Friday 30 January 2009

Oost-Java en Bali

En terwijl in Nederland de mensen dikke jassen droegen, stonden te kleumen bij de bushalte, studeerden voor tentamens, deadlines misten, formulieren invulden en de dagen veel te langzaam langer zagen worden droomde ik mij in de tropen, in een vreemd maar prachtig land, waar ik ondanks de aanwezigheid van enkele bekende aandoende woorden her en der maar heel weinig van begreep, maar waar ik gegrepen werd door de culturele rijkdom, door de schoonheid van het landschap, door de vriendelijkheid en warmte en opdringerigheid van de mensen, door het vele vuil dat overal verspreid lag, door de natte hitte en door het scherpe contrast tussen rijkdom en armoede. En zo ging mijn reis verder, van Yogyakarta via de Gunung Bromo naar Bali, waar de mensen een andere taal spraken en hun goden andere namen gaven dan hun buren op Java. De eenzaamheid en onrust van een week geleden gleden langzaam weg, en ik vond iets dat op rust leek. Ik ontmoette leuke reizigers, met wie ik ervaringen en maaltijden deelde. Een verkoudheid kwam en ging en kwam weer en is nog steeds niet helemaal weg. Ik genoot van het reizen, van de vrijheid, van de nieuwe ervaringen en contacten, en van de vele cadeautjes die op mijn pad gelegd waren.

Elke dag bracht nieuwe verhalen. Vele daarvan moeten nu onverteld blijven, want verhalen komen sneller dan ik schrijven kan. Ik hou het dus bij een samenvatting. De voorbije week, in drie delen.


I. De tempels rond Jogja

Mannen laten graag zien hoe machtig ze zijn door grote gebouwen te bouwen, ter meerdere eer en glorie van het Opperwezen (ev/mv) dat die macht legitimeert. Zo ook de Javaanse heersers van weleer. Ze lieten de Prambanan bouwen, een verzameling indrukwekkende torens, gewijd aan Shiva, Brahma, Vishnu en hun rijdieren. De torens zijn fraai versierd met uitbundige reliefs, die scenes uit het leven van de betreffende god afbeelden. Shiva, die zo tot de verbeelding sprekende asceet, danser, minnaar en vernietiger, heeft de grootste toren gekregen. Helaas heeft de aardbeving van een paar jaar geleden de gebouwen geen goed gedaan - op dit moment zijn slechts twee van de zes torens te betreden.

Ik bezoek de Prambanan samen met een andere Nederlandse jongen. Hij studeert aan mijn alma mater, en dat schept een band, zelfs al komt hij van de rechtenfaculteit, waar alle studenten in hun eerste jaar geindoctrineerd worden met een abjecte atheistisch-nationalistische ideologie - maar dat terzijde. Hij lijkt er in elk geval niet al te zeer door gecorrumpeerd. We krijgen een gratis rondleiding van twee schattige stagiaires van de school voor toerisme. Ze hebben het vast bloedheet in die donkerblauwe blazers, maar op hun voorhoofd is geen zweetdruppel te zien. Netjes delen ze met ons de zinnen die ze uit hun hoofd hebben geleerd. De rondleiding wordt steeds onderbroken door verzoeken van schoolkinderen om met ons op de foto te gaan. We poseren zeker tien keer, misschien vaker. Je vraagt je af wat hier de eigenlijke bezienswaardigheid is.

Ik verlaat het toeristengebied en loop twee kilometer zuidwaarts, naar de Ratu Boko. Er is veel minder bewaard gebleven van deze tempel dan van de Prambanan, maar de locatie is fenomenaal. Ik geniet van een schitterend uitzicht over de rijstvelden, fabrieken en tempels in de omgeving. In de verte zie ik Yogyakarta liggen. Tussen de ruines scharrelen nu eens geen opdringerige ansichtkaart- en sieradenverkopers, maar geiten, kippen en eenden. Jongetjes voetballen op de fundamenten van eeuwenoude tempels, vriendengroepen uit de stad poseren voor tientallen foto's, opwindvogels maken vreemde junglegeluiden, en nergens is een toerist te bekennen. Een herder sjokt zijn geiten naar huis. De lucht kleurt lila en oranje. Het is een betoverende plaats.

Twee dagen later bezoek ik de beroemde Borobodur. Was de keuze om in plaats van met een tourbusje met het lokale openbaar vervoer te reizen in het geval van de Prambanan de enige juiste, bij de Borobodur ligt dat even anders. De 'bus' is weinig meer dan een rammelende ruine op wielen, die vermoedelijk nog uit de koloniale tijd stamt. Desalniettemin denkt de chauffeur, een dikzak met een omineus maffiasnorretje, dat hij de hoofdrol speelt in een achtervolgingsscene uit een slechte actiefilm. Tweebaansweg of niet, elke auto wordt ratelend ingehaald, en tegenliggers maar ternauwernood ontweken. De co-chauffeur eist ondertussen zonder blikken of blozen van mij het zojuist door hem verzonnen buitenlanderstarief, om daarna zijn collega ongegeneerd lachend te informeren over de extra centen. Altijd fijn als een rijke buitenlander een pootje wordt uitgedraaid... Ach, waar hebben we het over. Een halve euro op zijn meest. Koop er wat leuks voor. Maar ga vervolgens niet tegen je collega lopen opscheppen, akkoord? Mijn kennis van het Javaans stelt weliswaar niet zoveel voor, maar non-verbaal maak je echt al genoeg duidelijk.

Ik maak de korte wandeling van het busstation naar het tempelcomplex. 'Very far', verzekeren de rijtuig- en scootertaxiheren mij, maar daar trap ik niet meer in. Als ik na vijf minuten bij de tempel aankom begint het te regenen. Het is per slot van rekening regentijd. Een slimmerik verhuurt me een paraplu, maar veel haalt die niet uit. De wolkbreuk neemt welhaast bijbelse proporties aan. Binnen enkele minuten staan de straten blank, en loop ik te soppen in mijn schoenen. Ik betaal het officiele buitenlanderstarief en ga naar binnen. Ik weet nog steeds niet wat ik ervan vind, dat buitenlanders tien keer zoveel moeten betalen als binnenlanders. Aan de ene kant kun je het zien als een mooi sosjalisties principe, dat iedere bezoeker naar daadkracht moet betalen. Aan de andere kant is het natuurlijk niets minder dan geinstitutionaliseerde discriminatie. Hoe het ook zij, je erover opwinden is betrekkelijk zinloos, want overal in Zuid- en Zuidoost-Azie is het hetzelfde liedje.

De Borobodur is een indrukwekkende boeddhistische piramide. Het is een groot vierkanten bouwwerk met verschillende verdiepingen, versierd met kilometerslange reliefverhalen en honderden boeddhabeelden. Bovenop staan enkele tientallen stoepa's. Het is een indrukwekkend gezicht, ook in de regen. Helaas lijken niet alle bezoekers zich te realiseren dat dit een religieuze plaats is. Nee, meneer, je hand door een gat in een stoepa steken is niet respectvol. Het ongegeneerd rondstrooien van je vuilnis is dat evenmin. Ik loop langzaam rond, af en toe oppgeschrikt door schoolkinderen die met me op de foto willen. Toekomsttwijfels spoken door mijn hoofd. De lucht is grijs. De Boeddha heeft geen antwoord. De muezzin even verderop, die zijn best doet de goden van de tempel dood te verklaren, heeft dat evenmin. Onthechting blijkt een hele opgave. Ik haat natte sokken.


II. De Gunung Bromo

Een van de vele geneugten van het alleen reizen is dat je je niet aan een vastomlijnd programma hoeft te houden. Je hoeft aan niemand verantwoording af te leggen, behalve aan jezelf. Een georganiseerde bus-in-bus-uit-foto-maken-souvenirs-kopen-bus-in-bus-uit reis is mij dan ook een waar schrikbeeld. Ik hoop nooit deel uit te maken van zo'n busrijdende kudde Canons en Nikons. Desalniettemin is het soms wel zo makkelijk om deel te nemen aan een dagtour, bijvoorbeeld als je plekken wilt bezoeken die lastig te bereiken zijn. Soms is het ook wel best lekker om even niets te hoeven regelen. En soms is het zelfs voordeliger om een paar dagen met een georganiseerde reis mee te gaan. Zo ook in het geval van de Gunung Bromo, een beroemde vulkaan in Oost-Java, die volgens de backpackersvoorschriften bezocht dient te worden rond zonsopgang. Ik boekte een busreis, overnachting, en vervolgreis naar Bali, voor iets meer dan twintig euro - een uitstekende deal.

Het blijkt nog een hele rit. Java lijkt weliswaar klein, zo op de kaart, maar dat komt omdat Sumatra en Borneo zo onvoorstelbaar groot zijn. Ook Java is al vier keer zo groot als Nederland. Om van Yogyakarta naar de Gunung Bromo te geraken moet je dus een dag in de bus zitten. Gelukkig zijn er veel mooie ervaringen om te delen met andere reizigers, en gelukkig is er altijd nog de politiek om over van gedachten te wisselen. Goed zo, laat Wilders maar voor de rechter beargumenteren waarom hij vindt dat hij wel het recht heeft te discrimineren, en de antisemitische jongens die hij het land uit wil zetten niet. Laat hem maar duidelijk maken waarom artikel 1 van de grondwet niet op hem van toepassing zou zijn. Ik ben benieuwd of er meer uit die mond kan komen dan platitudes, en of hij ook een inhoudelijk betoog kan houden. Laat hem maar verantwoording afleggen.

Uiteindelijk komen we aan in ons hotel. We wanen ons in de Alpen, en niet alleen vanwege de frisse berglucht. Ik slaap in een prachtig blokhutje. Aan de muur hangt een bergtafereeltje vreedzaam naast een wayangpop. Het restaurant is geheel van hout. Op de tafels liggen geruite kleedjes, uit de boxen komt Duitse jaren negentig-hiphop, en op de menukaart staan naast nasi goreng en gado-gado kartoffelsalat en gluehwein. Ik voel me zowaar een beetje zu Hause.

