rokende meerderheid nu de rokers hun plek heeft gewezen, ben ik geneigd te denken.

Maar er is een maar. Het rookverbod is een symptoom van twee zorgelijke, gerelateerde trends. Ten eerste is er de inmiddels algemeen geldende opvatting dat elk risico vermeden moet worden, dat geluk en een goede gezondheid grondrechten zijn, dat ziekte en uiteindelijk zelfs dood er zijn om overwonnen te worden. Niet alleen de samenleving is maakbaar, ook de mens, zo denken we - we zijn ongeluk en ziekte meer en meer gaan zien als een schending van ons geboorterecht, in plaats van als een onvermijdelijk deel van het leven. De paradox is natuurlijk dat die voortdurende obsessie met geluk en gezondheid, en dat geloof in de maak- en controleerbaarheid van ons eigen leven, uiteindelijk datgene is dat ons pas echt ongelukkig maakt. Geluk wordt gekwantificeerd, uitgedrukt in levensverwachting en BNP, en losgekoppeld van het hier en nu. Een eeuwige toekomstbelofte, een pot met goud aan het eind van de regenboog, waar we als kippen zonder kop achteraan rennen. Wie nu geniet, wordt veroordeeld, want hij rent niet achter de pot met goud aan. Het is als de Grijze Heren in Michael Endes 'Momo en de tijdspaarders', die de mensen het hier en nu afhandig maken door hun tijd van ze te stelen, en prachtige beloften voor de toekomst te maken. Alleen zijn wij onze eigen Grijze Heren.

Het tegengaan van roken is een bevestiging van deze zorgelijke trend. De roker heeft volstrekt gelijk wanneer hij zegt: 'ja, ik weet ook wel dat het ongezond is. So what? Mag ik alstublieft zelf bepalen of ik ongezond wil leven? Roken draagt voor mij bij aan de kwaliteit van mijn leven. Dan maar iets korter leven - dat is het me waard! Ik leef nu, ik wil nu genieten!' Doordat we ons geluk menen te kunnen controleren, vervreemden we ons ervan, en maken onszelf zodoende ongelukkig. De roker begrijpt ten minste dat geluk in het huidige moment te vinden is, niet in de abstracte toekomst.

Er is een tweede trend die me zorgen baart. De regering Balkenende-IV is zo paternalistisch als de paus. Ze weet precies wat goed en slecht voor ons is, dent dat wij dat zelf niet kunnen bepalen, en ziet het zodoende als haar taak om ons op te voeden, ons te controleren, en ons te dwingen het 'goede' te doen. Dat gaat over veel meer dan alleen het rookverbod. Het gaat ook over het nieuwe ministerie van opvoedkunde, waar een minister met de Bijbel in de hand een enorme Big Brother-database aanlegt om gedetailleerd bij te kunnen houden hoe mensen hun kinderen opvoeden. Wanneer zij dat doen op een manier die hem en zijn ambtenaren niet welgevalt, hebben ze de macht om kinderen uit huis te plaatsen en hen te 'heropvoeden' (komt dat woord u ook niet bekend voor?). Het gaat ook over de nieuwe kruistochten tegen porno en softdrugs, of over de imperking van privacy omwille van onze 'nationale veiligheid'. Gaat u maar rustig slapen, vadertje Balkenende waakt over u. Rouvoet zit bij uw babyfoon, Klink heeft uw medisch dossier stevig in zijn handen, en Plasterk gaat ervoor zorgen dat uw kinderen geen dingen op tv zien die slecht voor ze zijn. De regering voedt u op, godzijdank, want u bent onwetend en geneigd tot het slechte - dat is de premisse. Maar wie zegt mij dat de regering inderdaad beter weet dan ik, wat goed voor me is? Wie garandeert mij dat de regering inderdaad het beste met mij voor heeft? En zelfs als dat het geval is, heb ik dan niet nog steeds het recht om mijn leven te leven zoals ik dat wil? Als 'ongezond' leven mij gelukkig maakt, waarom heb ik dan niet de keuzevrijheid 'ongezond' te leven? En wie bepaalt wat 'gezond' en 'gelukkig' is? Dat zijn relatieve, ideologisch beladen begrippen. Misschien zie ik 'geluk' wel heel anders dan minister Klink. Misschien wil ik wel helemaal niet 'gelukkig' zijn. Laat me!

