Friday 17 July 2009

Regenboogratatouille

Het regenseizoen valt vroeg dit jaar. De zondvloed lijkt begonnen. De motorfiets ploegt door plassen van een halve meter diep. Alles is doorweekt, ook tijdens de Engelse les. Teacher's sokken soppen in zijn schoenen.

Hij heeft het plotseling behoorlijk druk. Vijf dagen per week met de scooter op en neer naar de grote stad is te veel. Maar hij wilde geen nee zeggen. Hij is al lang blij dat er een maand is waarin hij geld overhoudt, al zal dat geld volgende maand in ras tempo weer verdampen.

Het is ook meteen de laatste maand hier, vermoedelijk. Begin augustus vertrekken ze. De reis gaat via Hanoi, Moskou en Amsterdam naar Groningen. Ruim drie weken zullen ze in Nederland verblijven. Dan gaan ze, via Brussel, Rome en andermaal Moskou, terug naar Vietnam. Zij zou een master gaan doen in Saigon, hij zou er een nieuwe baan vinden, maar het plan staat weer op losse schroeven. Hij heeft een beetje genoeg van al die losse schroeven.

Hoe dan ook wil hij weg uit Hoi An. Het gras is altijd groener, elders, dat weet hij wel. Maar het gras in Hoi An is wat al te snel verdord. Hij wil niet meer in een toeristenoord leven. Hij wordt moe van al die mensen die iets van hem willen, en die hem dubbele prijzen rekenen. Het gebeurt te vaak, te veel. Hij zou het ook niet erg vinden iets verder van de druk van zijn aanstaande schoonfamilie verwijderd te zijn.

De lantaarntjes, oude huizen, bloemenbomen, houten schuiten, Chinese tempels, dakornamenten, marktvrouwtjes, rieten hoeden, waterbuffels, strandstoelen, theepotten, kleermakerijen, terrasjes, rijstvelden en vruchtensappen blijven hem bij tijd en wijle bekoren. Maar ze glimmen allemaal net wat mooier voor mensen die hier een week verblijven, dan voor mensen die hier voor langere tijd wonen.

Ze lopen over de propvolle markt. Het blijft een fascinerend gezicht. Een vrouw knipt met een grote schaar de koppen van spartelende garnalen af. Het weerhoudt ze er niet van door te blijven spartelen. Een paal met tentdoek dondert bijkans het water in, maar hij helpt hen het ding weer omhoog te hijsen. Een hond drinkt uit een grote kom water. Dat daarin blokken tofu liggen die nog verkocht moeten worden hindert hem niet. Scooters wurmen zich door de mensenmassa heen. Donkerrode levers liggen te broeien in de hitte. Viswijven venten versierde eetstokjes aan toeristen, die vijfdubbel betalen.

De verse vis, groenten en vruchten zien er verleidelijk uit. Maar hij heeft geen zin meer om steeds het dubbele te betalen. Hij wordt ook moe van al het gejengel van de toeristenmaffia. Hij wil prijskaartjes, houdbaarheidsdata en kassabonnen. Dus koopt hij zijn waren liever elders. Dus gaat hij naar de groothandel.

'Kijk eens, wat een mooie courgette,' zegt ze. Knalgeel wenkt hij hem. Er ligt een aubergine naast, niet donkerpaars of zwart of groen, maar lila als een meisjesjurk. Samen gaan ze in zijn karretje. Hij gaat regenboogratatouille maken.

Zijn oog valt op een glimmende rode paprika. Ook die gaat mee, samen met een handvol tomaten. Hij voegt er een paar oranje worteltjes, een groene courgette en groene basilicum-achtige blaadjes aan toe. In combinatie met ui, knoflook en rode peper moet dat wel wat worden.

Een knalroze pitaya dient als dessert. Alleen de kleur blauw schittert door afwezigheid.

Wanneer hij bij de weegschaal komt, weigert de jongedame zijn waren af te wegen. 'Ze moeten in een plastic zak,' zegt ze. Dat zitten ze al. 'Nee, elk product afzonderlijk.' Maar je kunt toch gewoon die courgette afwegen, en het stickertje erop plakken? Daar hoeft toch geen plastic omheen? Jawel. Dat moet. 'Het is biologisch afbreekbaar plastic,' liegt ze.