Om half vier kraait de haan van mijn nieuwe mobiele telefoon. Wat heerlijk om wakker gekraaid te worden, in plaats van een electronische ringtoon op je af gegooid te krijgen. Ik sta op. Men had gepoogd mij een dure jeeptocht aan te smeren naar een uitzichtpunt, maar ik loop liever (en terecht, want ik hoor later dat er vanaf het uitzichtspunt met uitzondering van grote groepen toeristen en schoolkinderen niets te zien was). Samen met vier sympathieke Chinese reizigers beklim ik in het donker de vulkaan. Zelfs 's nachts ben je hier niet veilig voor venters: dit maal probeert men ponyritjes te verkopen. Ook nu weer beletten drie beleefde weigeringen hen er niet van me hinderlijk te blijven volgen. Toegegeven, het zijn mooie pony's.

In de verte daagt het. De zon gaat schuil achter de grote wolken zwavelrook die de vulkaan uitbraakt, maar de lucht kleurt langzaam licht. Langzaam wordt het maanlandschap om ons heen zichtbaar. Het is een indrukwekkend gezicht. Enkele tientallen Indonesiers wachten ons op de top op. Ik maak graag foto's, maar ik kan niet tippen aan de fotowoede van mijn medewandelaars. Af en krijgen we een walm zwavel binnen. Er wordt luid gekucht. Uit een mobiele telefoon klinkt Chinese popmuziek.

Ik baan mij een weg door de rook, teneinde de krater rond te wandelen. Ik ben de enige. Wanneer ik de achterkant van de rookwolk bereikt heb, wordt ik opgewacht door een gulle ochtendzon en een grandioos uitzicht over de bergen in de verte. Het doet me denken aan Asahidake, de vulkaan op Hokkaido die ik twee jaar geleden beklom. Maar nu ben ik helemaal alleen. Bergen, kraters en aswoestijnen strekken zich voor me uit. Ik ben een kleine jongen in een groots, meedogenloos, buitenaards landschap. Ik slaak een vreugdekreet. Wat kan de wereld soms toch onvoorstelbaar mooi zijn.


IV. Bali

Het is nog donker wanneer de nachtbus mijn Chinese reisgenoten en mij afzet in Lovina, aan de noordkust van Bali. Ik had niet zo'n zin in Kuta, de beroemdste badplaats en feeststad van het eiland. Lovina is rustiger, en heeft bovendien een prachtige naam, die lijkt op de naam van een van de belangrijkste filosofen van de afgelopen eeuw. Daar kon ik natuurlijk geen nee tegen zeggen. We worden opgewacht door vervaarlijk ogende monsters, die de wacht houden voor een fraai versierde stenen poort. In het donker gaan we op zoek naar een hotel. Ik heb geluk: voor drieeneenhalve euro per nacht kan ik terecht in een fraai bamboe hutje op palen, met ventilator, een eigen badkamer en elke dag een gratis ontbijtje. Mijn hotel heeft bovendien een fraai zwembad, compleet met waterspuwende draak. Naast het zwembad staat een tempeltje voor de lokale goden. Elke dag komt een vrouw hapjes eten, bloemen en wierook offeren, terwijl de toeristen twee meter naast haar aan het zwembad bier liggen te drinken. Welkom op Bali.

De goden zijn om ons heen. Overal zie je hun stoelen, hun huisjes, hun beelden. Her en der op de stoep liggen witte bloemetjes, bedoeld om ze gunstig te stemmen. Af en toe loop je door een wolkje wierook. Volgens de Indonesische grondwet is iedereen in dit land monotheistisch, maar dat is een mythe. De goden zijn ontelbaar. Bali wordt wel hindoeistisch genoemd, maar ook dat is onjuist. Men heeft hier een hele eigen, unieke traditie.

Wonder boven wonder slaag ik erin de godsdienstwetenschapper in mij af te schepen met de belofte om later deze week een keer een tempel te bezoeken. Nu wil ik even niets. Even tijd om te lezen, baantjes te trekken in het zwembad, lekker te eten, eindelijk die ansichtkaartjes te schrijven die al weken in mijn tas zitten te branden. Een dag aan het zwembad liggen zonder iets te moeten. Goedkope pina coladas drinken. Mijn Chinese vrienden klaverjassen leren. Even heerlijk, schaamteloos vakantie vieren. Het lukt me aardig. De toekomst wordt steeds een beetje abstracter. Ik adem uit.

Ik wandel over het strand. Voor ik er erg in heb word ik omringd door een vijftal verkopers, die me sarongs, fruit, massages, sieraden, schelpenkettingen en God weet wat willen verkopen. Ik ben het inmiddels gewend, maar het blijft vreemd. Niet iedereen begrijpt de betekenis van vijf maal 'nee sorry, ik ben niet geinteresseerd'. Ik moet denken aan een sketch van Najib Amhali, waarin hij beschrijft hoe hij opdringerige Ghanese souvenirverkopers een koekje van eigen deeg geeft door hun sleutelhangers met molentjes aan te bieden. Eens proberen. Uit mijn tas vis ik een zwarte fineliner. 'Openbaar vervoer onderzoek,' staat erop. Ik kreeg hem toen ik een strippenkaart kocht, samen met een enquete, en het verzoek deze in te vullen. Dat heb ik gedaan, maar het opsturen is er nooit van gekomen. Het was een beetje zoals nu met uw ansichtkaarten, waarvan ik sommige weken geleden reeds beschreven heb, maar die ik nog steeds niet op de bus gedaan heb. Maar dat geheel terzijde.

Ik bied de schelpenkettingventer mijn fineliner aan. Tot mijn verbazing is hij zeer geinteresseerd. 'Hoe duur?' 'Net zo veel als zo'n ketting,' zeg ik. 'Een ketting voor een pen?' 'Ja, prima'. Voor ik er erg in heb heb ik een mooie schelp om mijn nek hangen. Wat leuk, ruilhandel. Plotseling is er iets van contact tussen hem en mij, iets van gelijkwaardigheid. Ik heb iets voor hem, hij heeft iets voor mij, en daaraan geven we een zelfde waarde. Waarde is in essentie iets subjectiefs, iets menselijks. Het probleem van geld is dat het waarde objectiveert en abstraheert. Het ontneemt de transactie het intermenselijke aspect, het aspect van de sociale interactie, om met Marcel Mauss te spreken. Het dehumaniseert waarde, maakt het anoniem, en genereert zo ongelijkheid. Ruilhandel daarentegen creeert een vorm van intermenselijk contact die fundamenteel verschilt van het standaard souvenirventen, omdat het de grote ongelijkheid tussen ons (in termen van financiele macht) even wegneemt. Een interessante ontdekking. Er zit meer in die grap van Najib Amhali dan je op het eerste gezicht zou zeggen.

Want uiteindelijk hangt dat als een schaduw boven de meeste contacten die je hier op doet: het enorme verschil in mogelijkheden tussen jou en je leeftijdsgenoot die je bedient. Indonesie is een land met een kleine groep steenrijke mensen, en een enorme groep straatarme mensen. Het verschil tussen de haves en de have-nots is immens. De haves wonen in dure appartementencomplexen in Jakarta, en shoppen in luxe warenhuizen met westerse prijzen. De have-nots moeten leven van een paar euro per dag, of nog minder. En jij als luizige backpacker bent hier plotseling multimiljonair, of je het leuk vindt of niet. Daarvoor kun je je ogen sluiten, en velen slagen daarin met verve. Maar mij lukt het niet.

'Waar kom je vandaan?' vraagt de serveerster met de mooie glimlach me. 'Uit Amerika?'
'Nee, uit Belanda.'
'En je tafelgenoten? Uit Japan?'
'Nee, uit China.' Japanners zijn over het algemeen een stuk beleefder naar bedienend personeel, wil ik er aan toevoegen, maar dat laat ik maar achterwege.
'Je hebt geluk, dat je overal heen kan waar je maar wilt, dat je kunt reizen.'
Ik ben even stil. 'Ja, je hebt gelijk. Ik heb geluk,' antwoord ik. 'Wil je ook reizen?'
Ze lacht schamper. 'Ja natuurlijk, niets liever. Maar dat is onmogelijk.'
'Nou ja, wie weet, ooit...'
'Misschien in een volgend leven,' zucht ze. Dan gaat ze verder met het afruimen van onze borden.

Reizen is geconfronteerd worden. Met armoede, met leed, met ongelijkheid. Met de vraag wat je eigen rol is, hoeveel macht je zelf hebt. Met de vraag waarom je Schepper het toestaat dat een alleenstaande moeder en een tienerjongen zich prostitueren aan rijke Europese toeristen. Is Hij echt zo onmachtig? Ja, Hij kan het laten bliksemen, heel indrukwekkend hoor, maar wat hebben zij daaraan? Of kan het Hem gewoon geen donder schelen, wat Zijn kinderen elkaar aandoen? Dat weiger ik te geloven. Verdrietig ga ik terug naar mijn bamboehutje op palen.

Ik was eigenlijk van plan om dit verhaal te eindigen met een positief geluid. Met een beschrijving van dartelende dolfijnen, van vis in verrukkelijke tomaten-sambalsaus, van cocktails en live-muziek en fanatieke Kantonese klaverjassers, van mangostenen en zwembadluiheid en, zowaar, een voorzichtig vakantiegevoel. Want dat is er allemaal ook, gelukkig.

Maar er zijn nog heel veel vragen.

Wednesday 21 January 2009

Babel en de batikman

Een van de mooiste films van de afgelopen jaren was Babel. Ik ken weinig films die er zo goed in geslaagd zijn de menselijke behoefte om begrepen te worden, en de onmacht die we voelen in onze zoektocht naar begrip en erkenning, op zo krachtige en ontroerende wijze te verbeelden. Ik wil dat je me ziet zoals ik echt ben, ik wil dat je me erkent en liefhebt, en jij wil hetzelfde - maar toch begrijpen we elkaar niet, toch is het alsof we altijd langs elkaar heen praten, toch zijn we bang voor elkaar. Daar gaat de film over. Het verhaal zal ik hier verder niet samenvatten - mocht u hem niet gezien hebben, dan kan ik hem in elk geval van harte aanraden. Maar er is een moment in de film waar ik graag even de aandacht op wil vestigen.

