Monday 28 January 2008

Ja! Shinto, Nietzsche en de dagen van januari

Ik was de tijd, zonder het me realiseren. Ik vloog zonder af te remmen het nieuwe jaar in. Ik liep en schreef en knipperde een paar keer met mijn ogen, en toen ik omkeek bleek tot mijn verbazing dat het tweede trimester al weer enkele weken onderweg was. Mijn studie greep me vast, boeide me en daagde me uit. De vragen van de donkere herfst leken plots veel minder zwaar. De toekomst wacht wel, zo zag ik: het heden heeft zo veel te bieden dat het zonde is er allerlei schaduwen op te projecteren. Het was goed om weer colleges te volgen, om verder te lezen, om mijn gedachten en kritiek in woorden proberen te vangen. Gadamer leerde ons dat begrijpen primair een (subjectieve) ervaring is, een gebeurtenis, en hij had gelijk. De ervaringen kwamen als kleine geschenken, als markeringen naast een wandelroute.

Ik schreef een tweetal papers. Dat had ik natuurlijk in de kerstvakantie moeten doen, maar de kerstvakantie was te vol van andere mooie dingen, en zodoende werden de eerste twee collegeweken van het trimester gedomineerd door een stel dreigende deadlines. Nu wilde ik geen colleges missen, en bovendien waren de repetities voor het wereldkoor alsmede die voor de voorstelling van de UCL Drama Society waarin ik speel (waarover een andere keer meer) weer begonnen, dus er zat maar een ding op: nachtwerk. Heerlijk, ouderwets nachtwerk. Een stokje zinnenprikkelende wierook, een muziekje op de achtergrond, regendruppels die langs je raam naar beneden lopen, gemakkelijke kleding, een glaasje rode wijn en, bovenal, stapels open boeken en artikelen op mijn bureau en op de grond om me heen - de voorwaarden, kortom, om in de geschikte stream of consciousness te geraken. En ik schreef.

Wanneer ik mensen vertel dat ik een master Japanse religies volg, is de eerste reactie er vaak een van enthousiaste verbazing. Men komt nu eenmaal niet elke dag iemand tegen met een zo zonderlinge interesse. Vaak volgt daarop de vraag wat dat precies inhoudt, Japanse religie. 'Wat voor religie hebben ze daar dan?' Daar ik het bestudeer zou ik deze vraag toch eigenlijk moeten kunnen beantwoorden. Maar aan elk antwoord kleven problemen. Als ik zeg dat er in Japan in feite één enkel religieus systeem is, waarin verschillende religieuze organisaties complementaire rollen vervullen, heb ik weliswaar een punt, maar loop ik ook het risico te generaliseren en doe ik geen recht aan de grote heterogeniteit (zowel qua plaats als qua tijd) en rivaliteit die men aantreft binnen het veelkleurige palet van Japanse religie, vroeger en nu, in centrum en periferie. Als ik daarentegen zeg dat men in Japan verschillende religieuze tradities (ten minste boeddhisme, shinto, christendom, taoïsme, confucianisme en sjamanisme) aantreft, wek ik de misleidende en anachronistische suggestie dat dit min of meer zelfstandige tradities zijn, met een eigen essentie, die naast elkaar bestaan en altijd bestaan hebben, hetgeen niet het geval is. Meestal zeg ik dus maar iets over de verschillende tradities die er zijn, maar benadruk ik dat die altijd sterk met elkaar verweven zijn geweest en in elkaar overlopen; dat ze niet gezien moeten worden als exclusivistische godsdiensten met een uitgesproken doctrine, maar veeleer als moeilijk te definiëren en discutabele categorieën waaronder we bepaalde religieuze praktijken en ideeën scharen; en dat variëteit en verandering een voorname constante is. Een weinig adequate samenvatting, kortom, en tegen de tijd dat ik me door een antwoord heen heb geworsteld is de interesse van mijn gesprekspartner meestal reeds vervlogen.