In de stromende regen rijden hij en zijn vriendin terug naar huis. Ze houdt hem stevig vast. Ze zingen een oud liedje over the shining sun. Zijn chauffeursbril stamt regelrecht uit de jaren twintig, maar houdt zijn ogen verbazingwekkend goed droog.

Hij wil altijd wel zo blijven rijden. Hier rechtsaf, Laos in. Nogmaals rechtsaf, naar het noorden. De grens met China oversteken. Via Yunnan naar Tibet, en dan op zoek naar de zijderoute. Tajikistan, Oezbekistan, Turkmenistan, en zo Iran in. Turkije volgt. Dan Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Oostenrijk, en Duitsland. Om uiteindelijk de Honda naar Nederland te brengen.

Dit keer toch maar met het vliegtuig. Nog een week of twee, dan vertrekken ze al.

Hij weet dat hij Hoi An zal missen.

Thursday 16 July 2009

Bà Nà

Đà Nẵng timmert als een bezetene aan de weg. Bouwen is het mantra. Bruggen, kantoorgebouwen, bedrijventerreinen, hotels en nieuwe wegen schieten als paddenstoelen uit de grond, als ware die hele economische crisis een fabel. Zwarte rook uitbrakende trucks rijden af en aan met bouwmaterialen. Japanse, Chinese en Amerikaanse bedrijven profiteren van de goedkope arbeid, het gebrek aan milieuwetgeving en de bouwdrift van de lokale autoriteiten.

Naast handel en industrie zet men in op toerisme. En hoe. Tientallen kilometers kust zijn geannexeerd door hongerige investeerders, die er dure resorts willen bouwen voor rijke toeristen. Enkele gigantische hotels in aanbouw getuigen van hun megalomanie. De meeste kilometers kust zijn daarentegen nog leeg. Slechts de schreeuwende billboards, de hoge muren en de lummelende bewakers wijzen op wat komen gaat.

Niet alleen de kust moet het ontgelden. Ook de berg Bà Nà is onder handen genomen. Deze berg bevindt zich een kleine dertig kilometer ten westen van Đà Nẵng, en is ongeveer 1500 meter hoog. Reeds vroeg in de twintigste eeuw werden er vakantiewoningen gebouwd voor de Franse koloniale overheersers, die er heen gingen om te ontsnappen aan de hitte beneden. Na het vertrek van de Fransen is de berg in de vergetelheid geraakt, maar een aantal jaren geleden hebben de lokale autoriteiten haar herontdekt als toeristische bestemming. Zijn de resorts aan de kust vooral gericht op buitenlandse toeristen, Bà Nà wordt voornamelijk bezocht door Vietnamezen.

Enkele maanden geleden wilden we al een bezoek brengen aan de berg. Toen was deze echter gesloten, daar men aan het bouwen was aan de nieuwe kabelbaan. Die is inmiddels af. Het schijnt de langste kabelbaan in de wereld te zijn. Guinness World Record, staat er in grote letters boven de ingang. Daar komen Vietnamese toeristen wel op af. En wij zijn stiekem ook wel nieuwsgierig. We zijn met zijn vieren, vandaag: Nhung, Heidi, gordeldier Tatou en ik.


Het duurt even voor je aan de beurt bent om de kabelbaan in te stappen, maar dan kun je ook genieten van een fraai uitzicht. De bomen hebben vele verschillende kleuren groen. Een beek stroomt woest voorbij. De bergen in de verte gaan van donker- naar lichtblauw. Je medepassagiers fotograferen alsof hun leven ervan afhangt.





De kabelbaan gaat niet helemaal naar de top van de berg, maar houdt het zo'n tweehonderd meter lager voor gezien. Geen nood, er is al een tweede kabelbaan in aanbouw, om je het laatste stukje naar boven te brengen. Tot die tijd rijden er busjes op en neer. Je moet er ook niet aan denken dat al die mensen op hun teenslippers en hoge hakken naar boven zouden moeten lopen.



Dit heet een 'natural preservation area' te zijn. Ja ja. Bouwplaatsgeluiden vullen de frisse berglucht. Er wordt getimmerd en gelast. Het is de soundtrack van Bà Nà, die ons de hele middag zal begeleiden. Heerlijk, zo buiten in de natuur.