Een van de verhalen van Babel gaat over een Amerikaanse toeriste (Cate Blanchett), die met haar man (Brad Pitt) op reis is in Marokko, teneinde hun huwelijk te redden. Terwijl ze in de rijdende toerbus zit wordt ze geraakt door een kogel. Ze bloedt ernstig, maar er is in de verste verte geen ziekenhuis te bekennen. Dus rijdt de bus naar een nabijgelegen Berberdorpje, waar een veearts de kogel verwijdert en de wond dichtnaait, opdat ze niet doodbloedt. Maar terwijl ze wachten op een helikopter om haar naar een ziekenhuis te brengen worden de andere toeristen in de bus onrustig. Ze klagen over de hitte, en over honger en dorst. Geen wonder. Ze blijven bij de bus, die in de zon staat, in plaats van ergens in het dorpje in de schaduw te gaan zitten. En ze durven het eten en drinken dat de dorpsbewoners hun aanbieden niet aan te nemen, zoals we kort te zien krijgen. Immers, zo zegt een kwade man, een eerdere groep toeristen dat in een dorpje als dit belandde werd gegijzeld en vermoord. Dat dat in een ander land was, duizenden kilometers verderop, vergeet hij even.

Het is makkelijk om de paranoia van de toeristen, en de islamofobie waaruit deze voortkomt, te veroordelen. De politiek correcte reactie zou zijn: Arabieren (of Afrikanen, of Aziaten, whatever - de Ander, in elk geval) zijn zulke gastvrije mensen, en 'wij' zijn zo kortzichtig en xenofobisch, dat we ze niet vertrouwen. Toegegeven: dat was ook mijn eerste reactie na het zien van de scene waarin het eten geweigerd werd. Maar stel je eens voor hoe je zelf zou reageren in een dergelijke situatie. Er is net iemand van je groep neergeschoten, je bent in den vreemde, je weet niet wat er gaat gebeuren en waar vandaan de kogel kwam - natuurlijk ben je doodsbang!

Ik heb hier meerdere malen het verwijt gekregen dat reizigers c.q. 'westerlingen' (wat dat ook mogen zijn) zo paranoide zijn. Aziaten zijn supergastvrij, zo gaat de mythe, en gevoelig, en respectvol - waarom dan toch dat gebrek aan vertrouwen? En inderdaad, als reiziger moet je oppassen dat je niet vervalt in een staat van permanente paranoia. Onbegrip en irritatie, en angst voor de vreemde wereld waarin je beland bent, kunnen je het gevoel geven dat je constant op je hoede moet zijn, dat iedereen iets van je wil, en dat niemand te vertrouwen is. Voor je op reis gaat (om het even waarheen) hoor je de horrorverhalen over criminaliteit, over drugs in drankjes, over oplichterij, over enge ziektes. 'Wees voorzichtig! Wees op je hoede!', zo luidt het mantra waarmee je op pad wordt gestuurd. Veel reizigers hebben zich deze houding inderdaad eigen gemaakt, en ik zou mezelf niet geheel durven vrij te pleiten. Maar wanneer wantrouwen verwordt tot modus vivendi sta je niet open voor nieuwe, mooie ontmoetingen; bevestig je vooroordelen over westerlingen als zijnde arrogant, onbeleefd en/of gierig; en sta je continu onder stress. Al teveel wantrouwen vergalt kortom je reisplezier, en maakt je bovendien tot een slechte ambassadeur van je land.

Dus ja, idealiter loop je vrolijk glimlachend rond, groet je iedereen die jou groet, maak je een praatje met wie je daar maar toe uitnodigt, en maak je je geen zorgen over bezittingen, over geld of over vreemde bacterieen. Alle Menschen werden Brueder, we zijn allemaal gelijk, dank u wel voor uw grote gastvrijheid. Idealiter sta je open voor elke ontmoeting, voor ieder nieuw gezicht en verhaal, voor iedere uitnodiging.

Maar helaas, de realiteit is weerbarstig. Als er een ding is dat mensen van hier niet begrijpen, dan is het de ervaring om continu aangesproken en gezien te worden als een wandelende dollarboom; dan is het dat je als westerse toerist het gevoel krijgt dat iedereen iets van je wil om de trieste maar simpele reden dat veel mensen ook daadwerkelijk iets van je willen. Er is een fundamentele machtsongelijkheid tussen jou en de Ander. Jij komt uit een land waar geld vijf keer zoveel waard is als hier, en hij weet dat net zo goed als jij. De mythe van de Aziatische gastvrijheid en beleefdheid is mooi, maar de realiteit is dat de meerderheid van de dagelijkse ontmoetingen draait om een enkel ding: geld. Jij bent rijk, ook al ben je dat niet (en geloof me: na een kapotte scooter, fotocamera en mobiele telefoon begint de bodem van mijn spaarvarken akelig zichtbaar te worden) - en wie rijk is moet niet moeilijk doen over een taxiritje of souvenir meer of minder, zo vindt men. En elke keer als een oude dame je op je arm tikt en je een kartonnen beker onder je neus douwt, er gewoon een flap in doen.

Begrijp me niet verkeerd: ik zeg niet dat er hier geen gastvrijheid is, en dat er geen vriendelijke mensen zijn. Welzeker. Ik heb in de paar dagen dat ik in Indonesie ben al enkele mooie ontmoetingen gehad. Daar wil ik niets aan afdoen. Ik wil ook niet de suggestie wekken dat ik een nukkige scepticus ben die argwaan koestert jegens alles en iedereen. Maar ik wil wel duidelijk maken dat het soms moeilijk is om vol van vertrouwen in het rond te huppelen en vrolijk met iedereen te kletsen, ook al is dat wat je het liefste zou doen. Daarbij moet ik opmerken dat er hier een groot verschil bestaat tussen alleen zijn, of in gezelschap van iemand anders. Wie samen met iemand anders is heeft per definitie minder aandacht voor de omgeving, kan altijd overleggen, heeft de eigen taal tot de beschikking - is, kortom, veel minder gevoelig voor de continue verzoeken en 'uitnodigingen' die op hem worden afgevuurd. Wie alleen rondloopt, is kwetsbaarder, en wordt ook als zodanig gezien. Alleen reizen is sowieso iets dat men hier niet begrijpt. Wel eens een Aziaat gezien die iets in zijn eentje deed?

Gewoon rustig door Yogyakarta wandelen is in elk geval een hele opgave. Zo word je voortdurend aangesproken door de heren van de fietstaxi's. 'Hello mister, where are you going? Where are you from?' Het gesprek aangaan is simpelweg geen optie - je zou geen meter vooruit komen. En men wil ook helemaal geen gesprek, men wil je een ritje aansmeren dat je eigenlijk niet wilt. Persoonlijk heb ik er een gruwelijke hekel aan om mensen ronduit te negeren, maar je hebt weinig keus. Meestal zeg ik nog wel hallo terug, maar zelfs dat wordt al opgevat als een uitnodiging. En soms wil je gewoon doorlopen, en heb je geen zin om elke tien meter een 'hello sir, where are you going' in je oor gelispeld te krijgen. Mijn heren, als ik van uw diensten gebruik wil maken, maakt u zich geen zorgen. Ik weet u echt wel te vinden.

Maar goed, bij hen is het ten minste duidelijk wat hun agenda is, en na een tijdje raak je steeds meer bedreven in het beleefd doch beslist bedanken. Niet bij iedereen is dat echter even duidelijk. Zo bleek een meisje dat in een cafe een praatje met me maakte een prostituee te zijn, die me aanbood mee te gaan naar mijn hotel. Een man die me geheel vrijblijvend 'advies' gaf over openingstijden en speciale evenementen van tempels speelde onder een hoedje met een taxichauffeur die daarna plots opdook, en die me naar zijn edelstenenwinkel wilde brengen. Vanmiddag maakte een man een praatje met me, dat vloeiend overging in een rondleiding. Door schade en schande wijs geworden zei ik hem expliciet dat ik geen tour wilde, en ook niets ging kopen. Nee, hij was geen gids, hij wilde zijn Engels oefenen. Gelul natuurlijk, maar ik heb zijn gratis rondleiding maar over me heen laten komen. Toen daarna in zijn batikwinkel de emotionele chantage volgde, heb ik mij niet laten overtuigen zijn 'arme familie' te helpen - maar het moge duidelijk zijn hoe ze proberen je schuldgevoel te bespelen. Helemaal curieus was het meisje in Jakarta dat, nadat we een praatje hadden gemaakt bij de bushalte, een uur lang met me meeliep - ondanks het feit dat ze nauwelijks Engels kende. Ze hielp me met het kopen van een treinkaartje, en wilde me volgen naar God weet waar. Ik heb haar toen gezegd dat ik alleen wilde zijn, maar toen ik twee dagen later de trein nam stond ze me op het perron op te wachten. Het was tamelijk ongemakkelijk.

Hoe weet je wie oprecht is, en wie niet? Hoe kun je het verschil weten tussen iemand die met je wil praten omdat hij zijn Engels wil oefenen, omdat hij geinteresseerd is in Europa of omdat hij simpelweg een kletskous is die het leuk vindt nieuwe mensen te ontmoeten; en iemand die met je wilt praten omdat hij je iets wil verkopen (wat meestal het geval is) of omdat zij (of hij, want geloof me, lang niet alle Aziatische mannen zijn heteroseksueel) seks met je wil? Het weinig bevredigende antwoord: dat weet je nooit zeker. Iedereen heeft een agenda. Wanneer ik mensen ontmoet heb ik ook een agenda. Ik wil mijn ervaringen delen, mijn ei kwijt, advies inwinnen, mijn Frans oefenen, wat dan ook. Ik wil leren over dit land en weten hoe mensen denken over religieuze en politieke zaken. Iedereen heeft een agenda. Maar de vraag is: is iemand geinteresseerd in je vanwege je geld, of vanwege je verhaal? Dat maakt nogal een verschil. En nee, dat kun je nooit zeker weten. Volledig afsluiten en je wentelen in argwaan is geen optie - dan kun je net zo goed thuis voor de tv gaan zitten mopperen, en op de PVV stemmen. Maar alertheid is wel geboden, want voor je het weet heb je aan de ene arm een prostituee die je met grote hertenogen probeert te verleiden, en aan de andere een nieuwe beste vriend die een uniek aanbod voor je heeft als je hem volgt naar zijn winkel.