Het boeddhisme gaat nog wel. Natuurlijk, het beeld dat de meeste mensen van het boeddhisme hebben is vaak sterk geïdealiseerd, eenzijdig en deels onjuist, en ik doe mijn best dat waar mogelijk te nuanceren (dus nee, het boeddhisme is niet pacifistisch, getuige de kloosters met legertjes vechtmonniken in Japan en de sutra's waarmee men in Tibet mensen en hun vee kan vervloeken of zelfs doden; en nee, het boeddhisme is helemaal niet atheïstisch - ten eerste stikt het er van de goden en demonen, en ten tweede worden in de gehele boeddhistische wereld ook boeddha's en bodhisattva's gewoon als goden aanbeden; en echt, 'reïncarnatie' betekent weinig meer dan dat men na de dood in één van de hellen belandt, dan wel als een boze ziel op aarde ronddoolt, dan wel het geluk heeft naar het paradijs van deze of gene boeddha te gaan). Maar van het boeddhisme kan men ten minste zeggen dat het, niettegenstaande alle verandering en variëteit, sinds zijn introductie in de zesde eeuw na Christus een constante traditie is geweest die een grote invloed heeft gehad op de Japanse cultuur, politiek en geschiedenis (en vice versa, natuurlijk). Veel lastiger is het uit te leggen wat de betekenis is van de categorie shinto, die andere grote 'religieuze traditie' in Japan. De betekenis van deze term is namelijk verre van eenduidig, en het concept is vaak gehanteerd om een bepaalde agenda te dienen. Daar het van belang is zich bewust te worden van de problemen die kleven aan de categorieën die men hanteert, heb ik in mijn eerste paper gekeken naar verschillende wijzen waarop sinds de negentiende eeuw het concept 'shinto' gehanteerd is, en de motieven die hier achter schuilgingen. Laat ik een korte samenvatting geven.

Het woord 'shinto' is reeds oud, maar het gebruik van het woord in de betekenis van 'de religieuze verering van kami (Japanse goden)' is een laat-middeleeuwse herinterpretatie, en het theologische discours over deze kami vond geheel plaats binnen een boeddhistisch referentiekader. De scheiding van boeddhisme en shinto was een negentiende eeuwse, van overheidswege opgelegde maatregel. Behalve door het boeddhisme zijn (proto-)shinto gebruiken en ideeën in hoge mate beïnvloed door het (Chinese) taoïsme. De idee dat shinto de oorspronkelijke religie van Japan is, die teruggaat tot pre-boeddhistische tijden, is dan ook hoogst problematisch - shinto is een relatief recente constructie, een verzamelnaam voor verschillende religieuze ideeën en gebruiken die tot halverwege de negentiende eeuw veelal plaats vonden binnen een boeddhistische context. Desalniettemin is deze opvatting van shinto als een inheemse, inherent Japanse traditie die teruggaat tot prehistorische tijden lange tijd gemeengoed geweest. Inmiddels zijn er weinig serieuze wetenschappers meer te vinden die een dergelijke essentialistische, ahistorische visie zullen durven te verdedigen, maar het blijft de gangbare opvatting binnen het populaire discours en de officiële positie van shinto-instituties.

Hieraan gerelateerd is de mythe dat shinto geen religie is in de gangbare betekenis van het woord, maar het geheel van normen, waarden en gebruiken die het Japansche volk onderscheidt van de andere volkeren dezer wereld. Shinto wordt hier voorgesteld als een spirituele en morele Weg, die alle Japanners (idealiter) volgen en die hen met elkaar verbindt. Deze notie gaat terug tot de laat-negentiende eeuwse constructie van de nationale ideologie genaamd 'staat shinto' als een traditie die het specifiek religieuze overstijgt, maar is ook na de oorlog lange tijd populair geweest (en nog steeds zijn er mensen die deze interpretatie aanhangen). Het spreekt voor zich dat een dergelijke constructie van shinto als een allesomvattende Weg die de Japanners onderscheidt van hun ander een nationalistische agenda dient en gerelateerd is aan de zogenaamde Nihonjinron-ideologie (pseudo-wetenschappelijke theorieën over des Japanners aard en zijn uniciteit).