Zoals bij elk undergraduate werkcollege aan elke universiteit ter wereld werd de discussie ook hier gevoerd door een handjevol gemotiveerde studenten, terwijl de meerderheid zweeg. Op een enkele dappere roker na (niet toevallig de enige jongen in het gezelschap die zijn mond durfde te openenen) was men het bedroevend snel met elkaar eens. 'Het rookverbod is goed, want roken is ongezond. Ze zouden het in Vietnam ook moeten invoeren. Niet alleen in restaurants, maar in elke publieke ruimte, inclusief schoolpleinen.' Dat was de strekking. 'Maar is het de taak van de overheid?' probeerde ik nog. 'Mensen kunnen toch zelf kiezen? Ze hoeven niet naar restaurants en bars te gaan waar gerookt wordt als ze dat niet willen. Ze hebben toch de vrijheid hun eigen keuze te maken? Waarom moet de overheid zich zo bemoeien met ons persoonlijke leven?' Glad ijs, zo bleek. Ik kreeg geen respijt. 'Roken is slecht,' zongen de jongedames in koor, 'dus het is goed dat de regering het verbiedt.' De concepten persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid begrepen ze niet. Oh ja, ze kenden de woorden - maar de woorden hadden geen betekenis. De overheid is ervoor om ons geluk en onze welvaart te faciliteren, economisch en anderszins, en dat werkt niet als mensen al te kritisch worden. Persoonlijke verantwoordelijkheid en keuzevrijheid, die fundamentele liberale waarden, hebben in het moderne Vietnam dan ook geen enkele betekenis. Maar als zelfs studenten geen waarde hechten aan morele autonomie en het recht om met je leven te doen wat je zelf wilt, wie doen dat dan wel? Het verbaasde mij hoezeer een discussie over een politieke kwestie zo volstrekt apolitiek gevoerd kon worden. En dat was echt niet alleen vanwege de taalbarriere.

Ik wil niet suggereren dat dit louter een gevolg is van het politieke systeem. Japan, op papier een democratie waar ten minste een zekere mate van vrijheid van meningsuiting geldt, is nou ook niet een land waar de mensen bekend staan om hun liberalisme en individualisme. Het ligt dus dieper dan louter politieke repressie; er zullen ook andere factoren zijn. Laten we dit voorlopig 'cultuur' noemen, hoe diffuus die term ook is. Maar Vietnam heeft natuurlijk wel degelijk een geschiedenis van politieke betrokkenheid en engagement, dus er is meer aan de hand dan louter 'culturele waarden'. Hoe dan ook, die vroegere politieke betrokkenheid lijkt behoorlijk succesvol tot zwijgen gebracht. Mijn generatie wil een goede baan, een dito salaris, een Japanse motorfiets, lekker eten, een liefhebbende echtgeno(o)t(e), en om de zoveel tijd een karaokeavond. Het politieke systeem hervormen? Why bother!?

Over karaoke gesproken. Het was even geleden, maar gisteravond was het dan eindelijk weer tijd voor een dolle zingavond. Twee vrienden van N. waren over uit Ho Chi Minh Stad, en dat was een mooie gelegenheid voor een 'double date'. Net als in Japan huur je in Vietnam je eigen kamer, zodat je alleen onder vrienden bent, en veel aan zingen toekomt. En inderdaad. Eindelijk weer eens de kans om mijn prachtige versies van Hotel California, Morning Has Broken, Heaven en, natuurlijk, I'm A Believer ten gehore brengen. En, tussendoor, de chachacha te dansen op Vietnamese muziek. Lol maken en genieten.

Jammer dat er niets te roken was.

Thursday, 19 March 2009

De kikker en de bodhisattva

Er wordt steeds op mijn deur geklopt. Niet door mensen, niet door Pieten, maar door torren. Het zijn hele grote vliegende torren met lichtbruine schilden. Als kamikazepiloten storten ze zich op deuren, muren en tl-buizen. Ze nemen een aanloopje, accelereren, vliegen zich te pletter, vallen verdwaasd op de grond, krabbelen weer op, en wagen nog een poging. Steeds opnieuw. Met zijn negenen proberen ze mijn deur in te beuken. Knallende koppijn moet het ze op zijn minst opleveren. Soms blijven ze liggen, na weer een mislukte poging, midden op het pad. Grommende scooters verlossen ze dan uit hun lijden. Ze zijn de lemmingen onder de geleedpotigen, een levende ontkenning van de evolutie. De natuur is doelloos! Bezie haar, absurd als ze is, en lach, lach haar uit. Liefdevol.

Uit mijn doucheputje komt een klein kikkertje gekropen. Het is groen als dras, nauwelijks groter dan mijn grote teen. Zijn ogen zijn doodsbange speldenknoppen. Het raapt zich bijeen en hupt naar buiten, de badkamer uit, de vrijheid in. Maar de vrijheid is ver en de voordeur gesloten. Dus begeeft het zich naar het donkerste hoekje, onderweg een drolletje acherlatend. Een klein, zwart stipje op het laminaat. Verstop je. Wees onzichtbaar, want de wereld is groot en wil je opeten. Verstop je, kikker, wees bang, wees bang!

Drie kleine koperen beeldjes staan op mijn televisie. Het is een kleine blokkertelevisie waarop alleen Vietnam 1 tot en met 6 te zien zijn. Geen BBC World, geen Fashion TV, niet eens de voortdurende herhalingen van Premier League wedstrijden waarmee elke commerciele zender je vermoeit. Ik moet mijn leven nu zien door te komen zonder de beelden van Portsmouth tegen Wigan Athletic. Dat krijg je als je niet meer in een hotel wilt leven. Volgens de theorie is het goed voor mijn kennis van het Vietnamees, voortdurend Vietnamees te horen. En inderdaad, inmiddels kan ik al een stuk of tien woorden bijna correct uitspreken. De belangrijkste: lieve schat, noodlesoep, tapbier.