Het was mijn eerste dag in Yogyakarta. Ik bracht vier kilo vuile was naar een wasserette, hetgeen hard nodig was, want het waren alle kleren die ik had. In de wasserette annex kleermakerij stond een jongen van een jaar of twintig. Hij complimenteerde me met mijn t-shirt, waarop een hoofdloze Mickey Mouse te zien was. Hij vertelde dat hij kunststudent was. Leuk. Hij vroeg me waar ik heen ging. 'Even ergens zitten, een glas ijsthee drinken', zei ik. Oh dat wilde hij ook wel, hij had nu pauze, misschien konden we samen wat drinken? Waarom ook niet. We passeerden een restaurant met terras, en ik stelde voor daar te gaan zitten. Hij twijfelde, maar stemde toe. We dronken wat, en hadden een half gesprek over voetbal en Belgische meisjes (ik moet bekennen dat ik meer verstand heb van het eerste dan van het tweede). Dit was gewoon een jongen die het leuk vond een praatje te maken, vertelde ik mezelf, laat die paranoia nou eens varen. Hij was een beetje onrustig. Of ik zijn tentoonstelling wilde zien? Ja hoor, dat wilde ik wel. Leuk, een tentoonstelling van kunststudenten. Wist ik veel - ik was pas net in Jogja.

We liepen een huisje binnen dat vol stond met batik doeken. Twee westerse mensen liepen naar buiten. Het kwartje viel. Ik werd welkom geheten door een aimabele man, die meteen zijn charme-offensief op me losliet. Hij toonde mij batiktechnieken, gaf me thee, en vertelde me een hartverscheurend verhaal over dakloze aardbevingweesjes, die 60% kregen van de opbrengst. Hij liet me een gastenboek zien met de namen van eerdere klanten. Veel Nederlanders. Hij liet me op mijn gemak rondkijken. Er hingen fraaie doeken. Mijn aandacht werd getrokken door een groot doek met donkerblauwe vegen, dat deed denken aan abstract expressionisme en moderne Japanse kalligrafie. Hij had het door, en vroeg of ik het mooi vond. 'Ja,' zei ik, 'een sterke compositie.' Dat was ook zo. Hij glimlachte. Wel wel, dat deed hem goed, want dat was een van zijn eigen doeken.

Toen barstte de strijd los. Het was een strijd van glimlachen en psychologische oorlogsvoering. Dit was geen koekenbakker, dit was een briljante verkoper. Ik wist dat ik geen batikdoek nodig had, ik wist dat ik veel geld had uitgegeven aan een kapotte scooter, camera en telefoon, en ik wist dat ik er ingeluisd werd. Maar het doek had iets magisch. Het was als de Armeense jongen in Damascus, die mij vorig jaar na twee uur onderhandelen een fraaie illustratie uit een Perzisch boek die ik niet nodig had wist te verkopen. Hij had de verliefdheid in mijn ogen gezien, en wist dat de buit binnen was, mits hij het spel goed speelde. Maar ik had geleerd. De batikman noemde zijn prijs (70 euro), vertelde verder over de arme wezen en over zijn moeder die hem zo inspireerde, over respect en over gevoel. 'Dit gaat niet over dat jij wit bent en ik zwart, dit gaat over een ontmoeting tussen twee mensen. Dit gaat over de artiest die dankbaar is omdat hij iemand ziet die verliefd is op zijn werk.' Gemene machiavellist, je weet dat ik gevoelig ben voor dat soort argumenten. Natuurlijk gaat dit over zwart en wit, over het machtsverschil tussen ons. Natuurlijk weet je dat de 40 euro waarop we na onderhandelingen waren uitgekomen in mijn land betrekkelijk weinig waard is, en toch speel je mee met mijn budget-argument. 'Ik geef je een prijs die past bij jouw budget - zolang jij me belooft dat je dit doek houdt, en niet verkoopt. Je mag hem alleen aan je moeder geven.'

'Noem je prijs', vroeg hij. Ik dacht even na. 'Nee, dat doe ik niet,' zei ik. 'Want ik weet dat zodra ik een prijs noem, ik niet meer terug kan. Ik wil eerst beslissen of ik dit wel of niet wil kopen. En daarvoor heb ik het volgende met mezelf afgesproken: over elke grote aankoop denk ik eerst na. Ik wil er een nachtje over slapen.' Maar hij wist dondersgoed dat daarmee de magie ongedaan zou worden gemaakt (letterlijk, waarschijnlijk - maar over magie in Indonesie een andere keer meer), of, anders gezegd, dat daarmee het momentum verloren zou gaan. En toen kwam het briljantste deel van het verhaal: ze waren een rondreizende tentoonstelling! Omdat het om een sociaal project ging, met kunstenaars uit het hele land, exposeerden ze op verschillende plaatsen. Ze waren twee maanden hier geweest - en nu was de laatste dag. Vanavond vertrokken ze naar Sumatra. Dus dat ik net nu binnenkwam, vlak voor ze vertrokken, en verliefd werd op zijn werk, dat kon toch geen toeval zijn...?

Het doek wenkte. De magie leek te werken. Maar toen doorbrak een klein gordeldierstemmetje de trance waarin ik verkeerde: 'Doe het niet, Aike. Het is een mooi verhaal, en hij doet zijn best je over te halen. Ik weet dat het een mooi doek is. Maar je bent op reis, je hebt dit nu niet nodig. Ik weet dat je niets liever doet dan mensen vertrouwen, dat je waarde hecht aan die ontmoeting waarover hij spreekt. Maar hij is slim, hij weet dat ook, en hij probeert je daarop te pakken. Je hebt weinig geld. Als je toegeeft, krijg je spijt.'

Ik geloof dat iemand haar gewaarschuwd had. Bedankt daarvoor.

Ik stond op, verontschuldigde me, en verliet de 'tentoonstelling'. Toen ik de volgende dag langs liep, stond alles er nog precies zo als de dag daarvoor. Het was allemaal een grote leugen.

Ik haat het, wantrouwen. Het maakt me ongelukkig. Ik wil verhalen horen, ontmoeten, mensen vertrouwen. Ik hou niet van reizigers die met oogkleppen op en hun kin omhoog hun omgeving negeren, die overal beren en slangen zien, die arrogant zijn uit angst voor de Ander.

Maar ik snap ze wel een beetje.

Saturday 17 January 2009

Bericht van Tatou (III)

Hallo allemaal! Hoe gaat het met jullie? Met ons prima. Wel even wennen, om weer in een nieuw land en weer in een nieuwe miljoenenstad te zijn. De laatste week hebben we veel gereisd, met de trein en de bus en het vliegtuig. En maandag gaan we al weer verder, want we vinden deze stad allebei niet zo leuk, en we hopen dat de volgende stad leuker is. We zijn nu in Jakarta, en maandag gaan we naar een stad met bijna dezelfde naam, maar het is wel negen uur met de trein. Maar daar gaan we hopelijk wat langer blijven.

We hebben het heel gezellig samen, we kletsen veel en Aike vertelt van die dingen die hij ook in zijn verhaal op iwatabi geschreven heeft (maar als we kletsen gebruikt hij niet al die moeilijke woorden hoor, 'disco van diversiteit' enzo ;)). Het is alleen jammer dat je in deze stad niet echt kunt lopen want er zijn zo ontzettend veel autowegen, en ze zijn allemaal heel breed, wel tien banen, gewoon middenin de stad! Nog erger dan in Koala Loemper. En de hele tijd een stroom auto's, ik heb nog nooit zoveel auto's gezien in mijn hele leven, echt waar. Elke keer als we een straat over willen steken moeten we heel lang wachten, en het is heel warm dus we zweten ook veel, en al die auto's stinken natuurlijk ook... Aike noemt het een 'asfalthel', en ik kan hem geen ongelijk geven. Waarom hebben ze ook geen voetgangerslichten, zodat je gewoon kunt oversteken!? Maar we zijn nog niet in het oude centrum geweest, dat doen we morgen. Misschien is dat wel mooi. Daar schijnen ook allemaal Nederlandse gebouwen te staan, want vroeger heette de stad Batavia en was van Nederland, maar dat weten jullie natuurlijk wel. Je ziet ook overal Nederlandse woorden. Zo zijn er hier allemaal winkeltjes met 'bekleding' voor stoelen en banken, en als je je handen wast staat er 'blablabla wastafel', en 'gratis' is ook hetzelfde, en vandaag dronken we 'jus wortel'. En het grappigste was dat ze poffertjes hadden, en die heetten ook zo, maar ze deden er kaas in en smeerden er ketjap op! Gadver! Razz:P

Verder is het eten heerlijk hoor, gewoon nasi goreng en miehoen net als thuis maar dan veel lekkerder! :DVery Happy En midden in de stad groeien er allemaal prachtige bloemen in de bomen, en we zagen een hele grote zwart-wit-rode vlinder, zomaar in een steegje tussen de huizen! Dan besef je je plotseling dat je in de tropen bent, dichtbij de evenaar. Maar ook omdat het zo warm is natuurlijk. Wink;)

Vandaag ben ik weer voor een muis aangezien... We gingen een kamer bekijken in een hostel want die van gisteren was heel donker, en toen zagen we een die wel ok was maar toen riep die man 'mouse, mouse!', en toen dacht ik: laten we hier toch maar niet heengaan, als de muizen over de gang rennen! Maar hij bedoelde mij! Stom he... Sad:( En nu hebben we toch de kamer genomen... Ik dacht dat het duur was, wel 50.000, maar Aike zei dat dat eigenlijk heel goedkoop is. Dus dat is mooi.

