Moeilijk voor te stellen? Niet in
Noorwegen, waar patriottisme en identiteitspolitiek tot hogere kunst verheven
zijn, waar de nationale vlag tot alomtegenwoordig modedetail verworden is, en waar de helft van de
gesprekken en krantenartikelen gaat over wat het betekent 'Noors' te zijn (in tegenstelling tot, bijvoorbeeld, 'Zweeds'). Nationale identiteit is hier niet tegengesteld aan lokale verbondenheid, integendeel: om 'Noors' te kunnen zijn moet je je eerst en vooral bewust zijn van je Telemarkse, Trondelagse, Nordlandse of Finnmarkse identiteit. Niet voor niets geldt taalkundige diversiteit hier als symbool van nationale eenheid (in
geen enkel ander land knauwen plattelanders zo trots hun ondoorgrondelijke
dialecten, zelfs als zij in de hoofdstad zijn). En bij die trots op de eigen streek - en, daaruit voortvloeiend, op de natie - hoort dat men op de nationale feestdag klederdracht draagt. Bunad, zo noemt men deze nostalgische kleding,
die normaliter slechts één keer in het jaar uit de mottenballen mag: op 17 mei, de dag dat
ooit 's lands eerste grondwet geproduceerd werd. Hier ziet u bijvoorbeeld de kroonprins en zijn familie:
Wij bewonen de kelderverdieping van een grote gele villa. In de tuin staat een metershoge vlaggenmast. Als het stormt houdt het harde getik van het touw tegen de mast ons uit de slaap, maar doorgaans hebben we er geen last van. Vandaag zien we voor het eerst waar de vlaggenmast toe in staat is. Als we onze voordeur uit lopen valt mijn mond open van verbazing. Zelden zag ik zo'n gigantische vlag als het monster dat vandaag in onze tuin hangt. Het lijkt het koninklijke paleis wel.
Ik hou niet zo van nationale vlaggen. Per slot van rekening zijn het symbolen van geïnstitutionaliseerd geweld - van moderne staatsapparaten, en de organen die hun macht moeten legitimeren en garanderen, waar (de dreiging van) geweld een essentieel onderdeel van is. Ik wapper dus liever niet met zo'n ding. Daar staat tegenover dat ik de nationale obsessie met klederdracht wel leuk vind. Er valt in elk geval heel wat te zien, vandaag. Dames dragen fraaie blauwe of rode jurken met witte kanten bloesjes; truttig en oubollig, zou je denken, maar desalniettemin hebben ze een wonderlijke ero... pardon, exotische aantrekkingskracht. Mannen dragen jasjes met glimmende knopen, pofbroeken en kniekousen, en lopen met geheven kinnen rond. Alles ziet er netjes negentiende-eeuws uit. Het metrostation lijkt wel een Amish-dorp, of de set van een kostuumdrama: The Village van M. Night Shyamalan, The Little House on the Prairy, zoiets. Ik kijk mijn ogen uit. Maar niet iedereen draagt Noorse klederdracht: er zijn ook sari's, kilten en ao dai te bewonderen. En jurken en pakken, natuurlijk. Alleen de Somaliërs doen niet mee; zij dragen dezelfde slodderige spijkerbroeken als anders.
We hebben in elk geval een leuke dag. De afgelopen weken heeft het voortdurend geregend, maar vandaag houden we het gelukkig grotendeels droog. Een sympathieke collega geeft een tuinfeest, met een tafel vol lekkere hapjes (over de Noorse nationale obsessie met taart - kake - een andere keer meer). Daarna gaan we met vrienden naar het Cubapark in Grünerløkka, waar een stop-racisme club met een schimmig extreemlinks verleden een festival georganiseerd heeft. We liggen in het gras, drinken wijn en proberen de a-muzikale hiphopherrie op de achtergrond te negeren. Het is best gezellig. Als we aan het einde van de middag naar huis lopen, genieten we van een heerlijk warm namiddagzonnetje, en de volle geur van vers groen.
'Als we in Noorwegen blijven wonen, zullen we dan bij een Vietnamese kleermaker een bunad bestellen?' vraagt ze me, al lopende. Ik kijk haar verbaasd aan. Nee, ze maakt geen grapje, geloof ik.
'Wie weet,' zeg ik. 'Wie weet.'
No comments:
Post a Comment