Toerisme en religie gaan hand in hand. Dat zien we in Lourdes, in Rome, in Jeruzalem, in Istanbul en in Kyoto. Dat zien we overal op de wereld. En dat zien we in Bà Nà. De moderne pelgrim reist met de hele familie, heeft een Sony camcorder op zak, gaat picknicken, koopt plastic prullaria voor het thuisfront, voert ijs aan zijn kroost, maakt tientallen foto's - en bidt. God, welke naam hij ook draagt, is een consumptieartikel, waar veel aan te verdienen valt. Dat hebben de autoriteiten hier goed begrepen. Wie een toeristische attractie in de markt wil zetten, doet er goed aan de plaats te promoten als een belangrijk religieus oord. Een tientallen meters hoog wit betonnen beeld van de Boeddha doet wonderen voor je bezoekersaantallen. Het volk wil immers zijn opium.



En het volk wil vreten. Op nog geen steenworp afstand van de Boeddha schransen honderden mensen hun lunch bij elkaar. Die bestaat vandaag uit kippenpoten, knakworsten, bier en red bull. Geüniformeerde politieagenten gieten zich vol met rijstlikeur. De meeste mensen bestellen veel meer eten dan ze op kunnen. Meer dan de helft wordt achteloos weggegooid, of simpelweg op tafel achtergelaten, alsof er in dit land nooit een hongersnood is geweest. De Boeddha kijkt de andere kant op.



Wie niet hier eet, gebruikt zijn picknick even verderop. In en rond de ruïnes van een oud Frans vakantiehuisje zitten families garnalen te pellen. Kinderen tetteren 'hello hello' richting de buitenlandse bezoekers. De muren van het huis zijn volgekalkt met namen, namen en nog meer namen. Gekken en dwazen schrijven hun namen op muren en glazen, zo is het maar net. Iedereen wil zijn afdruk achterlaten, als een hond die tegen een boom aan piest.



Bleef het maar bij namen op muren. Maar de berg is verworden tot een vuilnisbelt. Veel picknickers laten hun afval bij vertrek ongegeneerd achter. 'Dat ruimen anderen wel op,' zo denkt men klaarblijkelijk. Daar zorgt vadertje staat wel voor. De toeristen uit het noorden des lands zijn het ergste, zo meent mijn vriendin. Die hebben het langst van de 'communistische heilstaat' mogen genieten, bedenk ik me. Ik vraag me af wat het verband is. Hoe het ook zij, de 'bevrijders' van vijfendertig jaar geleden zijn de vervuilers van nu.



We lopen een eindje over een bospad. Je zal hier ongetwijfeld fantastisch kunnen wandelen. De bossen kennen een ongekende rijkdom aan bomen, planten, geuren en dieren. Graag zou ik hier eens een meerdaagse trektocht door de bergen maken. Zodra je de kuddes achter je laat moet het prachtig zijn.



Helaas hebben we daar nu geen tijd voor. We zijn al ver afgedwaald. Maar het is niet moeilijk de weg terug te vinden: we hoeven alleen maar de lege colablikjes en snoeppapiertjes te volgen. Klein Duimpje in Vietnam.

Terwijl Nhung een boodschap doet zitten Heidi en ik op een muurtje te wachten. Er komt een groep toeristen aangelopen. Iedereen draagt dezelfde lilablauwe baseballcap. Men staart ons aan alsof wij een stel orang oetans zijn. Dit zijn geen mensen uit de grote stad, vermoed ik. Dan haalt een van hen zijn camera tevoorschijn. Hij gaat pontificaal voor ons staan, richt zijn camera op ons, en maakt ongevraagd een foto. Dat mensen stiekem foto's van je maken maak ik regelmatig mee, maar zo ongegeneerd in your face, zonder ook maar iets te vragen - nee, dat had ik nog niet ervaren. Ik begrijp een beetje hoe dierentuindieren zich moeten voelen. Ik geef het enige mogelijke antwoord: ik trek mijn camera en maak een foto van hem. Hij lacht schaapachtig naar zijn kameraden.



We lopen verder. Overal wordt getimmerd, gelast en gezaagd. Er bevinden zich reeds enkele tientallen hotels en restaurants op de berg, maar dat is kennelijk niet genoeg. Welja, bouw er nog meer. Ondertussen ligt buiten het zicht van de toergroepen een berg van honderden vuilniszakken te stinken.

