Monday 7 March 2011

Japanse notities (4): Ise

De zonnegodin is wakker. Ze heeft er zin in, vandaag. Het boemeltreintje krijgt het er warm van. We zijn onderweg van Ise naar Shingū, van haar heiligdom naar de drie van Kumano, van het ene eeuwenoude pelgrimsoord naar het andere, van het oosten naar het zuiden van de Kansai regio. Ik had de reis liever te voet gemaakt, maar mijn koffer zit dusdanig vol met boeken, brochures en (inmiddels behoorlijk verkreukelde) overhemden dat dat er dit keer niet in zat. De treinreis bevalt ook. Aan onze rechterzijde rijzen beboste bergen op, links zien we de rotsachtige kust en de oceaan. Daar tussenin liggen dorpen, akkertjes en een enkele fabriek, lukraak rondgestrooid.

Even recapituleren. Na de workshop bleef ik nog enkele dagen in Tokyo, waar Nhung me gezelschap kwam houden. Ik bezocht een bibliotheek en een aantal boekwinkels, en ontmoette oude vrienden. En ik had een afspraak met iemand van de Jinja Honchō, het nationale overkoepelende orgaan waar de meeste Shinto-heiligdommen bij zijn aangesloten, die mij uitgebreid te woord stond, en mij verschillende materialen cadeau deed. Ik mocht er bovendien een onderzoeksseminar bijwonen. De week was vol.

Het weekeinde brachtten wij door in Kamakura, de oude tempelstad ten zuiden van Tokyo, samen met onze vriend Katsuo. Op zaterdag bezochtten we een aantal middeleeuwse zentempels, en maakten we een wandeling. Op zondag woonde ik een onderzoeksseminar bij in het indrukwekkende Tsurugaoka Hachimangu heiligdom. Het was georganiseerd door de International Shinto Foundation, een van de organisaties die een grote bijdrage geleverd heeft aan de recente herinterpretatie van Shinto als een natuurreligie en, mogelijk, als inspiratiebron voor een nieuwe milieu-ethiek. Voor dit seminar was een aantal ‘buitenlandse’ wetenschappers uitgenodigd om hun interpretatie te geven van het concept kami (Shinto-goden). Het was een interessante gebeurtenis, al kon ik me niet helemaal aan de indruk onttrekken dat er een zekere discrepantie bestond tussen de interpretatie van enkele sprekers en die van een deel van de aanwezigen.

Na een rustdag genoten te hebben namen wij de nachtbus van Tokyo naar Tsu, hoofdstad van de prefectuur Mie, van waar wij de trein namen naar Ise. Ise is een lelijk provinciestadje, maar het geniet bekendheid vanwege de aanwezigheid van ’s lands machtigste, belangrijkste en meest tot de verbeelding sprekende heiligdommen: de Gekū (buitenste heiligdom) en de Naikū (binnenste heiligdom), gezamenlijk aangeduid als Ise Jingū. In de Naikū wordt sinds vroeger tijden Amaterasu no Ōmikami vereerd: de zonnegodin, de beschermvrouwe van het keizerlijk huis, en de oermoeder van de Japanse natie. De heiligdommen van Ise hebben in de loop der eeuwen dan ook een belangrijke politieke rol gespeeld waar het het legitimeren van machtsstructuren betreft. Sinds de zeventiende eeuw zijn ze bovendien een populair pelgrimsoord, dat elk jaar drommen bezoekers trekt. Dat is vandaag niet anders dan tweehonderd jaar geleden – gemiddeld zes miljoen bezoekers per jaar, in 2010 naar verluidt zelfs negen miljoen.