Nou, hier hou ik het bij! Nog bedankt voor al jullie lieve reacties op onze verhalen. Tot snel!

Liefs Tatou

Anders zijn

Mocht u uit mijn vorige verhaal de conclusie getrokken hebben dat ik op het punt sta mij te bekeren, dan kan ik u geruststellen. Ik weet het, ik heb soms impulsieve buien, maar ik kan u verzekeren dat voor ik mij bekeer tot een religie die van mij verwacht dat ik elke morgen voor dag en dauw opsta omwille van een gebed, voortaan de wijn laat staan, en afscheid doe van een dierbaar stukje huid, ik het nodig acht eerst eens lange tijd goed na te denken. Ik hou van de islam om de eenvoud en kracht van het geloof, om de fantastische mystieke poezie, om de schoonheid van het collectieve gebed, en om de kunst en architectuur. Maar ik weet niet of ik me helemaal kan vinden in alle regels, wetten, verboden, geboden en voorschriften die moslims zichzelf en elkaar opleggen - misschien heb ik iets teveel Nietzsche gelezen, om vrijwillig een dergelijke manmade slavenmoraal te omarmen. En ik hou al helemaal niet van de toon waarop sommige moslims de absolute waarheid plegen te claimen, en de morele zelfingenomenheid waarmee ze vervolgens neerkijken op de 'ongelovige' Ander, en op zogenaamde 'niet echte' moslims. Ik dacht altijd dat alleen God kan oordelen - maar sommige roomser-dan-de-Paus moslims denken daar klaarblijkelijk heel anders over.

Voor de duidelijkheid: Maleisie is een land waar de islam veel invloed heeft op het publieke leven, wellicht meer dan in de meeste landen in het Midden-Oosten. Islamitische instellingen hebben veel macht. Sharia-rechtbanken hebben vergaande bevoegdheden. Religieuze minderheden worden gedoogd, zolang zij geen herrie schoppen en de economie draaiende houden, maar ze hebben zich te schikken naar de conservatieve moraal van de meerderheid. Vrouwen worden de facto verplicht een hoofddoek te dragen. De accijns op alcohol is bizar hoog (een klein biertje is duurder dan een bioscoopkaartje, of een bed in een dormitory). Grote westerse films worden gewoon vertoond, maar liefdesscenes worden opzichtig weggeknipt, zo merkte ik - alsof Hollywood niet braaf genoeg is (jammer, een sappige seksscene tussen Nicole Kidman en Hugh Jackman had die film misschien nog enigszins draaglijk gemaakt). Bekeerfoldertjes getuigen van de exclusivistische, intolerante versie van de islam die men wil verspreiden. De Saudische oliedollars doen hun werk naar behoren, zo lijkt.

De fundamentalistische islam is in essentie een discours van differentiatie. Het is gebaseerd op een mythische constructie van de 'ware islam' en zijn aanhangers, vroom en rechtschapen (die natuurlijk nooit echt als zodanig bestaan heeft of zal bestaan). Deze 'ware islam' wordt gecontrasteerd met het beeld van een immorele, verdorven Ander - de ongelovige, en de door hem gecorrumpeerde 'niet echte' moslims. De mythe van de pure islam laat geen ruimte voor pluriformiteit binnen de eigen traditie, voor een verscheidenheid aan interpretaties, of voor erkennig van de legitimiteit van het standpunt van de Ander. Het creeert zo een scherpe wij-zij dichotomie.

Nu is men in Azië bekend met dergelijke mythische constructies van alteriteit. Vaak hebben die een etnisch-nationalistisch karakter, zoals in het geval van Thailand en Japan (en wellicht China). Een unieke nationale identiteit (gebaseerd op traditie, religie, koningshuis, taal, spiritualiteit en, jawel, bloed) wordt discursief geconstrueerd, en vervolgens continu bevestigd. De eigen collectieve identiteit is iets unieks, dat wordt bepaald door geboorte. Het moge duidelijk zijn dat dergelijke ideeen een sterk racistische subtekst hebben. Het is dan ook geen toeval dat samenlevingen met een zo prominent etnisch-nationalistisch mythisch discours het vaak moeilijk hebben met minderheden; immers die problematiseren de mythen doordat ze verschillen van de geidealiseerde mainstream. Hun is dan vaak de keuze tussen assimilatie of marginaliteit.

Gerelateerd aan deze nationalistische discoursen, bestaat er een groter discours van differentiatie, prominent aanwezig in verschillende Aziatische landen. Dit discours bevestigt nationalisme, maar overstijgt het ook. De ultieme dichotomie is hier Oost-West. Er wordt eeen bepaalde pan-Aziatische identiteit verondersteld, en die wordt gecontrasteerd met 'het Westen' (dat niet nader gedefinieerd wordt). De westerling wordt voorgesteld als fundamenteel, a priori anders dan de oosterling. Dit is een existentiele alteriteit, die per definitie onoverbrugbaar is. De oosterling/Aziaat is, zo wil de mythe, in essentie onkenbaar. De Ander, of 'buitenstaander' (het is geen toeval dat woorden als farang en gaijin zo'n stigmatiserende werking hebben) kan nooit komen tot begrip van de oosterse traditie, want hij kan nooit volledig in het hart van de Aziaat kijken, zo is de aanname. Een Gadameriaanse dialoog, waarbij wederzijds begrip tot stand komt middels bewustwording van de eigen vooroordelen, is dus per definitie onmogelijk.

Soms kan een gesprek leiden tot een confrontatie. Een confrontatie kan je tijdelijk ongelukkig maken, maar toch het een en ander leren. Ik vond het leuk om uitgenodigd te worden voor een kop thee (was het niet Cat Stevens/Yusuf Islam die ons opriep toch vooral thee met elkaar te gaan drinken?). Ik raakte evenwel licht geirriteerd toen de jongen mij zelfbewust meedeelde dat mijn Aziatische vriendinnetje mij allleen wilde om mijn witte neus, en dat ze mij langzaam kapot zal maken, omdat het altijd zo gaat. Bedankt voor het 'advies', maar is niet elke individuele situatie anders? Toen begon hij over dat ik de frustratie van Aziatische jongens moest begrijpen (het 'ze pikken onze vrouwen in' sentiment), maar oh nee, ik zou het nooit kunnen begrijpen, want westerse mensen kunnen nooit Aziaten begrijpen (andersom was opmerkelijk genoeg geen probleem - hij studeerde niet voor niets communicatiewetenschap). Ik sputterde nog wat Gadameriaans tegen; er was toch een ontmoeting mogelijk, ik luisterde toch naar hem? Zo ervoer hij het niet - het feit dat ik zijn woorden niet klakkeloos aannam en zo naief was 'frustreerde' hem, zo zei hij. Het racisme in zijn argumentatie was evident en storend. Maar we bleven beleefd. We dronken immers thee.

Toen kwam de religie op tafel. Hij wilde weten of ze een hoofddoek draagt (neen, en God zegene haar lange zwarte haren), en of we gezoend hadden. 'Eh, ja.' Een vileine glimlach kwam op zijn gezicht. 'Zie je wel. Dat noemt zich moslim, maar ze is net als die andere meisjes. Een echte moslim zoent niet.' Oh kom op. 'Er is een verschil tussen regels en realiteit,' probeerde ik nog. 'Niet in Maleisie,' zei hij stellig. 'Ze is geen echte moslim.' 'En ik ben de moreel verdorven westerling die haar gecorrumpeerd heeft, zeker.' 'Ja, maar dat heeft ze zelf ook gedaan.' 'Oh kom op, waar staat dat, dat je niet mag zoenen? Staat dat in de Koran? "Thou shalt not kiss"?'

Zijn ogen schoten vuur. Kennelijk is het legitiem om anderen te veroordelen, om hun het recht op een eigen verhaal en ervaringen te ontzeggen, en om racistische bejegeningen goed te praten - maar kritiek op iemands religieuze moraal is een grote zonde. Hij beent weg en betaalt de thee. En ik? Ik geef hem wat hij wil: ik loop achter hem aan, en verontschuldig me. Nee sorry, ik wilde niet beledigen. Ik wil geloven in de dialoog. Maar ik bevestig simpelweg de mythe: ze zullen het nooit begrijpen, die westerlingen. Ze zijn moreel gedegenereerd. En ze proberen ons van het rechte pad af te brengen.

Ik dacht dat er maar één Rechter was. Waarom doen zoveel mensen dan, alsof ze op Zijn stoel zitten?

Het is een enkele anekdote, maar naar ik vrees niet een op zichzelf staande. Natuurlijk heb ik twee klassieke fouten begaan: 1) als je een persoonlijk verhaal met een vreemde deelt, kan hij er mee aan de haal gaan; en 2) als je op reis bent, is het gevaarlijk om je al te expliciet uit te laten over religieuze dan wel politieke zaken. Maar de ontmoeting maakte me een ding duidelijk: dat wanneer de in essentie racistische Oost-West dichotomie, zo prominent in Azie, een fusie aangaat met een moralistische 'ware islam' versus 'ongelovigen' dichotomie, twee differentiatiemythen elkaar versterken. De ene is cultureel-racistisch, de andere religieus-moreel. Ze zijn dus als het ware complementair. Dat maakt het tot een gevaarlijke combinatie, die kan leiden tot een volledige dehumanisering van de Ander - tot het punt dat hij niet langer gezien wordt als een mens die begrepen kan worden, en dus niet langer als iemand wiens leven waarde heeft.

Waar begrip wordt doodverklaard, viert de angst hoogtij. En waar de angst hoogtij viert, heeft de haat vrij spel.

Oppassen dus.