De lucht betrekt. De wolken zijn zwaar. Van het ene op het andere moment begint het te stortregenen. Van het ene op het andere moment zijn alle toeristen verdwenen. We zingen in canon, en lopen langs een tuin met boeddhabeelden. Behalve ons is er niemand. De Boeddha nodigt me uit. In de stromende regen breng ik hem een groet.

We vinden een afdakje om onder te schuilen, en genieten er van de meegebrachte ramboetans. Plotseling voel ik iets hards en puntigs in mijn hals. Ik denk aanvankelijk dat het gewoon een takje is. Wanneer ik het wil pakken krijg ik de schrik van mijn leven. Een gigantische wandelende tak was over mij heen aan het wandelen, zo blijkt. Ik slaak een kreet en spring op. De toeristengroep die zich net op dat moment verschanst onder hetzelfde afdakje begroet me door me uit volle borst uit te lachen. Ik draai me om, en zie een dozijn grijnzende lilablauwe baseballcaps.



Als hongerige hyena's komen ze onze kant op. Ze willen weten waar we vandaan komen. Ze zeggen uit welke provincie ze komen, en beweren dat het de geboortestreek van Hồ Chí Minh is, wat niet zo is. Ze vragen om ramboetans, en krijgen die, maar hebben niet het fatsoen om ons te bedanken. Ze betasten ons, de vrouwen net zo goed als de mannen. Ze maken schunnige opmerkingen, maar zelfs Nhung kan niet goed verstaan wat ze zeggen, omdat ze een of ander onverstaanbaar noordelijk plattelandsdialect brabbelen. En ze willen weten wie van ons seks heeft met wie, en wie van ons AIDS heeft - maar dat vragen ze natuurlijk niet direct, dat suggereren ze alleen maar, niet al te subtiel.

Ik wou dat ik de Vietnamese taal beheerste, en dat ik dit soort types eens goed verbaal op hun nummer kon zetten. Ik word zo moe van deze hemeltergende domheid en dit totale gebrek aan fatsoen. Dit is niet de eerste keer, zoals u weet. Nee, ik ben geen buitenaards wezen, en nee, ik verspreid geen enge ziektes. En hou op op deze manier over mijn vriendin te praten. Ze is geen 'slecht meisje'. Ze heeft geen seks voor geld, zoals jullie veronderstellen. Ze heeft meer fatsoen in haar linkerpink dan jullie hele toergroep bij elkaar. En ze heeft meer intelligentie in haar rechterteen dan jullie in al die met lilablauwe baseballcaps bedekte zaagselkoppen.

Is dat wat Marx bedoelde met 'dictatuur van het proletariaat'? Dat stupiditeit, xenofobie, seksisme en naïef nationalisme de overhand krijgen? Vast niet, maar daar lijkt het in dit land soms wel op. Rot op naar jullie eigen provincie. En neem in godsnaam je vuilnis mee.

We lopen verder. Het regent nog steeds flink. Gelukkig vinden we een nieuwe plek om te schuilen. Het is een kapelletje met een groot beeld van Quán Âm, de bodhisattva van het mededogen. Buiten is het koud en grauw, maar bij Quán Âm is het droog en warm. Ze lacht vriendelijk. Ze is niet boos omdat ik boos ben, ze is lief omdat ik boos ben - en ik voel me minder boos worden. Het enige dat haat en angst kan doden is liefde, zegt ze in stilte. Ze heeft gelijk, natuurlijk.



We eten ramboetans en doen woordspelletjes. De lucht heeft alle kleuren grijs. Het waait flink, en ik ben blij dat ik mijn blauwe fleecetrui heb meegenomen.

We lopen terug naar de kabelbaan. Het is tijd om naar huis te gaan. We sluiten aan achter in de rij, die op dat moment nog niet zo heel erg lang is. Dan besluit men om de kabelbaan stil te leggen. Het regent, dus het zou wel eens kunnen gaan onweren, en dat is gevaarlijk, naar het schijnt. Ik geloof mijn oren niet. Men is in staat om een kilometerslange kabelbaan te bouwen en daarmee een wereldrecord te vestigen, maar heeft niet de technologie om die kabelbaan veilig te maken? 'Bang voor bliksem.' Tja. Waar heb je nou bliksemafleiders voor? Ik ben geen natuurkundige, dus misschien vergis ik me wel en is het heel moeilijk om een kabelbaan te beveiligen tegen bliksem - maar enigszins sceptisch ben ik wel. Als men miljoenen investeert in een state-of-the-art kabelbaan zou je toch ook verwachten dat het ding zo veilig is dat het niet bij de eerste de beste regenbui stil wordt gelegd.

