Ik hou van de grote stad. Ik hou van haar grilligheid, van haar dynamiek en van haar onvoorspelbaarheid. Ik hou van gebouwen; van halfvergane, weggemoffelde huisjes in doodlopende steegjes evenveel als van grootse, zelfverzekerd kunstlicht uitstralende wolkenkrabbers. Ik hou van de nimmer aflatende stroom mensen die continu in beweging is, met de doelmatigheid en vanzelfsprekendheid van een waterval. Ik hou van de scherpe tegenstelling tussen stilte en lawaai die zo sterk is in de grote stad.
Maar toch, als ik te lang onafgebroken in de grote stad ben begint er iets te knagen. Geleidelijk komt er een onrust over me, die aanvankelijk enige tijd onopgemerkt blijft, maar daarna steeds duidelijker wordt. De stad geeft veel, maar ze neemt ook iets af, zo lijkt het. Zonder dat we er erg in hebben slokt ze vele geuren op, verdoezelt ze het licht der sterren, en verwijdert ons van de grond onder onze voeten.
Daarom is het zo belangrijk om af en toe, al is het maar even, de stad te verlaten en te genieten van de schoonheid, de stilte en de geuren van de natuur.
Daarom was het zo fijn om het afgelopen weekeinde in de bergen te zijn.
We waren uitgenodigd door een middelbare school in een dorp ten noordoosten van Tokyo, in de prefectuur Saitama. Het dorp heeft de fraaie naam Kamiizumi (神泉), wat 'bron van de goden' betekent. De plaatselijke Junior High School (de Japanse Junior High School staat gelijk aan de eerste drie jaar van de middelbare school bij ons; High School staat gelijk aan de volgende drie jaar), een school met slechts veertig leerlingen, had ons gevraagd om een weekend bij hen op bezoek te komen en in een klein, op een berg gelegen vakantiepark (bestaande uit een twintigtal blokhutten, een klein eethuisje en een zaaltje voor groepsactiviteiten) aan hun leerlingen iets te vertellen over het land waaruit wij afkomstig waren.
En dus zaten wij op zaterdagochtend met zestien uitwisselingsstudenten in de trein van Ueno naar Honjo. Slechts drie anderen kende ik reeds, en ook voor de anderen gold dat zij maar enkele van de aanwezigen kenden. Met zijn zestienen vertegenwoordigden wij Nigeria, Marokko, Hongkong, Maleisië, Singapore, India, Oezbekistan, Oekraïne, Litouwen, Finland, Hongarije, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Tijdens de reis naar Kamiizumi voerden wij de eerste gesprekken met elkaar in de lingua franca van onze tijd, die van niemand de eerste taal was maar die iedereen nagenoeg vloeiend beheerste. Eens te meer was ik mij bewust van de unieke situatie waarin ik hier zit, en van de unieke tijd waarin ik leef. Het is fantastisch om de gelegenheid te krijgen bevriend te raken met mensen uit zoveel verschillende landen; mensen met zoveel verschillende achtergronden, geschiedenissen en referentiekaders.
Mensen die, ondanks alle verschillen, zo op elkaar lijken en zoveel met elkaar delen.
Op het station van het stadje Honjo stonden twee heren in pak ons glimlachend op te wachten. Nadat ze ons welkom hadden geheten stapten wij in het busje dat ons naar het vakantiepark zou brengen. Onderweg brachten wij een kort bezoek aan een fraai jadekleurig, tussen de rotsen door slingerend riviertje dat mij in de verte aan de Gorges du Verdon deed denken. Na, geheel volgens de etiquette, een paar foto's gemaakt te hebben vervolgden wij onze weg.
In het vakantiepark aangekomen kregen wij vervolgens een kom udon-noodlesoep, vergezeld van een tamelijk misselijkmakend knolachtig iets genaamd konnyaku dat, zo zou later blijken, de specialiteit van de streek is. Een man met joekels van brillenglazen en een grote gulle glimlach die weinig verborg van zijn gebit vertelde ons in Japans Engels wat het doel was van ons bezoek en hoe het weekend eruit zou zien.