Het opmerkelijke is dat westerse oriëntalisten deze, in essentie nationalistische, notie over hebben overgenomen en gepopulariseerd hebben bij een westers publiek, daarmee voortbouwend op reeds bestaande mythen aangaande de mystieke, spirituele Aziatische geest, die compleet tegengesteld is aan de rationele Westerse geest. De 'Oosterling' wordt voorgesteld als een fundamenteel irrationeel, gevoelsmatig wezen dat door ons, rationele westerlingen, per definitie niet volledig begrepen kan worden. De ander wordt zodoende volledig anders, en 'shinto' is niet langer een verzamelnaam voor religieuze gebruiken maar het object van onze projecties en exotische verlangens aangaande Oosterse 'spiritualiteit'. Kortom, wanneer men spreekt over shinto, moeten we ons altijd afvragen in welke context de term gebruikt wordt en welke vooronderstellingen een rol spelen.

Ik nam even pauze. Er waren feestjes, nieuwe ontmoetingen en mooie gesprekken. Toen schreef ik verder.

De afgelopen maanden heb ik nader kennis gemaakt met de ideeën van Friedrich Nietzsche, alsmede met de ideeën van enkele zenfilosofen en vertegenwoordigers van de zogenaamde Kyoto School. Een interpretatie van Nietzsche aan de hand van de ideeën van Nishitani Keiji, Nishida Kitaro en Abe Masao kan mijns inziens nieuwe inzichten verschaffen in diens werk, zoals ik in mijn paper heb proberen aan te tonen. Nietzsche wordt wel voorgesteld als een grote scepticus, die te vuur en te zwaard bestaande structuren en ideeën (met name religieuze) bestreed, een negatief mensbeeld gehad zou hebben en een pessimistisch nihilisme voorstond. Dit is een veel te eenzijdige weergave van zijn ideeën. Nietzsche probeerde inderdaad aan te tonen hoezeer de dominante christelijke religie en bijbehorende moraliteit de mensen gevangen hielden; gevangen in schuldgevoel, in angst, in morele dwangbuizen die hen ervan weerhielden toe te geven aan hun oprechte verlangens. Het christendom is een religieus en moreel systeem dat deze wereld, de wereld waarin wij leven, afwijst. God zegt nee tegen het materiële, het fysieke, het menselijke, dat zondig zou zijn; Hij is een tiran die ons gevangen houdt in een lege belofte van een niet-bestaande andere wereld, ons er daarmee van weerhoudend déze wereld en dít leven te omarmen. Het mooie en het goede worden geprojecteerd op een geconstrueerde andere wereld, in plaats van dat wij het mooie en het goede in het hier en nu ervaren. Nietzsche zag maar één oplossing: we moesten de nee-zeggende God doodmaken, om ons te kunnen bevrijden. We moesten erkennen dat er geen andere, metafysische wereld is, en dat ideeën over een dergelijke wereld voortkomen uit de fabeltjes van Plato en Paulus (Christus zei ja tegen deze wereld, hij omarmde haar - het was Paulus die het goede verbande naar de andere wereld, aldus Nietzsche). We moeten erkennen dat er geen absolute Waarheid is, maar louter relatieve waarheden en interpretaties. Er is dan ook geen absoluut goed en kwaad - morele geboden en verboden zijn louter menselijke constructies, en dat wat we 'slecht' noemen zijn in feite vaak bevrijdende handelingen en ideeën, die ingaan tegen bestaande conventies. Nietzsche's nihilistische project was, kortom, gericht op het vrijmaken van het individu van de ketenen van zijn traditie.