Er zit niets anders op dan wachten. Netjes in de rij, zoals het hoort. Sommige mensen doen evenwel verwoede pogingen om zich langs ons heen te wurmen, en zo een paar plekjes op te schuiven. Een rij, nee, dat blijft voor de meeste Vietnamezen een vreemd concept, zoals ik eerder schreef. Voordringen is de normaalste zaak van de wereld. Wie hier op een vliegveld in de rij staat voor een incheckbalie doet er goed aan zich zo breed mogelijk te maken, en zich strategisch zigzaggend voort te bewegen, wil hij niet aan allen kanten gepasseerd worden door mensen van middelbare leeftijd die doen alsof ze niets doorhebben. Over fatsoen gesproken...

We moeten bijna anderhalf uur wachten. Dat heeft één groot voordeel. We zijn getuige van het volgende schouwspel:







Ik hoop in de toekomst nog veel Vietnamese bergen te bezoeken. Te voet, bij voorkeur. Maar Bà Nà, nee, dat heb ik wel gezien. Zonde eigenlijk. Het uitzicht was fantastisch, de bloemen bloeiden lieflijk, de insecten zoemden en de wilde koriander verspreidde een betoverend aroma. Maar de vraag is voor hoe lang nog. Bà Nà is een bouwput, een vuilnisbelt, en een pretpark ineen. Dat kan nooit lang goed gaan.

Tuesday 7 July 2009

Engelse namen

What's in a name? that which we call a rose
By any other name would smell as sweet

- William Shakespeare


In sommige Aziatische landen is het gebruikelijk om kinderen twee voornamen te geven: een naam in de eigen taal, en een Engelse naam. Dat geldt voor voormalige Britse koloniën als Hongkong en Singapore, maar ook voor een land als Taiwan. Wanneer ze in contact komen met buitenlanders heten Li en Chang plotseling niet meer Li en Chang, maar Danny en James. De laatste jaren nemen ook steeds meer Koreanen en Chinezen een Engelse naam naast hun eigenlijke voornaam. Wat de reden daarvoor is weet ik niet. Wellicht heeft het te maken met de wens om modern en internationaal te zijn, mogelijk ook met de aanname dat buitenlanders niet in staat zijn Koreaanse en Chinese namen te onthouden en uit te spreken. In mijn kennissenkring bevinden zich inmiddels onder meer een Sean, een Douglas, een Roy, een April, een Amy en een Irene. Hun eigenlijke namen zou ik u niet kunnen vertellen.

Japanners doen hier niet aan mee. Japanners hebben fraaie meerlettergrepige voornamen als Toshifune, Yasunari en Noriko. Ze hebben zelden middelnamen, laat staan Engelse namen. Wel korten ze hun namen vaak af, opdat buitenlandse kennissen ze kunnen onthouden. Toshifune en Yasunari worden dan Toshi en Yasu. Dat is jammer, maar het is altijd nog beter dan het inruilen van de eigen naam voor een suffe Engelse naam als Paul, Jack of Jenny. Dat weigeren Japanners pertinent. Terecht, naar mijn mening. Wanneer een Chinees me vertelt dat hij Jimmy heet krijg ik altijd een ongemakkelijk gevoel. Je hebt een mooie naam in je eigen taal, met een bepaalde achterliggende betekenis, geschreven in karakters, gegeven in overeenstemming met numerologische en astrologische voorschriften - en je ruilt die in voor, met alle respect, Jenny of Jimmy? Waarom dan toch...?

Ook Vietnamezen hebben mooie namen. Meisjes heten Hoa (bloem), Nguyệt (maan) of Minh (licht, helder); jongens hebben namen als Hùng (dapper) en Cường (sterk). Daarnaast hebben de meeste mensen een of twee middelnamen, en natuurlijk een familienaam. Slechts een enkeling heeft een westerse naam. De trend in andere Aziatische landen om naast de eigen naam een Engelse naam aan te nemen is nog niet echt tot Vietnam doorgedrongen. Vooralsnog hebben de meeste Vietnamezen geen Engelse reservenaam.