De televisie staat op een nieuw, leeg koelkastje. Het zou niet leeg moeten zijn. Ik moet meer eten kopen, op de oude markt daar aan de haven, waar vers fruit ligt te glimmen en verse vis spartelt. Maar ik word moe van het steeds maar weer moeten onderhandelen voor elke muizenkeutel die je koopt, het steeds maar weer dubbele prijzen betalen omdat je neus wit is, en recht, en je ogen groot en blauw. Dus is de koelkast leeg. En ik kreeg nog wel een nieuwe, want de vorige was oud en vies en kapot.

Toen de hospita de koelkast verving is ze zo goed geweest de drie kleine koperen beeldjes anders neer te zetten. Ik had de olifantengod in het midden gezet, biddend voor rijkdom, voor klinkende dollars. Mevrouw de Bodhisattva van het Mededogen stond aan zijn linkerhand (de belangrijkste hand, in Azie, waar alles tegengesteld is aan wat we gewend zijn en geleerd hebben, waar alles omgedraaid wordt), en Meneer de Reizende Asceet aan zijn rechter. Maar mijn hospita kent de juiste hierarchie. Eerst compassie, dan ascese, dan pas de olifant, want die is niet van hier. Wil je bidden, bid dan tot Mevrouw de Bodhisattva. (Die is ook niet van hier, maar dat zijn we vergeten.) Zij helpt je in liefde en gezondheid, zij alleen. En zij leidt je heelhuids door de woekerende jungle die de doorgaande weg is.

Dus siert haar beeld de piepende en krakende bus, reeds door de ratten ontvlucht, die mij in mijn gloednieuwe krijtstreeppak naar Danang brengt, voor een sollicitatiegesprek of iets van die strekking. Haar aanwezigheid geeft de chauffeur vleugels. We rijden de reuzenslalom, om scooters en vrachtwagens en fietsende schoolmeisjes in lange roomwitte schooljurken heen, razend, razend, almaar sneller. De klaploper-kaartjesverkoper weigert mijn geld aan te nemen. Mijn neus is wit, en recht, en mijn ogen zijn groot en blauw, en ik draag een krijtstreeppak, dus ik moet het dubbele tarief betalen. Hij weigert oogcontact, maar zwaait stoicijns met het briefje dat hij wil zien. Mijn bloed nadert in ras tempo het kookpunt. Borrel, borrel, sta erboven, het is verdomme maar vijftig cent, briefjes zat, en allemaal met die grijnzende kop en dat treurige baardje van Ome Ho, elk lullig bankbiljet dezelfde kop, ik kan hem wel dromen. 'Rustig maar. Bewaar de goede vrede,' zegt Mevrouw de Bodhisattva, 'en betaal de helft extra.'

Tandenknarsend geef ik het joch 15.000 dong. Weet je welk lichaamsdeel je ermee af mag vegen, rotjong, met dat blauwe briefje van 5000? 'We draaien jullie je poten uit, rijke westerlingen, beetje bij beetje, zoveel als we kunnen!' grijnst Ome Ho me toe, naieve xenofoob die hij is. 'Salonsocialist, je land is verworden tot een kapitalistische jungle, waarin het recht van de sterkste geldt,' zeg ik terug. 'Is dit de communistische heilstaat? De C van communisme staat hier voor Corruptie, Censuur, en Capitalism!' Ik weet niets beters te verzinnen. En de bus racet door, en ik heb meer betaald voor mijn krijtstreeppak dan die jongen in een maand verdient, en waar maak ik me in godsnaam druk over.

Mevrouw de Bodhisattva kan niet overal tegelijk zijn. Vorig jaar stierven meer dan 12.000 Vietnamezen als gevolg van verkeersongelukken. Van de week nog stortte een bus Russische toeristen hier in een ravijn. En toch wil ik de weg op, niet meer bang zijn, mij niet langer vastklampen aan angsten van vroeger die het niet verdienen oud te worden. 'Mag ik je motorfiets proberen?' vroeg ik haar met zachte stem, half hopend dat ze me niet zou verstaan. 'Als ik woon in Hoi An maar werk in Danang moet ik toch kunnen rijden.' Ze dacht even na, en besloot me te vertrouwen. Ze was een uitstekende leraar. Het ding bleek versnellingen te hebben, en een rempedaal. Plotseling werd me duidelijk waarom ik op Ko Tao een motorfiets en een elleboog kapot maakte. Het was kinderlijk onnozel. Ik wist niet hoe te remmen, toen.