Maar wat dan? Wat houden we over wanneer we alles wat waarde heeft afbreken, wanneer we alle betekenissen in twijfel trekken en niets meer is wat het lijkt? Het antwoord is: niets, helemaal niets. Immers, wanneer we Nietzsche's project consequent doorvoeren, dan moeten we concluderen dat zelfs de ervaring van het zelf, het subject dat tegenover het object geplaatst is, radicaal ten twijfel getrokken moet worden. Ook het zelf is namelijk een product van zijn traditie, van dogmatiek, van morele beperkingen. Misschien is 'wie ben ik' wel een zinloze vraag, daar het veronderstelt dat er een 'ik' is. Dit brengt ons bij zenfilosofie. Nishitani en Abe spreken van de fase van de volkomen ontkenning, waarin men zich realiseert dat de wereld zoals wij die meestal ervaren een illusie (een constructie) is, het product van een kunstmatig onderscheid tussen subject en object, tussen A en B. Ook het zelf wordt in deze fase losgelaten. Nietzsche vergelijkt deze nihilistische fase met een reis door de woestijn. Alles is leeg, omdat de realisatie is gekomen dat niets is wat het lijkt, zelfs het zelf niet.

Maar de dood is nooit een einde. Iets sterft opdat iets nieuws geboren kan worden. Nihilisme is slechts een overgangsfase. Een cruciale fase, willen we ons bevrijden van de beperkingen van de denkstructuren en morele normen die we onszelf hebben opgelegd, maar nooit een eindpunt. De zelfloze in de woestijn realiseert zich dat hij op één punt nog steeds denkt in termen van absoluten: namelijk, een absolute dichotomie tussen de eerste en de tweede fase. Voor het verkrijgen van een waarlijk 'vrije geest' (datgene waarnaar Nietzsche streefde) is een volgende stap nodig: het overkomen van de woestijn en het voorbijgaan aan het nihilisme en de betekenisloosheid - zonder terug te vluchten in oude beperkingen, natuurlijk. In het boeddhisme wordt dit de ontkenning van de ontkenning genoemd. Leegte leegt zichzelf, met als resultaat de absolute ontkenning, die gelijk staat aan absolute bevestiging. Nietzsche vergelijkt deze laatste fase met een kind dat geboren wordt, dat de wereld omarmt, dat speelt zonder te oordelen en ervaart zonder te projecteren. Eerst nu kan men komen tot de volledige bevestiging van deze wereld en dit leven, dankzij een realisatie van de absolute verbondenheid en eenheid, maar tegelijkertijd de individuele uniciteit van alle zijnde. Het is een 'heilig ja-zeggen' tegen het leven, zoals Nietzsche zegt. Het is de 'pure ervaring' die voorafgaat aan elk onderscheid en oordeel, zoals Nishida zou zeggen. Het is de volledige ervaring van het hier en nu.

Wat betekent het voorgaande voor ethiek, en voor religie? Nietzsche trok vel van leer tegen zowel religie als moraal. Maar kan bovenstaande interpretatie van Nietzsche niet juist mogelijkheden bieden voor een nieuw religieus bewustzijn, en voor een ethiek? Wanneer we accepteren dat het verliezen van het zelf, het loslaten van het ego, de ultieme consequentie is van Nietzsche's nihilisme (ook al maakte hij zelf misschien niet deze uiteindelijke stap), en dat de absolute bevestiging van de wereld die volgt uit de ontkenning van de ontkenning ook een absolute, oordeelloze bevestiging van de Ander inhoudt, biedt dat wellicht de mogelijkheid voor een nieuwe ethiek - een ethiek niet gebaseerd op normen en voorschriften, maar op de ervaring van fundamentele verbondenheid; niet gelegitimeerd door metafysische fabeltjes, maar op een wederzijds ja-zeggen... En als we accepteren dat deze ervaring heilig is, zoals Nietzsche zelf zegt, en we het leven omarmen als een spelend kind, wordt daar dan niet een God geboren - geen externe, oordelende God, maar een God die hier en nu is en glimlachend knikt?