Daar begint evenwel langzaam verandering in te komen. Een van de redenen daarvoor is het feit dat Engelse talenscholen van hun studenten verwachten dat zij een Engelse naam aannemen. Waarom? In de eerste plaats omdat de meeste docenten buitenlanders zijn, die niet gewend zijn aan Vietnamese namen. Het duurt namelijk even voor je als buitenlander de juiste uitspraak van het Vietnamees onder de knie hebt. Hoe spreek je namen als Diễm en Tuyết uit? Niet als [Diem] en [Tujet], zoals je misschien zou verwachten, maar als [Yì-ím] en [Twiet?] - maar dat weet je niet als je hier net woont. Daarnaast zijn namen die je maar met moeite uit kunt spreken over het algemeen lastig te onthouden. Een en ander zou de aandacht maar afleiden van het onderwijs, en bovendien het gezag van de docent ondermijnen. Immers, hakkelende docenten maken over het algemeen geen zelfverzekerde indruk.

Maar waarom zou de docent zich niet de moeite kunnen getroosten om de namen van zijn studenten te bestuderen, en deze te onthouden? Een half uurtje oefenen, eventueel met een Vietnamese collega die de uitspraak corrigeert, moet voldoende zijn. Is dat teveel gevraagd? Wat mij betreft niet. Ik woon en werk nu eenmaal in Vietnam. Dan vind ik dat ik mij best een beetje mag inspannen om Vietnamese namen correct te leren uitspreken.

Wellicht is er nog iets anders aan de hand. Door van studenten te vragen dat zij hun naam veranderen - tijdens de les, ten minste - wordt een kunstmatig onderscheid geschapen tussen twee werelden: de wereld van de eigen cultuur en taal, en die andere wereld, het Westen. Taal is per slot van rekening een belangrijke marker van identiteit. Wie Engels spreekt, stapt een imaginaire grens over, en wordt zo een ander persoon. Daarbij hoort een andere naam. Ik ben ervan overtuigd dat bij Chinezen in Hongkong en Singapore eenzelfde motief een rol speelt: ze leven in twee werelden, culturen zo je wilt, en daarbij horen twee verschillende identiteiten. Immers, een naam is als een kostuum. Wanneer ik werk draag ik wat anders dan wanneer ik op reis ben, om maar eens wat te noemen. Het hebben van twee verschillende namen vergemakkelijkt het switchen tussen twee verschillende identiteiten, en maakt het zodoende eenvoudiger de twee werelden gescheiden te houden. Het is een strategie om de eigen traditie symbolisch af te schermen van externe invloeden. Het is niet My die Engels studeert - het is Cathy. My en Cathy zijn een en hetzelfde meisje, maar twee verschillende personen, symbolisch van elkaar gescheiden door hun naam.

Het is natuurlijk tamelijk ironisch dat alle studenten verplicht zijn een Engelse naam aan te nemen, terwijl de docent - ondergetekende - zelf geen Engelse naam heeft. Nu ligt de Friese taal, waaruit zijn naam afkomstig is, weliswaar wat dichter bij het Engels dan de Vietnamese, maar daar gaat het niet om. Wanneer de docent consequent zou zijn, zou hij zich Peter noemen - uitgesproken op zijn Engels, natuurlijk. Maar daar heeft hij helemaal geen zin in. Hij heet Aike, en hij heeft absoluut geen behoefte om zijn naam te veranderen. Zijn studenten mogen hem Aike noemen, of teacher, dat zal hem verder worst wezen - zo lang hij zelf maar geen Engelse naam hoeft aan te nemen. Alsof de Engelse taal voorbehouden zou zijn aan mensen met Engelse namen. Het mooie van die taal is nou juist dat ze door zoveel verschillende mensen op de wereld gesproken wordt. Leve de verschillen. Van mij mag iedereen gewoon zijn of haar eigen naam gebruiken.