Dit keer ging het goed. De weg was leeg, breed, van net asfalt. Haar vertrouwen in mij deed mijn zelfvertrouwen groeien. Ik reed eerst langzaam en daarna sneller, maakte bochten waar nodig, probeerde alle versnellingen. Als ik een fietser inhaalde, toeterde ik beschaafd. Ze zag dat het goed was, en kwam bij me achterop zitten, zo groot was haar vertrouwen reeds. Mijn hart klopte, voor haar, voor de motorfiets, voor de rijstvelden om ons heen. Mijn linkerhand verliet het stuur, zocht de hare, vond haar. En de motorfiets reed de toekomst in. Met bonzend hart, dat wel. Maar we lachten.

En op hetzelfde moment op een andere plaats deed een andere ik de voordeur open, liep naar het donkerste hoekje, en pakte het kikkertje op. Ik bracht hem naar buiten, de enge wereld in. Spring, kikker, spring, zwem, en kwaak uit volle borst! Er is niets om bang voor te zijn. De spoken in je hart zullen sterven!

Op dat moment vloog een hele grote tor triomfantelijk mijn kamer binnen. Dat krijg je als je de voordeur openzet. Maar het is het waard, want de kikker zal zwemmen.

En op de televisie stonden drie koperen beeldjes te glimmen. Als vers fruit.

Monday, 16 March 2009

De stad die mijn plannen veranderde

Hoi An is een charmant stadje. In vroeger tijden was het een havenstad, waar mannen uit verre landen handel dreven. De zee heeft zich sindsdien teruggetrokken, maar Hoi An is nog altijd een stad waar druk gehandeld wordt, en waar mensen uit verre landen veel geld betalen voor mooie dingen. De fraaie oude binnenstad heeft de tand des tijds goed doorstaan, en is oorlogsgeweld bespaard gebleven. Niet voor niets staat ze op de werelderfgoedlijst van de UNESCO. De gebouwen worden goed onderhouden, de binnenstad is schoon en autovrij, en bedelaars en zwendelaars zijn opvallend afwezig. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat Hoi An een prominente plaats heeft in het reisschema van zo'n beetje elke buitenlandse toerist die Vietnam aandoet.

Maar ondanks het grote aantal toeristen is de stad er wonderwel in geslaagd haar charme te behouden. Hoi An is een bruisend stadje, dat het moderne en het traditionele op knappe wijze weet te combineren. Het verdient een meerdaags bezoek, niet alleen vanwege de architectuur, maar ook vanwege de vele prima restaurantjes en gezellige bars, en de fantastische winkels en galerieen. Zo vind je hier goedkoop maar fraai aardewerk, houtsnijwerk en schilderijen. Maar de stad is vooral beroemd vanwege de vele kleermakers en schoenmakers die zich er bevinden. Voor ongeveer 75 euro koop je hier een op maat gemaakte smoking van goed materiaal; voor nog geen 20 euro krijg je er een paar nette, eveneens op maat gemaakte leren schoenen bij. Wie een nieuwe garderobe wil, is hier dus op de goede plaats. Ook ik kon de verleiding niet weerstaan mij een fraaie smoking en krijtstreeppak aan te schaffen. Wanneer je bedenkt wat het huren van een smoking in een land als Nederland kost, valt die investering wel te verantwoorden.

Ook de omgeving van Hoi An is bijzonder mooi. De stad ligt aan een soort kleine rivierdelta, waarin zich een aantal grote en kleine (schier)eilanden bevindt. Je kunt er prachtig fietsen. Dit is het Vietnamese platteland: rijst- en maisvelden, waterbuffels en kraanvogels, familiegraven en heiligdommen, slootjes en bruggetjes, fietsers met rieten hoeden, en her en der dorpjes waar het geluid van de stilte overstemd wordt door een karaoke-feestje. Een paar kilometer ten oosten van Hoi An bevindt zich een mooi strand, waar het goed toeven is, en de vis vers. Iets verder weg liggen de Marmeren Bergen, de Cham ruines van My Som, en de grote havenstad Danang - maar daar ben ik allemaal nog niet geweest, dus daar kan ik u nog niet zoveel over vertellen. Hoe dan ook, er valt hier veel te ontdekken.

Plannen kunnen behoorlijk veranderlijk zijn, daar was ik inmiddels wel achter. Het afgelopen jaar zijn ze gekomen en gegaan, niet zelden met een rotvaart. Het is een van mijn stokpaardjes, ik weet het, maar John Lennons uitspraak 'life is what happens while you're busy making other plans' was de afgelopen tien maanden toch wel behoorlijk op mij van toepassing. Deze week was het weer eens raak. Met dank aan Hoi An, onder andere.

Ik vertelde van mijn plannen om in Korea of Japan werk te vinden als taaldocent. Zeker in Korea valt goed geld te verdienen voor gekwalificeerde docenten Engels. Nu heb ik weliswaar het nadeel dat ik geen 'native speaker' ben (de mythe dat native speakers betere docenten zouden zijn leeft voort, zeker in Azie) en geen officieel certificaat (TEFL of iets dergelijks) bezit, maar daar staat tegenover dat ik wel mooi een cum laude mastertitel van een Britse universiteit op zak heb, en bovendien al enige ervaring heb in het geven van taalonderwijs. Ik zou dus wel in aanmerking moeten komen voor een mooie positie als docent Engels ergens in Korea, dacht ik. En zo begon ik mijn internetzoektocht.