Ik liep van het metrostation naar de universiteit. Ik kon niet fietsen omdat onverlaten het zadel uit mijn fiets hadden gestolen. Ik zong een liedje, terwijl de grote opgerolde roodwitte paraplu op de stoeptegels de maat tikte. Mooie verre reisdromen dwarrelden rond. Iemand vroeg of ze een stukje met me mee mocht lopen. Een struik stond al in bloei. We lachten.

'Unschuld ist das Kind und Vergessen, ein Neubeginnen, ein Spiel, ein aus sich rollendes Rad, eine erste Bewegung, ein heiliges Ja-sagen.'

Sunday 13 January 2008

De lustrumreis

Het waren mooie weken. Samen met mijn familie vierde ik kerstmis in Londen. We bezochten Perron 9 3/4 en Buckingham Palace. We zongen 'Away in the manger' en 'Hark, the herald angels sing' in het prachtige St. Martin in the Fields, en luisterden er naar de wijze woorden van Tutu en Bonhoeffer. We genoten van een heerlijke kerstmaaltijd, maakten mooie wandelingen en speelden mahjong. We bezochten een beroemde musical over een mislukte opstand in het Parijs van de negentiende eeuw. Studiewerk bleef onaangeraakt liggen.

Na het vertrek van mijn familie kreeg ik bezoek van een vriendin. We wandelden en winkelden in de stad. We ontdekten de magische kronkelbomen van Epping Forest, die ons deden verdwalen. We werden geraakt door het verhaal van een vrouw uit Bangladesh en haar leven aan Brick Lane, en bezochten er de volgende dag de markt. We spraken over wat ons bezig houdt. Ik bakte oliebollen en appelflappen en er waren Koreaanse hartige pannenkoeken en champagne en goed gezelschap. We begroeven 2007.

Het is 3 januari, 's ochtends vroeg. Geruisloos zoeft de eurostar door de Zuid-Engelse duisternis. Ik ben onderweg naar een stad vol herinneringen, maar heb op dit moment vooral aandacht voor het kopje koffie dat mij de dag in draagt. De zon komt op boven de groene velden van Picardië. Ik doe een poging tot studeren, maar de trein is zo snel dat ik niet verder kom dan het lezen van een tweetal artikelen. Voor ik er erg in heb rollen we het Gare du Nord binnen.

Daar ben ik weer, Parijs. Ik heb je gemist. Maar het zal wel anders zijn deze keer, zo zonder zwoele nazomerdromen. Gelukkig ben ik in het gezelschap van een groep goede vrienden.

De Notre Dame staat er nog even trots bij als de laatste keer dat ik haar zag. Twee jaar zijn voor haar weinig meer dan een oogwenk. Voor de ingang staat een rij van tweehonderd meter. Afrikaanse jongemannen doen pogingen Eiffeltoren-sleutelhangers te slijten aan de wachtenden, maar ze zijn weinig succesvol. Binnenin de kerk van Onze Lieve Vrouwe gaat de markt door. Automaten verkopen boekjes met uitleg en ansichtkaarten en medailles. Wie een klein kaarsje wil branden voor Zijn aangezicht mag daarvoor twee euro neerleggen, een grote kaars kost een tientje. De souvenirkraampjes doen goede zaken. Jezus hangt machteloos toe te kijken. Maar het grote ronde blauwe glas-in-lood raam blijft indrukwekkend.

We bezoeken het Musée d'Orsay. Om de een of andere onverklaarbare reden heeft men 'Le déjeuner sur l'herbe' van Manet weggehaald, maar gelukkig zijn Degas' lieve danseressen er nog wel allemaal. Ze baden en kleden zich aan en maken zich klaar en zijn nerveus voor de première - geen wonder dat ze nauwelijks merken dat ik naar ze kijk. Maar als ze eenmaal op het toneel staan, dan stralen ze en fladderen ze en betoveren de argeloze passant met hun schoonheid. Ook de heren Van Gogh, Cézanne en Toulouse-Lautrec begroeten me hartelijk. Hoe een schilderij een ansichtkaart wordt, hoe een ansichtkaart een emotie wordt, hoe een emotie begraven wordt, en hoe het schilderij dan gewoon nog blijkt te bestaan en op dezelfde plaats te hangen als toen. Nieuw daarentegen zijn mij de kleurrijke, mysterieuze sprookjesschilderijen van Redon.