Door de regen lopen we naar de Gekū toe. We wassen onze handen en mond voor we het pad naar het heilgdom opgaan, want als je het huis van de god wil bezoeken moet je rein zijn. Een groep opgewonden plattelandsbejaarden volgt ons voorbeeld, luidruchtig hun reisje genietend. De Britse antropoloog Victor Turner heeft met mooie woorden beschreven dat pelgrimages langdurige liminale fases zijn, periodes waarin mensen zichzelf symbolisch buiten de samenleving plaatsen teneinde individuele transformaties door te maken. Die theorie klinkt leuk, en heeft bij gebrek aan betere theorieën over pelgrimage het onderwerp lange tijd gegijzeld, maar is empirisch nauwelijks houdbaar. De meeste pelgrimages zijn in Japan  massagebeurtenissen, die hun betekenissen niet ontlenen aan het feit dat ze het individu in staat stellen zich af te zonderen van de wereld van alledag, maar aan het feit dat men en masse in de voetsporen van de voorouders treedt, doet wat iedereen doet, en zo een gezonde dosis religieuze verdienste vergaart. Entertainment, vertier, sightseeing en culinaire geneugten vormen daarbij een essentiele pull-factor. Pelgrimages zijn traditionele plezierreizen, die mensen in de gelegenheid stelden de wereld te genieten en het nuttige met het aangename te verenigen, om vervolgens weer braaf terug te keren naar het leven van alledag. ‘Spirituele transformatie’ is legitimerende retoriek. Pelgrimage is een vorm van toerisme, en dat is het altijd geweest (vice versa ook, trouwens). Het stelt mensen weliswaar even in de gelegenheid te genieten van afleiding en verandering van spijs, maar dat maakt het nog niet tot liminale fase.

Daarmee wil ik niet zeggen dat het religieuze element afwezig is, of van inferieur belang. Integendeel. Dezelfde pelgrim die het ene moment geniet van lokaal vrouwelijk schoon in een theehuis kan zich het volgende moment ritueel laten reinigen door een priester in een heilgdom, en tot de godheid bidden voor genezing van zijn kwalen. Het ene sluit het andere niet uit. Ook vandaag niet. Nagenoeg iedereen die Gekū bezoekt offert geld en roept de godheid aan. Veel mensen kopen bovendien amuletten, talismannen, altaartjes en toekomstvoorspellingen. Religie en toerisme zijn in Japan intiem met elkaar verweven. Daarin is Japan overigens geenszins uniek.

Het gaat steeds harder regenen. We lopen door het bos van de goden, steeds verder het heilige midden tegemoet. Maar de centrale heiligdommen zijn gesloten voor iedereen behalve de hoogste priesters. De god laat doorgaans geen mensen toe in zijn huis. Wij bidden aan de voordeur. Fotograferen is verboden. Als we over het hek kijken kunnen we de daken zien van de binnenste gebouwen. Ze zijn van hout, alles is van hout, balken en dwarsbalken, gebouwd zonder spijkers. Elke twintig jaar worden ze herbouwd, in dezelfde prehistorische, pre-Chinese stijl, een grap die miljarden kost. Dat houdt ze rein, is het verhaal. Nog twee jaar, dan is het weer zover. De voorbereidingen zijn reeds in volle gang.

Rondom het centrale heiligdom ligt een handvol andere heiligdommen, gewijd aan verschillende goden. Ze zijn kleiner, maar gebouwd in dezelfde stijl, dus ze geven een goed beeld van de architectuur. Er staan bovendien geen bordjes die mensen oproepen af te zien van fotograferen. Ook hier komen mensen bidden. Een oudere man doet een vreemd ritueel gebed, dat ik niet direct kan plaatsen. Als hij klaar is ligt hij me in: hij blijkt volgeling te zijn van de Mahikari religie, een eclectische club, wiens bizarre hoofdkwartier ik ooit bezocht. Mahikari combineert symbolen van verschillende religies met een theosofisch aandoend verhaal over verschillende niveaus van bewustzijn, een geloof in geesten die zich aan levende mensen vastklampen en zo ellende veroorzaken, een unieke eigen therapiemethode en een vrij radicaal geloof in het naderende einde der tijden. De man spreekt vooral over het laatste, maar zijn verhaal is tamelijk onsamenhangend, en bovendien in lokaal dialect, dus helemaal volgen kan ik hem niet. Maar dat deze wereld gecorrumpeerd en verrot is en haar einde nadert, en dat dan een nieuw vredesrijk gesticht zal worden met Japan als heilige centrum, zoveel is duidelijk.