Het zou wat zijn, als we voor elke taal die we leerden een nieuwe naam moesten aannemen. In dat geval zou ik maar liefst zes namen hebben. Best een leuke gedachte, eigenlijk. Mijn Engelse naam zou waarschijnlijk toch gewoon mijn middelnaam Peter zijn, daar kom ik niet onderuit. Maar voor mijn Franse naam zou ik vermoedelijk kiezen voor François Marie, en mijn Duitse naam zou ongetwijfeld Goldmund worden. Mijn Japanse naam zou Kikujirō zijn, en mijn Vietnamese naam Nhất Hạnh. En waarom zou ik het daarbij laten? Mocht ik ooit besluiten om Zweeds te gaan studeren, dan noem ik mezelf Karlsson; wordt het Perzisch, dan word ik Abū Alī; mijn Deense naam zou natuurlijk Søren zijn; en mocht ik ooit op het idee komen om Amhaars te gaan studeren, dan luidt mijn nieuwe naam Haile.

Thich Nhat Hanh in Paris in 2006220px}}http://www.karlsson-auf-der-wiese.de/karlsson.gifhttp://www.nndb.com/people/631/000097340/avicenna-2-sized.jpg

De meeste studenten kiezen hun Engelse naam pas tijdens de les. Het is de taak van de docent om nieuwe studenten een Engelse naam te geven. Daar pas ik echter voor. Ik kan namen verzinnen voor knuffelbeesten en voor huisdieren, maar voor mensen van vlees en bloed doe ik dat liever niet. Ik wacht nog even tot ik zelf kinderen heb, als u het niet erg vindt. Van mij mogen studenten dus hun eigen naam uitkiezen. Daar zijn ze oud en wijs genoeg voor. Alleen wanneer ze niets kunnen verzinnen wil ik ze wel enkele suggesties aan de hand doen, maar ze kiezen uiteindelijk zelf.

De meeste studenten kiezen voor vrij normale namen. Ik geef les aan Tina, Becky, Mary, Kevin, Tom, Donna, Vicky, William, enzovoorts. Maar niet iedereen is tevreden met een standaardnaam. Sommigen maken van de gelegenheid gebruik om zichzelf een fraai pseudoniem te verschaffen. Zo bevinden zich onder mijn studenten een Lion, een Friendship, een Pink, een Angel, een New, een Top en een Fahrenheit. Een bokkige puber eiste het recht op zichzelf Phantom te noemen. Van mij mag-ie. Een andere bokkige puber, die alle Engelse namen die ik hem voorstelde afwees, noemde zichzelf Reborn. Toe maar. Het maakte me wel nieuwsgierig naar zijn religieuze overtuigingen - maar misschien vond hij het gewoon een hippe naam. En een collega van mij heeft een Stinky bij haar in de klas zitten.

Leuk zijn ook de namen waar je nog nooit van gehoord hebt, maar die volgens de betreffende studenten wel degelijk 'Engels' zijn. Een wat oudere dame noemde zichzelf Kallynn, niet bepaald een veel voorkomende naam. Ze had een Canadese vriendin die zo heette, vandaar. Andere studenten noemden zich Lawliet, Kah en Mya - stuk voor stuk namen waar ik nog nooit van gehoord had, maar het bleken personages uit Japanse tekenfilms en stripboeken te zijn. Typisch Engels, inderdaad.

Een speciale categorie wordt gevormd door jongens met voetbalnamen. Nu heb je dat niet altijd direct door - David, Steven en Wayne zijn natuurlijk gewone Engelse namen. Maar als ze fan zijn van Zuid-Amerikaanse of Zuid-Europese spelers is het een ander verhaal. Zo heb ik een student met de naam Messi - voorwaar een veelvoorkomende Engelse voornaam! Echter, de voetballer Messi kan in Vietnam qua populariteit niet tippen aan de Portugese windbuil Christiano Ronaldo (zonder enige twijfel de meest overschatte speler uit de wereldgeschiedenis, maar dat terzijde - zag u hem spartelen, tijdens de Champions League-finale?). In bijna elke klas zit wel een Christiano of een Ronaldo. Maar van mij mogen ze. Het is niet aan mij om te beoordelen wat wel of niet een 'echte' Engelse naam is. Christiano is net zo goed een legitieme Engelse naam als Yusuf, Kazuo of Barack Hussein, om maar eens wat te noemen.