En 's avonds zijn er mezze in een Libanese snackbar en glazen wijn in een hotelkamer. We kletsen bij en plakken briefjes op elkaars voorhoofd omwille van een spel. Het is goed om samen hier te zijn.

Ik was nog niet eerder in het Institut du Monde Arabe. Ik verkies de tijdelijke tentoonstelling over contemporaine Arabische kunst boven de permanente collectie, en ik krijg er geen spijt van. Fascinerende combinaties van Arabische kalligrafie en abstract expressionisme, semi-realistische politiek geladen werken en speelse grottekeningen, bloedende horizonten en geometrische patronen. Het is een grote ontdekking, en ik snap niet waarom de tentoonstelling zo weinig bekendheid krijgt, en niet eens een eigen website heeft. Hoe dan ook: bent u in Parijs, en heeft u enige interesse voor moderne kunst, gaat dat zien!

We wandelen door de Marais. Mannen met baarden, bolhoeden en pijpenkrullen benen van A naar B (kan iemand mij vertellen waarom orthodoxe joodse mannen, waar ik ze ook zie (in Jeruzalem, in Londen, in Parijs), nooit gewoon lopen, maar altijd benen? Niemand kan zulke snelle grote passen maken en daarbij zo strak voor zich uit kijken als deze heren. Staat het ergens in de geschriften, dat gij geen tijd zult verspillen aan drentelen, maar zich te allen tijde rap benend zult verplaatsen? Of hebben ze gewoon altijd haast?). Dames met bontjassen slepen hun echtgenoten met zich mee langs de peperdure winkels en boetieken, onderwijl de stank van oudewijvenparfum verspreidend. Het Place des Vosges ligt er schitterend bij onder de blauwe hemel.

Een ouder echtpaar viert zijn veertigjarig jubileum met een bezoek aan de stad waar het toendertijd op huwelijksreis was. 'Weet je nog, schat, dat we op dit plein dansten onder de avondlucht?' 'Ja natuurlijk, hoe kan ik dat vergeten!' 'Mag ik dan deze dans van u?' En ze dansen, dansen, dansen in de rondte, net als toen - nou ja, vooruit, ietsje krakkemikkiger, maar met het hart nog immer vol van liefde. De man glimlacht naar het groepje studenten dat hen lachend aankijkt. Hij is trots op zijn mooie vrouw. C'est la chanson des vieux amants.

We rennen door het Louvre, want we hebben maar een uurtje voor sluitingstijd, en ik wil Haar toch echt een keertje zien. En jawel: na gangen vol Griekse beelden en renaissancistische bijbeltaferelen zien we Haar, verstopt achter de massa die Haar aanschouwt, fotografeert en consumeert. Oh, moderne mythe, symbool van onsterfelijkheid! U, die tijd en plaats overstijgt, en die ons daarmee het gevoel geeft dat wij, door te participeren in de collectieve ervaring van het U aanschouwen, deelgenoot zijn van iets dat groter is dan ons eigen kleine leventje... Daar bent U dan eindelijk! U verleent betekenis in een betekenisloze wereld, U bent de mythische personificatie van de ideeën schoonheid en waarachtigheid, en bovenal bent U iets dat ons met elkaar verbindt omdat wij ons er allemaal toe verhouden - een collectief symbool. U bent bijna even groot als McDonalds en Starbucks, als de Stars and Stripes en de Union Jack, als de Eiffeltoren en Che Guevara. Die Leonardo was een tovenaar, dat hij U heeft kunnen maken. En U blijft maar onverstoorbaar doorlachen...