Die leerde me evenwel twee dingen. Ten eerste: het werk ligt in Korea inderdaad voor het oprapen, en de verdiensten zijn inderdaad uitstekend. Ten tweede: de bureaucratische procedure die doorlopen moet worden teneinde een Koreaans werkvisum te krijgen, is dusdanig omslachtig, dat het welhaast onmogelijk is dat te doen wanneer je op reis bent. Ik heb mijn originele diploma niet bij me, ik heb geen Verklaring Omtrent Gedrag, en ik heb ook absoluut geen zin om hier een uitgebreide medische keuring te ondergaan. Met andere woorden: een Koreaans werkvisum is eigenlijk alleen te verkrijgen in je eigen land. Voor Japan geldt in grote lijnen hetzelfde. En dus besloot ik om mijn reis te vervolgen, noord- en dan westwaards, en over een paar maanden weer in Nederland te zijn. Daar zou ik mij dan rustig kunnen voorbereiden op een jaartje Koreaanse won cashen - mits er in de tussentijd geen AiO-plaats op mijn pad zou komen, natuurlijk, want dat blijft de eerste keuze.

Maar toen gebeurde er iets dat ik niet verwacht had. Ik werd plotseling verliefd - verliefd op een charmant oud Vietnamees havenstadje, en verliefd op de riviereilanden in de omgeving, met hun rijstvelden en waterbuffels. Hoi An hield me vast. Ik wilde niet langer on the road zijn, ik wilde een plekje om thuis te komen. En dus zag ik mezelf hier al wonen, in een huis aan het water, een huis met een rijstkoker en een tuin en een karaoke-apparaat. Ik zag mezelf hier al werken, als docent Engels of Japans; als prive-docent, in een taalschool, of misschien zelfs aan de universiteit van Danang. Ik zag mezelf al rijden op mijn scooter, van Cam Nam eiland naar mijn werk in Danang, mijn angst overwinnend. Ik zag mezelf al fietsen door de rijstvelden, samen met jullie, die me hier natuurlijk en masse komen bezoeken.

Ik weet dat mijn verhalen op deze plaats de afgelopen tijd soms tamelijk kritisch of zelfs pessimistisch van toon waren. Ik geniet en genoot met volle teugen van mijn reis, maar de rauwe werkelijkheid van het heden en verleden in Azie was bij tijden confronterend, en zette me aan het denken. Daar is niets mis mee, volgens mij - wie niet geconfronteerd wil worden met leed en met onrecht, en geen behoefte heeft aan morele dilemma's, blijft maar beter thuis. Maar tegelijkertijd ervoer ik mijn reis als een geschenk, en was ik dankbaar voor elk welgemeend welkom dat ik ontving. Ik zag, kortom, de uitersten. Zowel het schone als het lelijke ervoer ik intens.

Toch merkte ik dat ik cynischer werd, en meer uitgesproken in mijn kritiek ten aanzien van de landen waarin ik reisde en de sociale en economische structuren die ik meende te ontwaren. Een kritische houding is goed, maar misschien liet ik mijn mensbeeld (vooral mijn manbeeld) wat al te zwart worden. Ik weet het, wanneer ik de stelling verdedig dat de mens geneigd is tot het kwade sta ik in een rijke christelijke traditie, dus ik hoef me er niet voor te schamen. Maar een dergelijk mensbeeld maakt nou niet bepaald gelukkig. Pessimisme en cynisme zijn de nagel aan de doodskist van de verwondering. En verwondering, dat is dat prachtige talent dat ten grondslag ligt aan elke ontdekking, aan alle kunst, aan elke liefde.

Dus, zoals ik eerder schreef: pessimisme of optimisme is een keuze. Vrij naar Fichte: zeg mij welk mensbeeld u aanhangt, en ik zeg u wat voor mens u bent. Met andere woorden, de manier waarop je de wereld beschouwt zegt meer over jou dan over die wereld. Dus ik zeg dat negatieve mensbeeld maar even de wacht toe. De mens mag dan tot verdomd verschrikkelijke dingen in staat zijn, en bang en egoistisch zijn; hij is ook in staat tot liefde, tot het vergaren van kennis, tot het maken van prachtige muziek en schilderijen en gedichten, tot verwondering, soms zelfs tot begrip. En het mooiste van alles: de mens is in staat een ander mens te ontmoeten, haar in de ogen te kijken, en te geloven. Geloven in de toekomst, die zo ver weg was geraakt; geloven in de ander, die zo onverwacht zijn leven binnenstapte, op een moment dat hij er totaal niet op verdacht was; geloven, zowaar, in zichzelf.

Mijn negatieve mensbeeld was als een jas die niet paste. Het was niet opgewassen tegen haar optimisme, haar levensvreugde, haar geloof. Ze blies het lachend omver. Godzijdank.