Gelukkig is het de volgende dag opgehouden met regenen. Ik doe een das om en loop door de rijstvelden naar Kōgakkan University, de kleinere van de twee Shinto-gerelateerde universiteiten die het land rijk is, fraai gelegen op een heuvel tegenover de musea van het heiligdom. Ik ontmoet er een professor, die zo vriendelijk is mij rond te leiden en met mij zijn gedachten te delen. We bezoeken de bibliotheek van Ise Jingū, en ik krijg een spontaan interview met een priester die mij gepassioneerd vertelt over zijn opvattingen aangaande Shinto, natuurbeleid, en landbouw. Zou iedere Japanner zijn eigen rijst verbouwen, dan zou iedereen in harmonie met de natuur leven en intuïtief de Shinto-goden aanbidden. Dan zouden veel maatschappelijke problemen opgelost worden. Ook de jeugd in de grote stad moet leren rijst te planten, opdat hun karakter goed gevormd wordt, opdat zij niet zo zullen corrumperen als ’s lands huidige leiders. Het is een interessant verhaal.

De rondleiding gaat verder. We bezoeken het departement voor Shinto-wetenschap en het universiteitsmuseum. Bij de lunch krijgen we gezelschap van een voormalige leraar die priester geworden is om meer voor het land en zijn natuur te kunnen betekenen. Hij is uitermate geïnteresseerd in mijn onderzoeksproject, en nodigt me van harte uit in het najaar hem te komen bezoeken. Spontane ontmoetingen zijn soms de meest waardevolle.

Na de lunch ontmoet ik een tweede professor, een grote naam, een welbespraakte man, ietwat skeptisch. Na een goed gesprek neem ik afscheid van beide, in de hoop dat ik hier in de loop van dit of volgend jaar voor wat langere tijd terug kan komen. Vervolgens ontmoet ik het belangrijkste museum van het heiligdom, waarin de nodige voorwerpen uitgestald liggen, en het landbouwmuseum, waar de intieme symbolische relatie tussen rijst, keizer, Shinto en ‘natuur’ nog eens bevestigd wordt. De Japanse keizer plant rijst, teneinde zijn bevolking te beschermen, teneinde de verbinding te leggen tussen natuur, voorouders en natie. Hij is het schoolvoorbeeld van een mythe, in de betekenis die de Franse filosoof Roland Barthes aan het woord gaf: een gedepolitiseerd symbool, een historische constructie die gepresenteerd wordt als eeuwig, onveranderlijk en natuurlijk. Een keizer die nederig rijst plant voor zijn volk, kan het onschuldiger? Men zou bijna vergeten dat zijn rol, functie en betekenis onderwerp zijn van voortdurende discussie, strijd en onderhandeling, en per definitie een sterk politiek karakter hebben. Maar wie het politiek betwistbare vanzelfsprekend wil maken moet het depolitiseren. Niets is zo’n comfortabel apolitiek symbool van nationale eenheid als een rijstplantje.

Op donderdag bezoeken we de Naikū, het heiligdom van de zonnegodin en het symbolische centrum van de Japanse natie.  Het is wat groter dan de Gekū, wat drukker ook. Het bos is klein, maar fraai gemengd, en vol met oude dikke bomen. Ook hier is het belangrijkste deel van de heiligdommen aan het oog onttrokken.  Datzelfde geldt voor een lap grond naast het huidige heiligdom, waar over twee jaar het nieuwe gebouw zal komen te staan. Er is nog minder te zien dan in de Gekū, maar de dikke knuffelbomen maken een beetje goed.

Na afloop lopen we wat door de authentieke Japanse straatjes naast het heiligdom. Hoe authentiek precies zou ik u niet kunnen zeggen, wel dat overal souvenirs en lokale culinaire specialiteiten worden verkocht. Omdat het vandaag 3 maart is, de dag van het poppenfestival, hebben veel winkels fraai aangeklede poppen uitgestald. Twee trommelspelers geven een daverend openluchtconcert. Een fototentoonstelling toont de Japanse liefde voor de bossen, maar de bossen zijn zo bewerkt met photoshop dat ze weliswaar zeer mysterieus ogen, gehuld in nevelen en donkere kleuren, maar bijzonder weinig gemeen hebben met echte levende bossen. Natuur is een romantisch ideaal. Traditie is dat ook – authenticiteit laat zich makkelijk construeren, of dat nu voor commerciële of identiteitspolitieke doeleinden gebeurt. Een kleine versie van Lijiang, Hoi An, Zaanse Schans of Mont Saint Malo – kleine Disneylanden waar ‘oorspronkelijke cultuur’, tradities, voorwerpen en voedsel gefetisjeerd worden; waar echtheid en authenticiteit zorgvuldig geconstrueerde illusies zijn, waarin een ieder naar believen kan geloven. Religie en toerisme... enfin, dat had ik reeds gezegd.