Dan zijn er nog de studenten die geen zin hebben van naam te veranderen. Veel zijn het er niet, maar toch. Vaak veranderen ze hun naam een klein beetje, pro forma. Zo geef ik les aan een Vy wier Engelse naam Vi is - of andersom, dat ben ik vergeten. En aan een Trang die haar naam verengelst heeft door er een Y achter te plakken: Trangy. Een andere Trang in een andere klas weigerde evenwel pertinent haar naam te veranderen. Naar de reden kon ik gissen. Ik had ook geen zin om het haar te vragen. Deze Trang is een klein donderwolkje, dat steevast in een hoekje van het klaslokaal zit te mokken terwijl de rest van de klas zich vermaakt. Ik heb haar nog niet op een glimlach kunnen betrappen. Maar van mij mag ze haar naam houden, ik kan er niet mee zitten.

De student met de meest bizarre naam zit niet bij mij in de klas, maar bij een collega van me. Zijn Engelse naam luidt Nixon. U leest het goed: Nixon. Voor de onwetenden onder u: Richard Nixon was president van de Verenigde Staten van 1969 tot 1974, en als zodanig verantwoordelijk voor het nodige bloedvergieten in Vietnam. Mijn collega, een Amerikaanse linkse rakker, was behoorlijk geschokt toen hij vernam wat de Engelse naam van deze student was. Hij vroeg hem waarom hij deze naam gekozen had. 'Omdat Nixon zoveel goeds voor het Vietnamese volk gedaan heeft,' antwoordde de student, naar verluidt zonder een spoortje cynisme in zijn stem. Dat geloof ik graag: cynisme en ironie zijn stijlvormen die men in Azië niet kent. De student méénde wat hij zei. Mijn collega stond perplex. Ik had graag zijn gezicht gezien op het moment dat hij zijn student deze woorden hoorde zeggen.

Tja. What's in a name...

Neeltje Maria Min, Nederland (1944) - Mijn moeder is mijn naam vergeten by de_buurman.

Thursday 2 July 2009

Please report

Just imagine: you want to get a tourist visa for, say, Turkey. In order to get it, you need to have local people declare officially they will guarantee to pay for all expenses the Turkish state may have to make because of you. In addition, you need to submit statements of employment, pay slips and so on, so they'll know you are relatively wealthy. After all, they're afraid of parasitic Westerners who overstay their visas and work illegally as bartenders or babysitters. You accept grudgingly, as you know it's the only way to get there. You spend a lot of money on a visit to the Turkish consulate (located 1000 km away - you live in a big country), as they require you to apply in person. You are treated quite impolitely, but thank God, you qualify and you get your visa.

After two weeks, you get your passport back, with the desired Turkish visa. You feel happy and relieved. Then you notice a stamp on the page next to the page with the visa. 'After returning from your trip, you are required to report in person at the Turkish consulate,' it says. Apparently, they are still afraid that you won't return. You realise that, if you don't report in person after your trip, you won't be able to get any other tourist visa in the future. So you will have to make one more expensive trip after you have returned, just to prove that you are really trustworthy, and didn't stay illegally to work as a bartender in Trabzon or Diyarbakır.

Does that sound ridiculous? Of course it does. If you want to go to Turkey, all you have to do is get on a plane, pay 10 Euros on arrival, and you'll get a visa for three months, multiple entries allowed. You are used to being able to travel anywhere in the world without too much trouble, and you consider it self-evident. Your European or American passport is a key, made of gold, which opens many doors that remain closed to those who have other passports - but you don't usually give it much thought. You have the right to go wherever you want, you believe, and whenever you have a hard time getting a visa you get angry and complain.

But alas, the situation described above is not as fictional as it seems. This is the common procedure for anyone from a 'developing' country who wants to visit Europe, even if that visit only lasts a month. A Schengen visa is a valuable commodity, desired by many, obtained by few. The same applies to UK and US visas. Thus, applicants have to go through a tiresome bureaucratic procedure, and spend serious amounts of money on multiple visits to embassies or consulates - even if they just want to visit their boyfriend's family, or climb the Eiffel Tower.

The freedom to travel wherever you want is not universal. Only the richest 20% of the world's population have this opportunity. Most of them consider that perfectly normal. They hardly ever realise that the vast majority of the population of the countries they visit on their holidays will never be allowed entry to any of the 'rich' countries. The doors to Europe and the US are firmly closed to those who don't have money and/or family abroad - and even those who do will have to accept humiliation.

'Please report in person after return'. My God. As if you're an ex-criminal on parole.