Twee maal per week komt ze bij me binnenlopen. Ze begroet me met het enige Engelse woord dat ze kent: 'helló!' De klemtoon legt ze op de tweede lettergreep, evenals de meeste van haar landgenoten. Ik zit achter mijn bureau, te lezen of te schrijven, en groet terug: 'Chào cô!' 'Gegroet, tante', betekent dat letterlijk. Het Vietnamees kent minstens een dozijn verschillende woorden voor de tweede persoon enkelvoud, die allemaal afgeleid zijn van aanduidingen voor familieleden. Ze is te oud om nog chị (oudere zus) genoemd te worden, maar zeker te jong voor bà (oma). Dus noem ik haar tante.
Naar Europese maatstaven is mijn huur beslist laag te noemen. Zo'n 150 euro inclusief voor een gemeubileerd tweekamerappartement op een goede locatie, kom er maar om in de Randstad. Voor Vietnamese begrippen daarentegen is het een fors bedrag. Mijn huidige inkomen is dusdanig laag dat het ook voor mij een aanzienlijk bedrag is. Mocht ik dus besluiten om ook na de zomer in Hội An te blijven wonen, dan zal ik op zoek gaan naar een andere woning. Maar voorlopig voldoet het - ten minste door de week, wanneer de karaoketent hiernaast geen klanten heeft. 's Weekends voel ik mij daarentegen soms gedwongen mijn kamer te ontvluchten, daar de geluidsoverlast dan bij vlagen ondraaglijk wordt.
Mijn huur mag aan de hoge kant zijn, daar staat tegenover dat ik twee maal per week bezoek krijg van een schoonmaakster. Ze veegt en dweilt mijn stenen vloer, en doet de badkamer. Ze houdt mijn woning lekker schoon. Elke dag is ze in het appartementencomplex-voor-buitenlanders te vinden, en elke dag doet ze een paar andere appartementen.
Haar werk valt haar zwaar. Als ik haar vraag hoe het met haar gaat, volgt er een klaagzang waarvan de betekenis mij ontgaat. Het is wel duidelijk dat ze het te heet vindt. Regelmatig vraagt ze me de airco in mijn slaapkamer aan te doen, om vervolgens op de grond te gaan zitten en zuchtend de koude lucht over zich heen te laten komen. Na tien minuutjes gaat ze weer verder met haar werk.
De hitte weerhoudt haar er niet van mij uitgebreid op de hoogte te stellen van haar mening aangaande van alles en nog wat. Nu is mijn kennis van de Vietnamese taal de afgelopen tijd weliswaar onmiskenbaar vooruit gegaan, maar dat wil nog niet zeggen dat ik haar versta. Het meeste gaat grotendeels langs me heen. Ik denk niet dat dat echt een probleem is. Het is wel gezellig, haar gekwetter. Af en toe brom ik wat terug, een paar woordjes Vietnamees, of een zinnetje Nederlands. Ik geloof dat we het wel goed met elkaar kunnen vinden.
Ze volgt mijn huishouden kritisch. Een jongeman die alleen woont, zonder een moeder of echtgenote om voor hem te zorgen, dat is natuurlijk vragen om problemen. Alleen al de manier waarop ik de afwas doe... Een sopje maken, daar alle vuile vaat indoen, wassen, en vervolgens de afgewassen spullen met schuim en al in het afdruiprek plaatsen. Oh, gruwel! Streng wijst ze me terecht. Zeepsop is ongezond, heeft je moeder je dat niet geleerd!? En ze draagt me op al mijn borden en glazen netjes af te spoelen. Ik doe maar wat ze zegt, al ben ik toch echt van mening dat mijn afwasmethode effectiever is voor het doden van ongewenste bacterieën dan de gemiddelde Vietnamese methode - het afspoelen van vuile vaat in koud kraanwater.
Daar staat tegenover dat ze goedkeurend knikt wanneer ik mijn aanrecht en gasstel netjes afneem. Zo hoort het, zie je haar denken. Hij leert het wel.