We eten met zijn veertienen bij een Grieks toeristenrestaurant. De prijzen zijn verdacht laag, maar men heeft voldoende plaats, en we hebben allemaal wel zin in Grieks. We krijgen een duur menu in de hand gedrukt; als ik er vervolgens op wijs dat er naast de deur een goedkoper menu geadverteerd stond geeft een mopperende ober ons daar een tweetal menukaarten van, die we met zijn veertienen mogen consulteren. Het is het begin van een twee uur durende soap. Boze blikken, een ober die je glashard negeert als je probeert de bestelling van een fles wijn ongedaan te maken om in plaats daarvan goedkopere karafjes huiswijn te bestellen, lauwe uiensoep die men aanvankelijk niet mee terug wil nemen naar de keuken (aan verontschuldigingen doet men natuurlijk helemaal niet), vissoep die niets meer is dan gemalen vissenkoppensap, een inktvis die smaakt alsof hij al jaren dood is (hetgeen waarschijnlijk ook zo is), dezelfde ober die doet alsof hij koffie over iemand heenmorst omdat hij kwaad is dat we geen koffie meer bestellen... Het is een wonder boven wonder dat de rekening klopt. We vluchten naar het hotel, waar de flessen wijn en het weerwolvenspel op ons wachten. Helaas draagt een snauwende receptiemeneer ons op niet te lachen. Dat mag niet in Parijs, lachen, want daar kunnen de andere gasten niet tegen.

In het ontbijtzaaltje beent de Bulstronk rond. Als we tien minuten vóór het einde van de ontbijttijd binnenkomen kijkt ze ons aan met een blik alsof we zojuist haar cavia hebben vermoord. Ze blaft dat we van tafel moeten veranderen, op een toon die de meeste mensen reserveren voor het uitkafferen van hun hond wanneer deze binnenshuis zijn behoefte heeft gedaan. Terwijl ze drie dienbladen gereed maakt komen er nog twee leden van onze groep binnen. De ontdekking hiervan doet haar bijkans ontploffen. 'Hoeveel!?' schreeuwt ze, terwijl er stoom uit haar neusgaten komt. Ik begrijp niet helemaal waar haar woede vandaan komt, en daar ik zelf deze morgen toevallig geen ochtendhumeur heb geef ik maar beleefd antwoord. 'Wat drinkt u', gromt ze dreigend, om ons vervolgens een warme chocolademelk te weinig te brengen. Ik vermoed dat ze heel ongelukkig getrouwd is met de Griekse ober - het zou een en ander verklaren.

De Londense omgangsnormen zijn geheel gebaseerd op het adagium 'live and let live'. Ik val jou niet lastig, en jij mij niet, en als we toch contact hebben omdat jij bijvoorbeeld iets van mij wilt kopen, dan verkiezen we een gereserveerde maar niet onvriendelijke beleefdheid boven kilheid of gesnauw. Dat is in Parijs wel even anders. Evenals voor Rome geldt voor Parijs dat de stad an sich prachtig is (veel mooier dan Londen, laat daarover geen twijfel bestaan), en dat als je goed in je vel zit (bijvoorbeeld omdat je verliefd rondloopt, want let's face it, Parijs zit vol met die verschrikkelijke, elkaar de hele godganse tijd en plein public aflebberende stelletjes) je daarvan kunt genieten zonder de ervaring al te veel te laten verpesten door de mensen die je afsnauwen. Beauty is immers in the eye of the beholder. Maar de arrogantie en het chagrijn van veel Parisien(ne)s maken de stad mijns inziens toch echt een stuk lelijker dan ze zou kunnen zijn.