Tot slot dit. Begrijp me niet verkeerd: ook ik erken dat er grote verschillen zijn. Natuurlijk. Een reis door Azie is een lesje omgaan met 'anders zijn', neemt u dat van mij aan. Ook ik zie de miscommunicaties, de vooroordelen, de verschillende achtergronden. Maar ik geloof niet in statische, existentiele alteriteit; met andere woorden, ik geloof niet dat verschillen a priori onoverbrugbaar zijn. Alteriteit is situationeel, niet absoluut. In de ontmoeting met de Ander zie ik in de eerste plaats een individu, met een uniek verhaal - ik probeer mijn vooroordelen over de groep waartoe de Ander behoort niet al te zeer mijn interpretatie van zijn verhaal te laten beinvloeden, al slaag ik daar niet altijd even goed in. Gezien dat uitgangspunt ben ik, geloof ik, een humanist. Verschillen zijn menselijk, en soms zijn ze heel groot en lijken ze onoverbrugbaar - maar verschillen zijn geen natuurwetten, zijn niet absoluut. Jij bent niet zus of zo, omdat je Nederlander bent, omdat je man/vrouw bent, omdat je westerling bent. Wie jou zo zou wegverklaren, reduceert jou tot de categorieen waartoe je behoort, en ontneemt jou je individuele uniciteit. Dat maakt dat discoursen van differentiatie, zoals hierboven beschreven, dehumaniserend ('ontmenselijkend' ) werken. Dat maakt ze tot in essentie gewelddadige structuren.

Religie is vaak gewelddadig, maar dat wisten we al.

God zucht nog eens diep.

Thursday 15 January 2009

Gods knipoog

Ik ben op zoek naar God. Dat ben ik al tien jaar, dus wat dat betreft is er niets nieuws onder de zon. God is voor mij in veel opzichten namelijk een vreemde. In tegenstelling tot de overgrote meerderheid van de wereldbevolking heb ik Hem* niet met de paplepel ingegoten gekregen. Ik ben niet verbonden aan deze of gene religie, en heb zodoende geen uitgesproken religieuze identiteit. Toegegeven, met kerst gingen we naar de kerk omdat mijn grootmoeder dat graag wilde, en ze las ons wel eens voor uit de kinderbijbel (zij het meestal dezelfde verhalen). En ik ben natuurlijk beinvloed door de calvinistische zeeklei waaruit ik ontsproten ben. Maar de opvoeding die ik genoten heb was weinig religieus gekleurd, en ik heb nooit geleerd wat de Waarheid is. Dat heeft me de vrijheid gegeven om toen ik ouder werd zelf op onderzoek uit te gaan, en verschillende waarheden tegen het licht te houden. Ik flirtte met boeddhisme, shinto, verschillende vormen van protestantisme, animisme en islam. Ik vond veel moois, maar werd nergens ingezogen.

Ik zou mezelf nu omschrijven als een niet-religieus gebonden religieus persoon. Wie dat ziet als een contradictio in terminis, heeft een bekrompen geest. Wie dat veroordeelt als zijnde 'ietsisme' of 'religieus shoppen' begrijpt er evenmin iets van. Ik geloof niet in 'iets', ik geloof in God, vreemd en onmachtig maar leven- en troostschenkend, de beloften van heelwording. Dat is niet vrijblijvend, dat is een serieuze zaak. En ik heb een afkeer van alles wat riekt naar consumentisme, dus 'religieus shoppen' is niets voor mij. Dat klinkt me bovendien te oppervlakkig.

Met religieus flirten heb ik daarentegen geen enkele moeite. Glimpjes van God kunnen gezien worden in een mihrab, aan een kruis, in een beeld, in een boom, op een berg en in het gezicht van de Ander. Wie zijn ogen sluit voor de glimpjes die niet in zijn smalle straatje passen mist veel moois. Immers, God is christen noch moslim noch boeddhist, zoals Desmond Tutu ons leerde. God is een glimpje hier, een glimpje daar, een knipoog, een luisterend oor, een belofte. God is in geen enkel verhaal, hoe mooi ook, volledig te vatten. Wantrouw derhalve eenieder die het monopolie op God claimt. Mensen hebben de vervelende neiging alles te willen bezitten, zelfs Hem die ze het minst begrijpen, zelfs de Waarheid die ze vrezen. Wantrouw hen, die om het hardst roepen dat zij de Waarheid kennen - zij zijn het bangst. Vertrouw daarentegen hen, die weten dat zij de Waarheid niet kunnen kennen - zij zijn ook bang, maar accepteren hun angst. En vertrouw de enkeling die de Waarheid een beetje kent, en die geen woorden nodig heeft om je dat te vertellen. Want wie Waarheid in woorden probeert te vangen, is al begonnen haar te doden.

Het feit dat ik op zoek was naar God zal ongetwijfeld invloed hebben gehad op mijn beslissing om godsdienstwetenschap te gaan studeren. Sommige zoekers zweven vrolijk rond, maar daar had ik geen zin in. Ik hou niet zo van zweven. Ik heb liever een stevig paar bergschoenen om mijn voeten dan een parachute op mijn rug. Waar anderen ervan dromen een vogel te zijn, ben ik liever een kameel, olifant of muilezel. Met andere woorden: niet elke zoektocht naar God is kritiekloos en vrijblijvend. Het lezen van wetenschappelijke boeken en artikelen en het bezoeken van religieuze plaatsen leert mij meer over God dan, pak hem beet, edelstenen knuffelen in Oibibio.

Nu heeft het bestuderen van religie natuurlijk wel enige invloed op de wijze waarop je God ziet. Maar godzijdank kun je religie bestuderen zonder stelling te hoeven nemen aangaande God. Religie vertelt verhalen over God, maar de godsdienstwetenschapper vertelt louter verhalen over verhalen over God. Religie is een menselijke constructie, een politieke categorie. Wanneer ik religie bestudeer ben ik kritisch, kijk ik naar o zo menselijke zaken als macht en identiteit, ben ik methodisch welhaast atheistisch. En dat blijkt gek genoeg uitstekend verenigbaar met mijn eigen religieuze geloof. Religie claimt God, maar God overstijgt religie. Religie is menselijk, en al het menselijke moet bestudeerd en bekritiseerd worden. God is de Ander, onkenbaar, niet in woorden te vatten. God staat los van religie.

Maar wij zijn mensen, en we moeten het doen met menselijke constructies, of we dat nu leuk vinden of niet. Met mijn weigering om lid te worden van deze of gene religie, en zodoende een bepaald God-verhaal als het mijne te accepteren, maak ik het mezelf natuurlijk niet makkelijk. Mensen prefereren antwoorden boven vragen, en ik ben daarop geen uitzondering. Mijn postmodernistisch waarheidsbegrip mag prima functioneren in de collegezaal, in het dagelijks leven is er een continue strijd tussen de ik die weet dat hij niet kan weten, en de ik die simpelweg wil weten. Tussen de ik die geestelijk 'vrij' wil zijn, en de ik die zich thuis wil voelen bij een bepaalde religieuze gemeenschap en die in bepaalde verhalen wil geloven, al weet hij donders goed dat het menselijke constructies zijn. Ja, ik wil antwoorden, ik wil mythen om in te geloven, zelfs al verword ik daarmee tot mijn eigen studieobject. En waarom ook niet? Interne consistentie heeft nog nooit een mens gelukkig gemaakt. Er is niets mis mee op een bepaald niveau in een verhaal te geloven, en het op een ander niveau te ontleden.

Ik ben, kortom, op zoek naar God. Ik weet ook wel dat hij die zoekt niet zal vinden, maar de zoektocht is zo boeiend dat me dat niet zoveel kan schelen. Het gaat niet om het vinden, het gaat om het zoeken. En soms, als je gelukt hebt en er even niet op verdacht bent, knipoogt Hij even naar je. Zeker als je onzeker bent en veel vragen hebt, over jezelf en over de liefde en over de weg die je gaan moet, dan is zo'n knipoog een geschenk uit de hemel.

Zo gezegd, zo gedaan. Ik trok mijn wandelschoenen aan, deed mijn rugzak op en ging op pad, op zoek naar God. Ik had een paar vragen die ik Hem wilde stellen, vandaar. En een beetje troost kon ik ook wel gebruiken. Tja, op zoek naar God in Kuala Lumpur, waarom ook niet. Het zou in elk geval een boeiende zoektocht worden.

K.L.! Culturele melting pot, waar de Bollywoodmuziek concurreert met de Chinese boybands, waar nasi en curry en dimsum naast elkaar gegeten worden, waar Guanyin en Kali buurvrouwen zijn, waar in hijab en vleermuisjurk gehulde dames kleding kopen van meisjes in minirok! Etalage van moderne architectuur, waar islamitische, Oost-Aziatische en westerse elementen indrukwekkende fusies zijn aangegaan. Planologisch gedrocht, waar snelwegen dwars door het centrum snijden, waar krakkemikkige koloniale huisjes in de schaduw staan van imposante wolkenkrabbers, waar auto's de dienst uitmaken maar waar voetgangers desalniettemin onverstoord van winkel naar winkel navigeren. Stad van vele gezichten en verhalen en geschiedenissen, van bomvolle warenhuizen, van fundamentalistische islam en wierook uitademende tempels. Wat een stad!

Ik bezoek de belangrijkste hindoetempel van de stad. Het is een drukte van belang. Misschien is het vandaag een speciale dag, misschien is het altijd zo druk, wie zal het zeggen. Een lange rij mensen staat te wachten voor het centrale deel van de tempel, waar priesters een religieuze tekst reciteren. Ze komen nauwelijks uit boven het geluid van de grote bel die continu geluid wordt, van de in wit geklede heren die hun snaarinstrumenten en trommels bespelen, en van de vele mensen die kletsen en keuvelen. Bloemengeuren dansen rond. Overal staan beelden en hangen afbeeldingen van bekende en onbekende goden en godinnen. De dames dragen hun mooiste sari. Oude mannen liggen in de schaduw te dutten. In zijtempeltjes worden godinnen vereerd. Mensen bidden, huilen, offeren vruchten. Het is een lawaai van jewelste.

