Monday 4 February 2008

Zwijgende sprookjes

Londen is moe, en ik ook een beetje. Dingen moeten. Mensen rennen, het hoofd vol van de dingen die moeten. Het metrostation is gevuld met politieagenten en herdershonden, maar ze worden door iedereen genegeerd. In de straat wordt gezongen noch gefloten. Men legt zwijgzaam de dagelijkse route af. Agenda's staan vol, maar niemand weet waarmee precies. Ik heb al in geen weken een eekhoorntje gezien.

De mytholoog kwam uit Japan overgevlogen om ons te vertellen over middeleeuwse boeddhistische goden en demonen. Hij sprak met zachte stem en lachte verlegen. Hij schaamde zich voor zijn Engels, ook al kon hij zich er prima in redden. We kregen teksten voorgeschoteld in klassiek Chinees. Gelukkig vertaalde hij ze voor ons, want ze waren mij Chinees. Woeste wezens aten de harten uit de mensen die gedoemd waren te sterven. Gelukkig temde een god de woeste wezens. De zachte, monotone stem van de mytholoog deed mijn gedachten afdwalen. Had ik nog maar een kop koffie gehaald. We vroegen hem meer te vertellen over de ideologische context van de mythen, ongeïnteresseerd als we waren in de structurele overeenkomsten tussen Indiase en Japanse mythen. De mytholoog lachte verlegen. Volgende week.

De repetities vorderden. We speelden 'Hurlyburly', een Amerikaans stuk uit de jaren tachtig. Een viertal half mislukte Hollywoodtypes probeert betekenis te geven aan het leven, maar is daarin weinig succesvol. (Men moet helemaal geen betekenis willen geven aan het leven, net zomin als men geluk moet nastreven, want daarmee externaliseert men die betekenis c.q. dat geluk en vervreemdt men zich er zodoende van - maar dat begrijpen onze personages niet, en gelukkig maar, want daarin ligt natuurlijk de tragedie.) Drugs en cynisme voldoen nauwelijks, vriendschap blijkt fragiel. Een operazanger vertelde ons hoe we onze stem moeten gebruiken. Hij was bizar goed. Ik wist niet dat mijn stem dat kon.

Ik werd steeds uitgenodigd voor feestjes. Het waren hele verschillende feestjes, maar overal waren er gesprekken over Japan en het Midden-Oosten en onze eigen kleine individuele toekomst. Gelukkig werd er tussendoor ook nog getafelvoetbald. Dagdromen kwamen en gingen als zeepbellen. Er zaten enkele hele mooie gekleurde zeepbellen tussen. Het zou kunnen dat ze nog ergens rondzweven, en op een onverwacht moment weer tevoorschijn komen. Wie weet.

Een vriendin nodigde me uit om haar verjaardag te komen vieren. We aten verrukkelijke vissoep in een Filipijns eethuisje. Daarna verplaatsten we ons om de een of andere reden naar de hipste cocktailbar van de stad. Een gemiddelde cocktail kostte dertien euro, de boemboemmuziek maakte een gesprek onmogelijk, de Indiase nootjesmix was gênant saai en we waren omringd door stinkend rijke glimblouseyuppen, maar verder was het erg gezellig. Een glas sap kostte zes euro, maar, toegegeven, munt, cranberry- en watermeloensap bleken een prima combinatie.

Een andere vriendin nodigde me uit om mee te komen naar een Japanse housewarmingparty. De tafel stond vol bordjes met netjes gesneden blokjes sandwich. Vanaf het balkon konden we de hele stad zien. Iemand vertelde mij dat Japanners geen religie hadden, maar dat hij de George Lucas-religie aanhing. Hij vroeg me of ik een jedi was, dan wel aan de slechte kant stond. We kregen heerlijke champagne en udon. Iedereen bleek naar dezelfde universiteit te zijn gegaan. Een van de aanwezigen was achtervolgd door pech na een bezoek aan Stonehenge, en we vroegen ons af of hij misschien in de verkeerde richting eromheen was gelopen. Iemand vroeg me waar mijn scriptie over gaat, en ik deed mijn best het uit te leggen. Het lukte aardig, maar ik moet nog even studeren op de Japanse vertaling van woorden als 'narratief', 'oorsprongsmythe', 'de Ander', 'projectie' en 'constructie'. In de verte zagen we de blauwe lichtjes van de London Eye.