En dus ga ik tussen de rijstvelden wonen. Als ik hier een baan kan vinden, maar daar gaan we vooralsnog maar even vanuit. Ik ga tussen de rijstvelden wonen, aan het water, in een huis met een rijstkoker en een tuin en een karaoke-apparaat.

Jullie zijn er van harte welkom.

Thursday, 12 March 2009

Eva

Afgelopen zondag was het internationale vrouwendag. Het is een dag die in Nederland onopgemerkt aan de meeste mensen voorbij is gegaan, als elk jaar. Ten onrechte. Nog steeds zijn wereldwijd honderden miljoenen vrouwen structureel slachtoffer van (huiselijk) geweld, onderdrukking en discriminatie. Nog steeds is verkrachting een gangbare oorlogsstrategie in grote delen van de wereld. Nog steeds komen genitale verminking van jonge vrouwen (het eufemisme: 'vrouwenbesnijdenis' ) en het vermoorden van vrouwelijke familieleden omdat ze verliefd zijn op een persoon die de familie niet bevalt, of, nog erger, omdat ze de 'familie-eer geschonden hebben' door verkracht te zijn (het eufemisme: 'eerwraak' ) op grote schaal voor in delen van Afrika en Azie, en onder migrantengemeenschappen in Europa. Nog steeds is het vermoorden van pasgeboren meisjes een algemeen geaccepteerd gebruik in landen met veel armoede, of met een een-kind beleid. Kortom, de mishandeling van en het geweld jegens vrouwen zijn immens, en daar is veel en veel te weinig aandacht voor.

Ook in het zogenaamde 'verlichte' West-Europa zorgen diepgewortelde sekstische normen en arbeidspatronen ervoor dat vrouwen politiek en economisch een marginale rol blijven spelen. Verreweg de meeste invloedrijke posities in het bedrijfsleven, de politiek en de wetenschap werden en worden ingenomen door mannen. Het percentage vrouwelijke topambtenaren, hoogleraren, commissarissen van multinationals en dergelijke is bedroevend laag in de meeste Europese landen - niet in het minst in Nederland. De mythe van een progressief, tolerant landje was reeds doorgeprikt waar het immigratie en multiculturaliteit betreft; maar ook op het gebied van emancipatie is Nederland bepaald geen voortrekker te noemen. Ik ken ze, ik kan ze aan u voorstellen: de hoogopgeleide, talentvolle jonge vrouwen die afzien van een serieuze maatschappelijke carriere omdat dat praktisch onverenigbaar is met de zorg voor een familie, of omdat ze geen zin hebben om hun ellebogen voortdurend in te moeten zetten. Sommige van hen verdedigen zelfs de seksistische 'vrouwen willen zogen, laat ze'-ideologie van reactionaire mythemakers als Andreas Kinneging en Andre Rouvoet. De samenleving verspilt zo kostbaar intellectueel kapitaal. En, kwalijker: de macht blijft stevig in handen van mannen, nationaal zowel als wereldwijd. Zo blijven competititiviteit, grootsheidswaanzin, wantrouwen en assertiviteit de (mannelijke) waarden waarop ons economische en politieke systeem zijn gestoeld - en oorlog, uitbuiting en systematische discriminatie de noodzakelijke gevolgen.

Machtsverhoudingen behoeven ideologische legitimatie, per definitie. Dat geldt zeker voor man-vrouw verhoudingen. Nu is een ideologische legitimatie van bovennatuurlijke aard in principe sterker dan een seculiere, mits de mythen en de religieuze praktijken waardoor deze bevestigd worden algemeen geaccepteerd zijn. Wie God bezit, bezit de macht, en vice versa. Immers, God zelf is monddood, dus wie over Hem praten hebben de macht, zolang er naar ze geluisterd wordt. Zij bepalen wat goed en kwaad heet, zij sanctioneren politieke en sociale structuren. Het is dan ook weinig verwonderlijk dat veel ideologische legitimaties voor de onderdrukking van vrouwen van religieuze aard zijn. Een paar bekende voorbeelden: de vrouw veroorzaakte de zondeval, omdat zij zwak is en een slaaf van haar impulsen (jodendom en christendom); de vrouw dient zich te bedekken en terug te trekken uit het publieke leven, en heeft minder rechten dan de man, zo heeft God beschikt (islam); de vrouw is intrinsiek zwak, probeert de man te verleiden het juiste pad te verlaten, en is niet in staat tot het bereiken van verlichting (boeddhisme).