Ik bezoek een Chinese tempel. Te oordelen naar de oude mannen met lange baarden die vereerd worden is het een taoistische tempel, maar ik weet niet in hoeverre taoisme en boeddhisme gescheiden dan wel met elkaar verweven zijn. Ik weet eigenlijk schandalig weinig van Chinese religie, realiseer ik me. Het is minder druk dan in de hindoetempel, maar dit is dan ook een kleinere tempel. Voor de ingang zit een groep dakloze mannen te dutten. Als er een voorbijganger langskomt houden ze snel hun hand op. De tempel is rood en goud gekleurd, en versierd met grote lampionnen. In een gouden schaal staan tientallen dikke wierookstaven te roken. Meterslange tabellen tonen voorbijgangers of ze een pech- dan wel geluksjaar te wachten staat, en wat ze kunnen doen om eventueel onheil af te wenden. Een vrouw voorspelt een andere vrouw haar toekomst. De voorbereidingen voor het Chinese nieuwe jaar zijn in volle gang. Jongedames prepareren offergaven. Een oudere man leert een vrouw hoe zij een bepaald ritueel uitvoert. Een kast staat vol beelden van oude mannen met lange baarden. De sinaasappels op het altaar glimmen.

Ik kom toevallig (?) een galerie tegen met kunst- en religieuze voorwerpen. De meeste komen uit Borneo. Er is een indrukwekkende collectie maskers: maskers van boze boemannen, van gevaarlijke geesten, van wijze voorouders en van dwaze witte mannen. De betekenis van het meeste ontgaat me, maar ik zie wel dat een aantal van deze stukken niet zou misstaan in de collecties van het Tropenmuseum of het Musee du Quai Branly. Er is een prachtig versierde schedel van een Orang Oetan, een indrukwekkend godenmasker, en fraai versierde houten beelden, dolken en ivoren voorwerpen. Het gonst van de stemmen, maar ik kan ze niet verstaan. Ik vraag me af of de galeriehouder ze ook hoort. De maskers staren me aan, sommige vriendelijk, andere boos. God is mij vreemd, maar deze geesten zijn mij nog veel vreemder.

Ingeklemd tussen wolkenkrabbers, de lightrail en drukke wegen ligt een honderd jaar oude moskee te zonnen. Hij is versierd met Indiase koepeltjes en snoepige torentjes. De toegang wordt mij geweigerd, want het is tijd voor het gebed. Of kom ik om te bidden? Ik twijfel. Ik kom om God te zoeken, denk ik, maar dat bedoelt de jongeman natuurlijk niet. Nee, ik heb nooit geleerd hoe ik moet bidden. Ik loop verder. Jammer.

Aan het centrale plein ligt een kerk. Anglicaans, want Maleisie was lange tijd een Britse kolonie. Ik ga naar binnen. De houten banken en hoge ramen komen me bekend voor. Ik zit en probeer te bidden. Het is stil, heel stil. Evangelische foldertjes dragen me op te geloven in een God die in drieen opgesplitst was en mens werd en stierf en weer leefde. Dat alles omwille van zondige ik. Het is een mooi verhaal, maar behoorlijk vergezocht. Ik vraag me af waarom overhaalfoldertjes altijd in infantiele taal geschreven zijn. Evangelicalen, Jehova's getuigen, moslims, Soka Gakkais, het maakt niet uit: alle foldertjes die ze schrijven om je te bekeren lijken geschreven voor kleuters. Is het omdat geloofsdogma's nou eenmaal niet op intelligente wijze te communiceren zijn? Dat lijkt me sterk. Of is het omdat religieuze groepen hun pijlen richten op laag opgeleiden, en helemaal niet geinteresseerd zijn in bekeerlingen met hersens...? Wellicht. Ik verlaat de kerk, onverrichterzake.

Ik ga terug naar de moskee. Het gebed is voorbij. Ik mag om het begouw heenlopen, maar niet naar binnen. Maar ik wil graag bidden, zeg ik. Mag ik niet gewoon zitten? Ik maak geen foto. Wat een gezeik, in Turkije en Syrie ben je in de meeste moskeeen gewoon welkom. De jongeman zegt iets over het midden, wat ik maar opvat als een uitnodiging om bij de middelste ingang naar binnen te gaan. De moskee is uitermate fraai, met zuilen en koepeltjes en grote overdekte marmer binnenplaatsen. Tientallen mannen liggen in de schaduw te dutten. Ik doe mijn schoenen uit en ga naar binnen. Van binnen is de moskee eenvoudig. Het tapijt is grasgroen, de mihrab wijst naar het westen. Ik zou het gebed bij willen wonen. Ik zou wel mee willen doen.

Als ik weer vertrek vertelt de jongeman me over de islam. Vrouwen moeten zich altijd bedekken, zegt hij. Dat schijnt hier nogal een issue te zijn. Persoonlijk heb ik nooit begrepen waarom het dragen van de hijab een voorwaarde is voor goed moslimschap. De meeste argumentatie is seksistisch: alsof mannen geen vrouwenharen kunnen zien zonder aan seks te denken, en alsof vrouwen die in het openbaar treden geen goed religieus leven zouden kunnen leiden. Van mij mag iedere vrouw het hoofddeksel dragen waar zij zich goed bij voelt. Als een hoofddoek haar sterkt in haar identiteit, prima. Maar ga andere mensen niet lopen voorschrijven wat zij wel of niet moeten dragen. Denk je echt dat de liefde van God voor jou afhankelijk is van wat je op je hoofd draagt? Wat een bekrompen God zou dat zijn.

Ik bezoek het museum voor islamitische kunst. Alleen het gebouw is al een bezoek waard. Frank Llyod Wright meets Isfahan, zoiets. Het museum heeft een indrukwekkende collectie. Hoogtepunten zijn de maquettes van beroemde en minder beroemde moskeeen overal ter wereld (wauw, ik wil naar Oezbekistan!), een compleet Ottomaans interieur, een kopie van een tapijt uit Mekka met koranteksten, oude handschriften en fascinerende Chinese islamitische kaligrafieen. Een absolute aanrader.

Tot slot bezoek ik de nationale moskee. Het is een indrukwekkend modern gebouw, een architectonisch meesterwerk. Het is ruim, licht, en straalt rust uit. Veel horizontale lijnen, met een enkele hoge minaret. Het grote dak is stervormig. Het fraaie gebouw wordt helaas ontsierd door een groot spandoek dat oproept tot een boycot van Israelische producten, en het nodig vindt die boodschap kracht bij te zetten middels de foto van een Palestijns kinderlijkje. De centrale hal biedt plaats aan 15.000 mensen, maar niet aan niet-moslims. Zitten op het tapij is er niet bij, wij mogen slechts een blik naar binnen werpen.

Een oudere man vraagt me waar ik vandaan kom. Hij reageert blij als ik het hem vertel. Dertig jaar geleden verbleef hij eens een paar maanden in Kampen. Hij was uitgenodigd door een Nederlandse dominee. Hij mocht mee naar de kerk, hij mocht vooraan zitten. Iedereen was heel vriendelijk, niemand probeerde hem te bekeren. Hij vertelt over het islamitische gebed. Dat blijkt heel goed te zijn voor de gezondheid, want het heft energieblokkades op en maakt Qi vrij. Daarom heeft God ons opgedragen zo te bidden, omdat Hij het beste met ons voorheeft en wil dat wij gezond zijn. Het is een soort yoga, zegt de man glimlachend. Goh, zo heb ik het nou nog nooit bekeken.

We praten verder. Hij vertelt over de vele overeenkomsten tussen christendom, jodendom en islam. Hij toont mij een stamboom met alle profeten, van Adam via Abraham en Jakob en Jozef en Mozes en Jezus naar Mohammed, vrede zij met hem. Ik beaam. De nadruk op verschillen is politiek, de nadruk op overeenkomsten getuigt van waar religieus bewustzijn. Dat klinkt mooi, maar als puntje bij paaltje komt zegt ook deze vriendelijke man dat God het gebed van een niet-moslim niet erkent.

Maar in zijn glimlach lees ik een uitnodiging. Een uitnodiging om zelf op onderzoek uit te gaan. 'Studeer,' zegt hij me. 'Leer verder over verschillende religies. Vergelijk. En je zult gelukkig worden.' 'Inshallah', voeg ik daar maar aan toe.

Misschien is het de behoefte om mijn hart te luchten. Misschien is het de uitnodiging in zijn vriendelijke lach. Hoe dan ook, ik flap het er uiteindelijk toch uit:
'Ik ben momenteel extra geinteresseerd in de islam, want mijn vriendin is moslima.'
De man glimlacht. 'Al-hamdu lillah,' zegt hij. God zij geprezen.
'Misschien kun jij haar verder vertellen over de islam. Misschien is het geen toeval dat jullie elkaar zijn tegengekomen. Misschien heeft God jullie geleid. Al-hamdu lillah.'
Waar komt die brok in mijn keel toch vandaan?
Ik zou wel willen bidden, maar durf niet te vragen of ik naar binnen mag.

Ik krijg een stapel folders mee (toegegeven: even infantiel van toon als de gemiddelde evangelische folder), de namen van interessante auteurs, en het visitekaartje van de meneer. We geven elkaar de hand, en wensen elkaar vrede. Als ik wegloop, kleurt de lucht boven de skyline donkerblauw. Ik voel me veilig.

Ik denk dat ik vandaag een knipoog heb gekregen.



* Ik gebruik de persoonlijke voornaamwoorden 'Hij' en 'Hem' waar het God betreft met de nodige tegenzin. God is natuurlijk Hem noch Haar, God is genderoverstijgend. Maar onze taal is dat niet, en voor God worden in onze taal nu eenmaal mannelijke persoonlijke voornaamwoorden gebruikt. Ik houd mij nu maar aan de conventie, dat is wel zo makkelijk - maar met de kanttekening dat God zowel het mannelijke als het vrouwelijke omvat, en beide overstijgt.