Het inzicht wordt nog eens extra bevestigd later die dag, wanneer we de getrouwde rotsen in Futami bezoeken, even buiten Ise. Nu ben ik zelf een getrouwde Rots, dus ik voel een zekere verwantschap met deze exemplaren. U heeft vast wel eens ergens een foto van ze gezien: twee rotsblokken in de zee, een grote en een kleine (drie keer raden wie de man is, wie de vrouw), moedig de branding trotserend, met elkaar verbonden middels een shimenawa (heilig touw). Een eeuwenoude animistische lokale traditie, tot nationaal symbool gemaakt, spirituele powerspot waar men kan bidden voor geluk in de liefde, gecommodificeerd en verworden tot een lucratieve toeristische trekpleister –  ziedaar de tegenstrijdigheden van het moderne Shinto in een notendop.

Wie van de bushalte naar de getrouwde rotsen loopt passeert allereerst een van de vele aquaria die het land rijk is, waar groepen tieners op de foto kunnen met walrussen en waar men grote zeezoogdieren kan bewonderen alvorens elders eventueel hun familieleden op te eten. Vervolgens komt men door een grote hal gevuld met vele tientallen souvenirwinkels en restaurants, waar naast de standaard Hello Kitty-rotzooi en koekjes en cakejes lokaal geproduceerde parels verkocht worden. Koopt allen! Maar je loopt door en vindt de juiste weg naar buiten, loopt een stukje over het strand, negeert nog een paar souvenirwinkels en treft vervolgens de getrouwde rotsen, en hun heiligdom – en ondanks alle commodificatie en ondanks je doorgaans skeptische houding ten aanzien van het ‘Shinto is een natuurreligie’-discours doet de plaats toch iets met je. De wind raast, de golven beuken op de rotsen, maar samen staan ze sterk. Er gaat een rauwe kracht vanuit, een ongepolijste schoonheid, een natuurlijke romantiek waarvoor ik niet geheel ongevoelig ben. En overal rondom het heiligdom staan beelden van kikkers, boos kijkende stenen kikkers, water spuwende kikkers, kikkers als beschermdieren. Dat laat deze liefhebber van Max Velthuijs niet onberoerd. Mystiek is een groot woord, maar ontroering mag het wel genoemd worden.

Ik geloof niet zo in een strikte scheiding tussen persoonlijke en beroepsmatige interesse. Ik ben geloof ik wel in staat ideeën, plaatsen en situaties waartoe ik mij intuïtief aangetrokken voel, en waarvoor ik een zekere romantische fascinatie koester, kritisch te deconstrueren. Het een sluit het ander kennelijk niet uit. Maar het maakt wel dat ik me soms wat scizofreen voel. Ik troost me dan maar met de gedachte dat ik niet de enige godsdienstwetenschapper ben die er een dergelijke ambivalente verstandhouding met zijn object van onderzoek op nahoudt. En eerlijk gezegd: ik zou niet anders willen.

We dronken een kop groene poederthee in een uniek klein theehuisje, gevuld met fraaie poppen en wanden volgehangen met vreemde houten voorwerpen. We maakten nog een gezellig praatje met andere gasten over het verband tussen cultuur, religieuze ethiek, landschap en milieubewustzijn. Ook losse praatjes kunnen waardevol zijn. Toen namen we de bus terug naar Ise, waar we nog een laatste nacht verbleven alvorens de boemeltrein zuidwaarts te nemen. Volgende etappe: Shingū, de drie heiligdommen van Kumano. Maar dat is een ander verhaal, dat wellicht een andere keer kan worden verteld.

No comments:

Post a Comment