Vier Britse vrienden nodigden me uit voor een drankje op vrijdagavond. We praatten over literatuur en ik leerde Welsh en we speelden poker. Ik vermaakte me prima, maar toen raakten ze om de een of andere reden verveeld. Vier nette witte lijntjes werden tevoorschijn getoverd, om de boel weer een beetje te betoveren. Ik bedankte. Het pokerspel werd niet afgemaakt.

Ik stapte de laatste Piccadilly lijn van de avond in. Een man met grijze haren en een stoppelbaard deed een erotische dans met de paal in het midden van de trein. Naast hem deed een jongedame met een grote designzonnebril, een zwarte baret en een kort rokje haar best haar evenwicht te bewaren. 'Ik sta op een surfplank', gilde ze. De paaldansende grijze man steunde wat en deed pogingen haar hand te grijpen, maar ze schold hem uit. 'Oude viespeuk, je bent hier niet in Amsterdam!' riep haar vriendin hem toe. Vijf mensen, waaronder de vriendin, filmden het geheel met hun mobiele telefoon, teneinde het gebeuren later op youtube te kunnen zetten. De voice-over liet geen twijfel bestaan over het type drugs dat de surfster had genomen. De man deed nog wat pogingen haar aandacht te winnen, zich niet geheel bewust van de beledigingen die hij onderging. De cameravrouw daagde haar surfende vriendin uit hem een schop te geven. 'Ik geef je dertig pond, nee veertig, nee vijftig als je hem schopt', krijste ze. Even overwoog de ander het aanbod, maar toen kwam er een grote golf aan en richtte haar aandacht zich weer op de surfplank. 'Vind je ook niet dat die man geestelijk gestoord is', vroeg de filmende vriendin mij. De neerbuigende uitdrukking op haar gezicht ging schuil achter een dikke laag plamuur. 'Ach, ik denk meer dat mensen zich nu eenmaal een beetje gek gedragen als ze onder invloed zijn van een combinatie van alcohol en drugs', antwoordde ik, terugdenkend aan de ontboezemingen die een van mijn vrienden mij na afloop van het pokerspel had gedaan. Mijn antwoord ging echter verloren in de ruis van de nacht. 'Ik ga ook aan boord!' riep het kind, en ze sprong bij haar vriendin op de surfplank. Toen was de trein bij Leicester Square. De dames wierpen nog een paar grove beledigingen richting de paaldansende meneer, en gingen toen hun weg. De man ging zitten. De omstanders borgen hun mobiele telefoons weer op.

Een muis rende langs. Hij was zo snel dat niemand hem zag, behalve ik. Verderop stak een vos de weg over. Het was middenin de stad, maar hij bleef gelukkig net buiten het bereik van de koplampen. Een merel hupte door het parkje. Haar lied kwam nauwelijks boven het geluid van de stilte uit. Ze beschouwden ons en spraken over ons, maar wij konden hen niet verstaan. Dat was niet zo verwonderlijk, want we deden er ook geen enkele moeite voor. Sommige mensen betreurden dat, en vonden dat dat moest veranderen. En dus schreven en herschreven ze sprookjes.

Er moeten altijd sprookjes zijn. Maar ik vond het wel jammer dat de mensen alleen in de sprookjes geloofden als ze al hun grenzen hadden weggesnoven of -gedronken.

Volgende keer vertel ik een mooi verhaal.

No comments:

Post a Comment