Monday 5 January 2009

De stervende schildpad

Aan de Thaise golfkust liggen drie eilanden. De grootste van de drie heet Ko Samui. Dit is het eiland van de package deal-massa's. De middelste van de drie heet Ko Pha Ngan. Dit is het eiland van de grote feesten, de drank en de drugs. En de kleinste van de drie heet Ko Tao. Dit is het eiland van de duikers en de natuurliefhebbers; niet zo druk en toeristisch als de andere twee.

Dat was althans het beeld dat ik had voor ik hier kwam. Op internet had ik beelden gezien van de feesten op Ko Phan Ngan: voornamelijk technobeats en gedrogeerde tieners. Noch ik, noch mijn beide reisgenootjes werden daar heel erg door aangetrokken. Ondertussen schreven mensen op hun waarbenjij.nu-weblog lyrische verhalen over Ko Tao, en raadden ook bekenden me aan hier enige dagen door te brengen. Een klein paradijsje, heette het: goedkoop, vriendelijk en kleinschalig. Weliswaar niet onontdekt, maar toch ook niet leeggezogen. De keuze was snel gemaakt.

Welnu, Ko Tao is inderdaad prachtig. Ten minste, als je je oogleden een beetje dichtknijpt, zodat je het zwerfvuil niet ziet dat tussen de kokospalmen slingert, en als je de zendmasten bovenop de berg negeert. Je zou er heerlijk kunnen genieten van het geluid van wuivende palmen, zingende vogels en klotsende golven - ware het niet dat een strandtent aan de overkant van de inham een constante stroom trance uitbraakt. En de sterrenhemel is weliswaar groots en vol, maar wordt helaas opengereten door een ronddansende laserstraal, afkomstig van een technofestival aan de andere kant van het eiland.

Ko Tao betekent 'schildpaddeneiland'. Ooit legden zeeschildpadden hier namelijk hun eieren in het zand. Die tijd is echter lang vervlogen. Ik hoef u niet uit te leggen waarom.

Vijf jaar geleden was de weg van de centrale pier naar het strand aand de zuidkant van het eiland zo goed als leeg, naar verluidt. Vandaag de dag wordt hij geheel geflankeerd door bars, restaurants, bouwbedrijfjes, guesthouses, scooterverhuurders en wat dies meer zij. De zuidkust is ondertussen volgebouwd met een paar dozijn vakantieresorts. Overal zijn nieuwe huizen, bungalows en hotels in aanbouw - daar kan geen bijna-burgeroorlog iets aan veranderen.

Het heeft zijn prijs, letterlijk en figuurlijk. Prijzen van kamers en eten zijn in enkele jaren tijd verdubbeld, maar soit, dat krijg je als een plek populair is (lage prijzen worden effectief verhinderd door evidente prijsafspraken). Wat de gek ervoor geeft, precies. Niet zeuren, dan ga je maar ergens anders heen.

Die andere prijs is veel groter. Elke dag worden op een afgelegen weggetje in het midden van het eiland, buiten het zicht van de meeste toeristen, door Burmese vluchtelingen hoge stapels plastic verbrand. De zwarte wolken vermengen zich met de uitlaatgassen van de vele fourwheeldrives en scooters die het eiland op en neer razen. Er is een tekort aan zoet water, want iedereen wil douchen, waardoor het eiland delen van het jaar te kampen heeft met droogte. Kwetsbare koraalriffen raken beschadigd door duikapparatuur en onervaren duikers. Er wordt maar doorgebouwd, al kraken de ecosystemen nog zo hard. Zelfs Ko Nangyuan, het natuurgebiedje bestaande uit drie pittoreske, door een smal strand met elkaar verbonden eilandjes, wordt geheel volgebouwd met bungalows. De Thaise regering houdt er een merkwaardige interpretatie van het begrip 'natuurreservaat' op na, zoveel mag duidelijk zijn. Liever bahts dan schildpadden.

Weer een paradijs verloren.

Ik beken schuld. Ik had hier nooit mogen zijn. Ik gebruik water en produceer afval. Mijn aanwezigheid legitimeert de verdere ontwikkeling van het toerisme hier, en draagt dus bij aan de aftakeling van de lokale natuur. Het spijt me.

Begrijp me niet verkeerd: Ko Tao heeft nog steeds prachtige stranden, vergezichten en koraalriffen, en is ongetwijfeld minder volgebouwd en leeggezogen dan sommige andere eilanden (de vraag is alleen hoe lang dat nog zal duren). Het heeft hippe, gezellige strandtentjes, en om de een of andere reden kan men er de beste pizza's vinden ten oosten van de Adriatische Zee. Snorkelen of duiken tussen de haaien en tropische vissen, en dan een cocktail drinken onder een palmboom terwijl je de zon ziet wegzakken in de zee, het kan hier echt.

En als je niet verder kijkt dan je neus lang is, zie je een prachtig paradijs.

Maar achter de facade brandt het plastic. Dag en nacht.

Sunday 4 January 2009

Bericht van Tatou (II)

Gelukkig nieuwjaar! Opnieuw een stukje van mij. We zijn nu op Ko Tao, een heel mooi tropisch eiland. Aike heeft geloof ik niet zo'n zin om te schrijven over hoe het hier is en wat er allemaal gebeurd is, dus dacht ik dat het een goed idee zou zijn als ik weer wat zou schrijven. Hij is een beetje stil en somber, en hij zegt dat hij een essay wil schrijven over hoe tropische eilandjes 'kapotgaan onder de druk van massa-toerisme' en over nationalisme en ook iets met 'anders zijn' en 'neerkijken op buitenlanders'. Ik snap het eerlijk gezegd niet helemaal en ik vind het ook wel een beetje te negatief, want het is hier echt supermooi, met overal palmbomen en strand en groene bergen. We zaten een paar dagen in een fijne bungalow met een eigen terras en fantastisch uitzicht over een baai. Soms kwam er een boot of een kajak langs varen, en soms kregen we bezoek van mooie vlinders en beo's en grote hagedissen. Dus ik vind het hier heerlijk, lekker pootjebaden in de zee en genieten van het mooie uitzicht! Smile:)

Oud en nieuw was ook leuk. We hebben het gevierd met zijn drieen in een bar aan het strand, en ze hadden van takken 'Happy new year 2009' gemaakt en aangestoken en toen brandde het, supergaaf. We lagen relaxed op kussens en dronken cocktails, en op het strand waren ze steeds kunstjes aan het doen met fakkels. En we hebben ook midgetgolf gespeeld, dat was ook leuk, een van de holes was zelfs in een levensgroot kasteel! Jammer genoeg hebben we niet zoveel foto's want Aike liet zijn camera vallen en nu is hij kapot... Dus de laatste dagen hebben we helaas geen foto's meer kunnen maken. Sad :(

We hadden al eerder pech, want we hadden een scooter gehuurd omdat Heidi (ons reisgenootje) dat wilde, en toen vond Aike dat hij het ook eens moest proberen. Dat snap ik ergens wel maar het was een beetje dom om het daar te doen want de weg was vol met kuilen en steentjes. Dus toen Aike remde gleed de scooter weg, en toen vielen we. Het deed wel even pijn maar met mij is alles oke. Aike viel op zijn zij en zijn arm zat onder het bloed, het zag er best eng uit maar nu is het wel beter geloof ik, al zit er nog steeds een wond, maar het bloedt niet meer. Toen we in de bungalow zaten om de wond te verzorgen moest Heidi al de schade aan de scooter betalen, en het was veel geld en Aike was heel kwaad want het waren alleen maar een paar krasjes, en hij zegt dat het smeerlappen zijn en dat ze ons opgelicht hebben (maar ik weet niet of hij gelijk heeft want ik weet niet hoeveel het kost om zoiets te repareren). Maar hij heeft natuurlijk wel Heidi terugbetaald.

Maar behalve de pech met de scooter en camera gaat het wel goed hoor! Ik vind het heerlijk om op een eiland te zijn want de lucht is niet zo vies als in de stad. En 's avond kun je hier zoveel sterren zien, echt super! En we hadden onze bungalow in Tah Too Lagoon, dat spreek je net zo uit als mijn naam, grappig he! Very Happy:D

Gisteren hebben we een boottocht gemaakt om het eiland, het weer was jammer genoeg niet zo mooi als vandaag maar ik vond het wel leuk. Aike en Heidi gingen snorkelen maar ik niet want er was geen duikbril in mijn maat, en bovendien kan ik niet zo goed zwemmen. Maar Aike zei dat het heel mooi was, met heel veel gekleurde vissen en koraal enzo. Toen gingen we naar die kleine eilandjes, en er is een strand waarover je van het ene eilandje naar het andere kunt lopen, heel bijzonder. Het was druk maar ook heel mooi, vooral het uitzicht vanaf de rots! En toen we erheen voeren waren er echt superhoge golven, wel een paar meter hoog, best eng! Maar ook wel gaaf. :)Smile

Gisteravond zouden we de boot terug naar het vasteland nemen, maar die ging niet vanwege de golven. We zouden terug naar Bangkok, dus niet verder naar het zuiden, zoals het plan was. Want Aike wilde dat meisje dat hij daar had ontmoet en dat samen met ons naar die mooie tempelstad Ayutthaya was geweest beter leren kennen, zei hij. Dus toen hebben we een boot+bus ticket voor dinsdag gekocht, maar nu twijfelt hij toch weer, geloof ik. Maar goed, dat moet hij jullie zelf maar vertellen, dat is niet aan mij. Ik wil niet natuurlijk niet dingen vertellen als hij dat liever niet heeft.

Hier hou ik het bij voor vandaag, want internet is heel duur hier op het eiland. Oh ja, nog heel erg bedankt voor alle lieve reacties en nieuwjaarswensen, namens ons allebei! Hopelijk heeft iedereen een fijne Oud en Nieuw gehad, in Nederland of in Magnolia. En veel plezier met schaatsen, dat mis ik wel!

Lieve gordeldiergroetjes,
Tatou