Een van de meest seksistische ideologieen is wel het confucianisme, dat stelt dat vrouwen geen publieke functies dienen te bekleden; dat zij minderwaardig en ondergeschikt zijn aan hun mannelijke familieleden en hen derhalve in alles moeten gehoorzamen; maar dat zij niettemin de welhaast volledige verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun familie dragen. Nu zijn confucianistische patronen diepgeworteld in veel Aziatische samenlevingen. De realiteit is hier dan ook vaak dat vrouwen keihard moeten werken, zowel in- als buitenshuis, maar desalniettemin juridisch en politiek ondergeschikt zijn aan mannen. Wie door Azie reist kan niet anders dan bewondering krijgen voor de vele hardwerkende vrouwen die hij ziet; al die vrouwen die van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat bezig zijn geld te verdienen voor hun familie, terwijl ze ook nog voor kinderen moeten zorgen en het huis schoonhouden. En hij kan ook niet anders dan zich vertwijfeld afvragen waarom zoveel mannen hier het grootste deel van de dag geen flikker uit lijken te voeren.

Maar dit verhaal krijgt geen zwarte, pessimistische conclusie. Integendeel. Dit verhaal gaat eindigen met een ander verhaaltje, een naar ik hoop hoopgevend verhaaltje, dat ik voor jullie geschreven heb in het kader van internationale vrouwendag. Het is een klein en onbeduidend gebaar, maar toch. Zie het als een bescheiden uiting van bewondering voor al die vrouwen die hun hoofd omhoog houden. Voor al die mooie, dappere, sterke, wijze, bange, oude, jonge, dikke en dunne vrouwen op de wereld, al die vrouwen die ik bewonder. Zonder agenda, beloofd.

Dit is hoe het echt gegaan is.


GENESIS

In den beginne schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en ledig, en duisternis was in de afgrond, en de Geest Gods zweefde over de wateren.

En God zei: 'er zij licht!' En er was licht. En God zag, dat het goed was. En God noemde het licht dag, en de duisternis nacht. En toen was de eerste dag ook direct voorbij. God was moe, en ging slapen.

De volgende dag schiep God de hemel, en de zee; de bergen, en de rivieren; het strand, en de bossen. En God kreeg de smaak te pakken, en schiep de fjorden, de canyons en de rotswoestijnen. En God zag, dat het goed was.

De derde dag stond God op, en keek naar alle mooie dingen. Ze waren nog wat leeg. En God schiep de vissen in de zee, de vogels in de bomen, en de kriebel- en kronkelbeestjes in het zand. En God zag, dat het goed was.

God werd steeds beter in scheppen, en schiep de paarden en de olifanten, de sabeltandtijgers en de dinosaurussen, de gordeldieren en de tapirs. Als klap op de vuurpijl schiep God de blauwe vinvissen. En God was moe maar voldaan, en de vierde dag was voorbij.

Maar op de vijfde dag voelde God zich een beetje eenzaam. God miste iemand om mee te praten, een vriend. En God schiep de mens, en noemde hem Adam. En de vijfde dag was voorbij, en God ging slapen, maar niet na 'welterusten, Adam' gezegd te hebben. En God dacht, dat het goed was.

Adam bekeek zichzelf in het water. Hij was niet ontevreden met zichzelf. Hij had een mooie volle baard, witte tanden, schone nagels en gespierde armen en benen. 'Ik ben zo mooi,' dacht Adam, 'ik moet wel op God lijken. God heeft mij naar Zijn evenbeeld geschapen.'

En Adam liep rond, en hij zag de kriebel- en kronkelbeestjes in het zand, en de vogels in de bomen. Hij zag de sabeltandtijger en het gordeldier. 'Ik lijk op God,' zei Adam, 'maar jullie niet. Want ik kan praten, maar jullie niet. Dat betekent dat jullie mij moeten gehoorzamen. Ik ben de vervolmaking van de Schepping.' En Adam was heel blij met zichzelf.

Toen voelde hij iets onder zijn voet. Het was een kriebelbeestje, maar nu was het dood, want Adam had erop getrapt. Adam werd boos. 'Waarom loop je in mijn weg!' brulde hij. 'Nu heb je mijn voet, geschapen naar Gods evenbeeld, bezoedeld! Nu zit jouw vieze zwarte lijkje op mijn voetzool!' En Adam ging naar de rivier, om zich te wassen.

Toen hij bij de rivier was, zag hij een vis. Hij pakte de vis in zijn hand. 'Wat doe jij hier in mijn rivier?' vroeg Adam. 'Dit is mijn rivier, God heeft mij de rivier beloofd. En het land heeft hij mij ook beloofd. Dus alle dieren moeten mij gehoorzamen.' Hij at de vis op. En alle dieren werden bang.

God riep Adam. 'Adam, Ik wil met je praten, je begrijpt het niet!' Maar Adam hoorde het niet, want Adam had het te druk met het commanderen van de dieren. God was verdrietig. God had iemand geschapen om mee te praten, maar voelde zich nu nog eenzamer dan eerst. 'Ik heb een fout gemaakt,' dacht God. 'Ik heb de mens het vermogen gegeven te spreken en te denken, maar niet het vermogen te luisteren en lief te hebben. Hoe kan Ik dit goedmaken?'

God dacht na. 'Als Ik nu een tweede mens maak... een mens die wel kan luisteren en liefhebben, en die Adam kan leren hoe dat moet.' En God schiep de tweede mens, en God noemde haar Eva. Ze was nog mooier dan de eerste.

