Overal lag nog sneeuw en ijs: op de trap, de oprijlaan, de stoep, het plein voor de faculteit. Maar opeens sloeg het weer om. Het kwik kwam boven het nulpunt. De dikke northface pooljas ging de kast in, de nieuwe donkergrijze lange jas kwam eruit. Ook de wollen muts kon af. De zon beloofde het voorjaar. Zoals ooit een dichter schreef: "Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open."
Je ziet het niet smelten, maar elke dag is er minder. De tuinen zijn nog wit, maar niet meer smetteloos. De groene cirkels om de boomstammen worden steeds groter. De oprijlaan is weer van grind, de weg al lang geen ijsbaan meer. Maar pas op: her en der liggen nog gemene stukjes ijs, die voordat ze in het niets verdwijnen nog graag een onoplettende voetganger doen vallen.
Snel gaat het niet. De bomen zijn nog steeds kaal, de bloemen laten op zich wachten. De lente is nog niet te zien, laat staan te ruiken. Maar ze laat reeds van zich horen. Ze klinkt als opgewonden kwetterende vogeltjes. Je hoort hun gezang als je door Grefsen loopt, langs de kapel, de begraafplaats, de tuinen. Je hoort ze in Kjelsås, achter het techniekmuseum, in het bos bij Maridalsvannet, waar niemand meer langlauft omdat de sneeuw te hard en oud is. Ze weten het, ze voelen het: de winter gaat het verliezen.
Maar het mooiste geluid is het geluid van stromend water. Het is een geluid dat we twee maanden niet gehoord hebben. Je hoort pas hoe mooi het is als je het een tijdje niet gehoord hebt. En nergens in de stad stroomt het water zo woest vrolijk onder het smeltende ijs uit als daar, in Kjelsås, waar het grote meer een riviertje wordt dat de stad in tweeën deelt. Het stroomt, beukt, danst en raast. Elke seconde klinkt er anders. Elke seconde heeft een nieuw geluid.
No comments:
Post a Comment