Terwijl het grootste deel van de groep een bezoek brengt aan de wondere wereld van Lodewijk XIV wandel ik met enkele anderen door de grootste kantorenwijk van Europa, het openluchtmuseum van moderne architectuur dat La Défense heet. We doen raadspelletjes (ik ben gek op raadspelletjes). In de verte zien we de Arc de Triomphe en de Eiffeltoren. Dan roept de plicht, want de deadlines naken: we installeren ons in een café om ons er de gehele middag te verdiepen in onze studieboeken. Er wordt tussendoor druk gediscussieerd over oriëntalistische constructies van boeddhisme en shinto, over Tibet en over Japan, over islamitische filosofie en over christenfundamentalistische internetfora (en natuurlijk, tussen de bedrijven door, over de Andere sekse, maar de conclusies van die discussie houd ik wijselijk voor me). De koffie smaakt prima.

Voor de eerste keer bezoek ik het nieuwe museum voor niet-westerse kunst, het Musée du Quai Branly. De Oceanische, Afrikaanse en Indiaans-Amerikaanse collecties zijn indrukwekkend. Het gebouw is een architectonisch meesterwerk. De aandacht voor muziek en de boeiende opnames van verschillende muziekuitingen is nog een extra meerwaarde. Men kan bezwaar maken tegen de wijze waarop veel voorwerpen totaal losgerukt zijn van hun oorspronkelijke context, hetgeen niet direct bijdraagt aan begrip maar juist de ervaring van alteriteit en exotisme versterkt; men kan bezwaar maken tegen de manier waarop die vreemde achtergrondgeluidjes en de mysterieuze belichting dit exotisme nog verder versterken; men kan bezwaar maken tegen het projecteren van onze categorie 'kunst' op andere culturen; men kan bezwaar maken tegen het feit dat dit museum in de ban is van de mythe van de 'bon sauvage', alleen 'primitieve' voorwerpen presenteert om dit beeld te versterken, en niet of nauwelijks oog heeft voor historische verandering. Er is, kortom, heel veel mis met dit museum. Maar toch loop ik met open mond rond. Wat een collectie, wat een rijkdom... Wat is er toch veel schoonheid tussen alle rotzooi van deze wereld.

De schaduwen van Sartre, Lévi-Strauss, Foucault en De Beauvoir hangen boven het Quartier Latin. Geweldig hoor, in Londen studeren, maar het heeft natuurlijk niet de heerlijke romantiek van het Parijs van de filosofen. Overal zijn boekwinkeltjes. Naast de Sorbonne bevindt zich een goudmijn die tot de nok toe gevuld is met filosofieboeken. Watertandend loop ik rond, mijzelf afvragend waar ik in vredesnaam de tijd vandaan moet halen om alles te lezen wat ik zou willen lezen. Roland Barthes blijkt een boek geschreven te hebben over symbolen in Japan. En Levinas is er natuurlijk ook. Jullie woorden mogen mee naar Engeland, als ze willen.

De laatste avond bezoeken we een louche karaokebar in de buurt van het Gare de l'Est. We voegen ons bij een extended family uit het middellandse zeegebied, een groepje lesbische dames, enkele verveeld kijkende twintigers, een Japanse toerist en een groepje oudere zwarte heren. Een van hen, die uit Chicago komt en onder de indruk blijkt van het vrouwelijk schoon in ons gezelschap, komt steeds naar onze tafel om te zeggen dat hij heel trots op ons is. Tussen de Franse popliedjes door wordt steeds opnieuw, door verschillende mensen, 'Vivo per lei' gezongen. De pizzabakker kan zo bij de opera aan de slag. Alleen de Japanner zingt 'Angie'. Mijn lang gekoesterde droom om ooit een chanson te zingen in een karaokebar wordt bewaarheid wanneer ik met tranen in mijn ogen en een hart vol nostalgische gevoelens Jacques Brels 'Amsterdam' ten gehore breng.

Het is maandagavond 7 januari. De eurostar zoeft terug naar Londen. Morgen begint het tweede trimester. Dat komt mooi uit, want de batterij is opgeladen.

Het nieuwe jaar is goed begonnen.