Een andere keer komt ze binnen terwijl ik bezig ben mijn kleren te wassen. Voor de duidelijkheid: een wasmachine wordt hier gezien als ongekende luxe. Alleen rijke mensen en dure hotels hebben wasmachines. Wasserettes zijn er niet of nauwelijks. Bijna iedereen doet zijn (of zeg maar gerust: haar) was met de hand. Men kan er natuurlijk voor kiezen om de was voor een paar euro te laten doen door iemand anders, maar dat vind ik onzin. Als zij het met de hand doen, kan ik dat ook. En dus zit ik om de zoveel tijd op mijn binnenplaatsje te soppen.
Al te veel ervaring met handwas heb ik echter niet. Hoofdschuddend ziet ze me aan. Zo krijg je die kleren nooit schoon! Ze gaat naast me zitten, en begint als een bezetene een van mijn overhemden te kneden. Ik volg haar voorbeeld. En verdomd, het werkt: mijn kleren worden een stuk schoner.
Ze heeft inmiddels ook de taak op zich genomen mij Vietnamees te leren. Recentelijk stond mijn aanrecht vol met pas aangeschafte levensmiddelen. Een voor een vertelde ze me de Vietnamese naam van het betreffende product, die ik vervolgens moest herhalen. Met niet alle geïmporteerde producten wist ze even goed raad. De kikkererwten werden groene erwtjes, oftwel đậu Hà Lan (letterlijk: Hollandse bonen). Ook de pindakaas was haar vreemd.
Ik denk niet dat ze rijk is. Ze draagt elke dag dezelfde pyjama, paars met bloemtjesmotief. Dat is haar werkkleding, dat snap ik wel. Ze zal thuis heus ook nog wel wat anders hebben, voor officiële gelegenheden. Maar ik denk toch niet dat een groot deel van mijn 150 euro bij haar terechtkomt. Laten we eerlijk zijn: het zou me verbazen als haar maandsalaris hoger zou liggen dan 50 dollar. Dus vorige maand gaf ik haar, in het kader van de Dag van de Arbeid, een envelop met een bescheiden fooi. Mijn vriendin had er in het Vietnamees iets opgeschreven als: "bedankt voor al uw werk." Letter voor letter ontcijferde ze wat er stond. Het kostte haar de nodige moeite, en pas na een minuut begreep ze de zin.
Ik vermoed dat ze gif strooit. Anders zou ik niet kunnen verklaren waarom er regelmatig dode of halfdode kakkerlakken in mijn huis liggen. Soms spartelen ze nog een beetje, maar als ze eenmaal op hun rug liggen kun je er vergif op innemen dat ze vergif hebben ingenomen, en op het punt staan hun laatste adem uit te blazen. Het is geen prettig gezicht, het karkas van een tien centimeter dode kakkerlak, maar je went eraan.
Soms raap ik ze op, en gooi ik ze in de prullenbak. Met een wc-papiertje, dat wel. Maar omdat ik eigenlijk een watje ben wacht ik meestal tot zij komt met haar stoffer en blik. Tijd dat ik zelf een stoffer en blik aanschaf, inderdaad. Maar als je een dode kakkerlak een tijdje laat liggen, kun je getuige zijn van een fraai schouwspel.
De natuur gooit nooit iets weg. De een zijn dood is de ander zijn brood, letterlijk. Een dode kakkerlak zit vol met eiwitten en andere waardevolle voedingsstoffen. Een kakkerlakkenlijk blijft dan ook nooit lang onaangetast. Als je het niet direct weggooit, wordt het binnen de kortste keren ontdekt, en onder handen genomen door een grote groep minuscule miertjes. Het is een krioelen van jewelste.
Ze gaan zorgvuldig en effectief te werk. Eerst wordt al het vlees van het karkas gehaald, en getransporteerd naar het hoofdkwartier, dat zich op een mij onbekende plaats bevindt. Als dat karwei achter de rug is, volgt het ware kunststukje: enkele tientallen mieren slagen er met vereende krachten in het restant van de kakkerlak (zijn schalen en huid) op te tillen en te verplaatsen, ondanks het feit dat het ding honderden malen groter en zwaarder is dan zij. Maar mieren zijn de sterkste dieren ter wereld, en dat bewijzen ze graag. Het is een indrukwekkende prestatie.
Met zijn allen houden we mijn huis wel schoon.
No comments:
Post a Comment