Onder begeleiding van veertig applaudiserende kinderen betraden wij het activiteitenzaaltje. De kinderen waren allen gestoken in vaalblauwe trainingspakken en zaten op de grond. Daarna begon de welkomstceremonie. Eén van de kinderen, een slissend meisje met een prachtig wipneusje, had de regie over het geheel. Zij vervulde haar rol met verve. Wanneer zij de naam noemde van één van haar medeleerlingen die een toespraak mocht houden marcheerde deze naar het midden van de zaal; en wanneer zij hem of haar vervolgens opdroeg te groeten volgde een bescheiden buiging. De leerling die de toespraak hield las dan van een spiekbriefje een paar zorgvuldig gefabriceerde zinnen voor - een enkeling had de zinnen uit zijn of haar hoofd geleerd.
Natuurlijk was het na de leerlingen ook de beurt aan het schoolhoofd, de leraar Engels en enkele andere docenten om een toespraak te houden. Daarna werden wij één voor één opgeroepen om ons voor te stellen aan de aanwezigen. Het geheel was van begin tot eind vastgelegd; er werd geklapt en gegroet wanneer het protocol dat voorschreef en over de posities waar iedereen zich ten opzichte van de anderen bevond was duidelijk nagedacht.
Ik ben nu meerdere malen in Japan geweest, en heb ook al meerdere middelbare scholen mogen bezoeken. Toch ben ik elke keer weer verbaasd door de hoge mate waarin officiële gelegenheiden hier geritualiseerd zijn. In Nederland zouden veel mensen zich ongemakkelijk voelen door dergelijk ceremonieel, en het wellicht als opgeblazen of onecht ervaren. Toch is het dat niet. In de Japanse samenleving spelen, ten minste in het publieke leven, dergelijke sociale rituelen een essentiële rol. De toch enigszins vervreemdende welkomstceremonie was een uiting van respect voor ons, en die uiting was oprecht - de vorm die die uiting had doet daar niets aan af. Later op de dag had ik een gesprek met twee medestudenten die opgegroeid zijn in een communistisch land, en zich als gevolg van hun ervaringen daar tamelijk ongemakkelijk voelden over het ceremonieel. Ik vind dat zeker begrijpelijk, maar er bestaat volgens mij een belangrijk verschil tussen de sociale rituelen die zo'n centrale rol spelen in de Japanse samenleving en het ceremonieel dat door een totalitair regime opgelegd is. In het geval van Japan geven dergelijke rituelen de mensen zekerheid; in het geval van de voormalige communistische staten maakten ze mensen juist bewust van de constante dreiging die uitging van het regime.
Na de welkomstceremonie volgde de kennismaking met de cultuur van Kamiizumi. Eerst mocht ik traditioneel speelgoed gaan maken. Ik werd gevraagd een stukje hout met een mes te bewerken, opdat het daarna als een ware wentelwiek het luchtruim zou kunnen gaan betreden. Veel tijd, een paar ernstig verminkte stukjes hout en een halve muisarm verder had ik eindelijk iets geproduceerd dat een beetje op het voorbeeld leek. Toen ik probeerde het te laten vliegen leek het helaas meer op een manke kip die van de stok waarop zij slaapt naar beneden dondert dan op een wentelwiek, maar dat mocht de pret niet drukken.
Vervolgens mocht ik iets maken dat leek op de kerststukjes die we op de basisschool plachten te maken, en die vervolgens in ruil voor een koetjesreep aan de bejaarden in het dorp gegeven werden. Het verschil was dat ik er nu stukjes bamboe en gevouwen kraanvogeltjes in mocht doen. Op de achtergrond waren mensen bezig konnyaku te bereiden; een weeë geur vulde de ruimte en mengde zich met de geur van dertienjarige zweetvoeten (iedereen had natuurlijk zijn schoenen uit, zoals het hoort). De sfeer was gemoedelijk en mensen hadden het naar hun zin, hoewel de meeste Japanse leerlingen het nog wel behoorlijk eng vonden om ons aan te spreken.
De avondmaaltijd werd opgeschrikt door drie behoorlijk stevige aardbevingen die, zo bleek al snel, in Niigata (slechts honderdvijftig kilometer verder naar het noorden) veel schade en leed aanrichtten. Opmerkelijk waren de verschillende reacties die mensen hadden op de bevingen. De kinderen joelden en sprongen, een paar uitwisselingsstudenten werden zenuwachtig en gingen wat harder praten, anderen gingen stoïcijns verder met het nuttigen van hun rijst met currysaus.