Adam zag Eva. Ze was beeldschoon. Adam ging naar haar toe. 'Ik ben Adam,' zei hij, 'en jij moet mij gehoorzamen, want ik ben naar Gods evenbeeld geschapen.' Eva keek hem aan. Ze lachte. 'Rustig maar,' zei ze. 'Ga maar slapen. De zesde dag is bijna voorbij. Nu is het tijd om te rusten.'

Adam begreep niet wat ze bedoelde. Haar lach maakte hem bang. Wie was dit? 'Wie ben jij?' vroeg hij.

'Ik ben Eva,' zei Eva. ' Ik wil graag je vriendin zijn. Ik wil graag je verhalen horen, als jij de mijne ook wilt horen.' Adam wist niet wat hij moest zeggen. Ze was beeldschoon. Haar ogen leken dwars door hem heen te kijken. Ze had lange haren, en haar lichaam was zoveel ronder en mooier dan het zijne. Plotseling schaamde hij zich voor zijn eigen hoekige lichaam, en voor de haren op zijn gezicht en borstkas. Voor het eerst in zijn leven voelde hij zich lelijk.

'Ga weg!' riep Adam. 'Ik wil je niet zien, ik wil niets met je te maken hebben!' Dat was niet waar: hij wilde niets liever dan bij haar zijn, naar haar kijken, en haar vreemde lichaam voelen. Maar dat durfde hij niet te zeggen. 'Ga weg!' riep hij kwaad. Eva werd bang, en rende weg. Ze moest huilen. Waarom wilde hij niet naar haar verhalen luisteren? Waarom maakte hij haar bang?

God riep ze, maar werd niet verstaan. Adam en Eva hadden het te druk met elkaar om God nog te kunnen horen.

'Hoe is het mogelijk,' dacht Adam, 'dat ze zo op me lijkt, maar toch zo anders is? We hebben allebei twee ogen, een neus, en een mond; we hebben evenveel vingers en evenveel tenen; we hebben allebei een navel. We spreken dezelfde taal, maar toch begrijpen we elkaar niet. Waarom accepteert ze mijn gezag niet? Waarom is ze mooier dan ik!?'

Hij ging naar haar toe. Ze was opgehouden met huilen. Ze had honger gekregen, en had een stuk fruit geplukt dat ze in een boom had zien hangen. Het smaakte heerlijk. Toen Adam zag hoe ze genoot van de hem onbekende vrucht, werd hij razend. Hoe kon zij genieten van iets, dat hij niet kende? Waarom had ze hem niet eerst gevraagd of ze van die boom mocht eten?

'Waarom heb je mij niet gevraagd of je van die boom mocht eten?' riep Adam. 'Dat is niet zomaar een boom, dat is een heilige boom! Die vrucht is verboden om op te eten, dat heeft God mij zelf gezegd!' Eva schrok. Dat wist ze niet. Maar hoe kon iets, dat zo lekker smaakte, dat zoet en zuur was en de dorst leste, verboden zijn? Gunde God hun het goede van de Schepping niet?

'Nu zal God altijd boos op ons blijven,' sprak Adam streng. 'Op ons, en op ons nageslacht. En dat is jouw schuld. Vanaf nu moet je me gehoorzamen, opdat je niet nogmaals zult zondigen. Vanaf nu ben je mijn bezit. Als je weigert, zal ik je doden, als was je een kriebelbeestje. Als je me volgt, zal ik goed voor je zijn. Hoe dan ook, we moeten vluchten, weg van de boom Gods, want God wil ons hier niet meer zien.'

Eva was bang. Ze wilde niet dood. Hij zag er gevaarlijk uit, en sterk. Ze wilde niet vechten. Ze wilde hem leren kennen, ze wilde zien wat er achter die harde ogen schuilging. Misschien, als ze hem volgde, zou ze hem stapje voor stapje kunnen leren luisteren, kunnen leren liefhebben.

'Akkoord, ik ga mee,' zei ze. En Adam en Eva verlieten de plek waar ze elkaar hadden leren kennen, en gingen op de vlucht, op de vlucht voor een kwade God, die ze zich inbeeldden.

En God zag Haar kinderen wegrennen, en moest een traantje wegpinken. Maar God wist, dat ouders hun kinderen los moeten leren laten, en dat kinderen soms de stemmen van hun ouders niet verstaan. En God wist, dat ze niet perfect waren, verre van dat - maar Ze hoopte dat ze zouden leren om elkaar te begrijpen en lief te hebben, en dat ze elkaar niet te veel pijn zouden doen.

En Adam vertelde aan zijn kinderen het verhaal van de heilige boom, en van Eva's schuld, en van de kwade God. Eva sloeg haar ogen neer, en zei niets.

En de kinderen vertelden het verhaal van de boom en de vrucht door aan hun kinderen, en die weer aan hun kinderen, en die weer aan hun kinderen. En niemand wist meer hoe het echt gegaan was.