Na afloop van de maaltijd was het de beurt aan ons om aan een tweetal al dan niet geïnteresseerde leerlingen een vijfenveertig minuten durend verhaal te vertellen. Vooraf was ons gevraagd dat in het Engels te doen, maar zoals ik reeds had vermoed was het Engels van de leerlingen niet goed genoeg om dat te kunnen begrijpen. Ik hield mijn verhaal dus grotendeels in het Japans, gebruik makend van foto's die ik van het internet had gehaald en andere foto's die ik voor ik hier kwam gekregen had van een Japanse vriendin die in Nederland woont (bedankt Yasuyo!). Ik had mijn tafel versierd met balonnen in rood, wit, blauw en oranje en liet de leerlingen, bij gebrek aan drop, tum-tummetjes eten. Het geheel werd begeleid door Fluitsma en van Tijn die 'vijftien miljoen mensen' zongen.
De verdere avond bestond uit fantastische gesprekken met aardige, boeiende, intelligente mensen. Voor het eerst sinds lange tijd had ik weer de gelegenheid Duits te spreken. Het meest bijzondere was wellicht het lange gesprek dat ik had met een Hongaarse jongen die in veel verschillende landen gewoond heeft en een grote historische kennis heeft - het gesprek ging onder meer over de werking en het potentiële gevaar van ideologieën en massabewegingen.
Aan het eind van de avond maakte ik nog een korte wandeling. De sterren straalden met een ongekende intensiteit. De geur van de naaldbomen vulde de koude nacht. Eén van de sterren viel naar beneden.
De wandeling bracht me tot bij een grote torii. Toen ging ik weer terug.
De volgende dag moesten we héél vroeg opstaan en het was héél koud - maar de heerlijke frisse lucht maakte veel goed. Na het ontbijt hielden we nog tweemaal dezelfde presentatie als de dag daarvoor, voor twee andere tweetallen. Vervolgens vond de afscheidsceremonie plaats, die dezelfde vorm had als de welkomstceremonie de dag daarvoor. Tot slot kregen we nog een prachtig geschenk: alle leerlingen zongen samen, opgesteld in volgorde van lengte, uit volle borst twee liederen over vriendschap, waarbij een enkeling een beetje gehinderd werd door de baard in zijn keel.
Toen was het tijd om te gaan.
Tijdens de terugreis, die nog onderbroken werd door een bezoek aan een fraaie, aan de voet van een berg gelegen Shinto-tempel, werd minder gesproken dan tijdens de heenreis. Mensen waren moe. Maar iedereen realiseerde zich wat een fijn weekend het was geweest, en dat hij of zij er een aantal goede vrienden bij had gekregen.
De mensheid herhaalt de fouten die ze in het verleden reeds vele malen gemaakt heeft. De mensheid gaat beangstigend onvoorzichtig om met de wereld waarin zij leeft. De mensheid creëert steeds opnieuw leed, in het groot zowel als in het klein. Dat is allemaal waar en valt niet te ontkennen. Maar dat ik hier dit weekend mocht delen met mensen die ik in een andere tijd dood had moeten schieten vanwege hun afkomst; dat ik gesprekken mocht voeren met al deze bijzondere mensen, ze in de ogen mocht kijken, van ze mocht leren - dat is iets unieks, iets dat in het verleden nooit op die manier mogelijk geweest is. Het geeft me het sterke geloof dat de mensheid zich wel degelijk ontwikkelt, en dat wederzijds begrip en tolerantie daadwerkelijk mogelijk zijn. Al is het maar in het klein.
Vele kleine stukjes maken iets groots.
Hoop.
Lieve Aike,
ReplyDeleteIk zou ook heel graag bij je zijn geweest om naar de sterren te kijken. Ik kijk er naar uit om dit samen te doen in december en januari als ik bij je ben. Tot die tijd beleef ik alles in gedachte met je mee.
Veel liefs, Liza.
Je schrijft weer uitermate beldend zodat ik zonder moeite de herinneringen ophaal aan onze bezoeken aan het platteland en de daarbij behorende (kleine) middelbare school.
ReplyDeleteBijzonder hoe jullie als groep van 16 zo gemeenschappelijk konden optrekken. Zijn het allemaal mensen van Wasada?
Wim