Thursday 27 January 2011

Haar tuintje

Dapper is ze zeker. Verhuizen van Vietnam naar Noorwegen is geen kleine stap. De verschillen tussen beide landen zijn groot. Maar ze was niet bang, ze zette de stap, ze ging het avontuur aan. Ze volgde haar lief, en ging wonen in dat verre land.

Het was er mooi, maar koud en donker. Ze kreeg veel nieuwe ervaringen op zich af. In haar land is altijd drukte, herrie en kabaal. In het nieuwe land zijn de straten nog stiller dan de mensen. In haar land staat elke stoep vol met scooters en kraampjes. In het nieuwe land zijn de stoepen leeg, met uitzondering van het laagje ijs dat erop ligt. In haar land kost een belegd broodje of een biertje twintig cent. In het nieuwe land kost een belegd broodje zes euro, en een biertje acht.

Maar het nieuwe land voelt veilig, veiliger dan het oude. De lucht is er schoner. En hoewel ze niet veel geld hebben voelen ze zich er rijk. Ze heeft het er naar haar zin, ook al is het donker, en ook al is de taal nauwelijks uit te spreken.

Toch mist ze wel eens wat. Verse vis, bijvoorbeeld, geserveerd met verse groene kruiden. Helaas zijn haar favoriete kruiden in deze koude streken nergens te bekennen. En als je ze toch eens ergens vindt zijn ze geïmporteerd, dus niet bepaald vers te noemen - en kosten ze bovendien een godsvermogen.

Dat wist ze natuurlijk al voordat ze hier kwam. Daarom ging ze op reis met een grote hoeveelheid Vietnamese zaadjes op zak. Bij aankomst in het nieuwe appartement deed ze die allemaal in potjes, die ze op de vensterbank zette. Ook kocht ze gedroogde bonen en zaden bij de Turkse kruidenier, die ze plantte en liet ontkiemen. Zo maakte ze haar tuintje, in het halletje bij de vensterbank. Het was haar eerste grote project: groenten en kruiden laten groeien in een appartementje in Oslo.

De eerste tijd ging het goed. Het tuintje groeide gestaag. De najaarszon gaf de plantjes haar licht, zij gaf ze water. Toen de eerste zak potgrond op was kocht ze een grote nieuwe zak bij de Ikea. Champignon- en druivenbakjes deden dienst als plantenpotten. Ze haalde de zaden uit de groenten die ze at, en plantte ze. De basilicum groeide als kool, en de Vietnamese basilicum deed het eveneens aardig. Ook de koriander en het citroengras deden hun best. De taugé groeide helemaal razendsnel.

Niet alles wat ze probeerde lukte. De tomaat en de rode peper hadden geen zin. Maar al doende leerde ze, en het tuintje werd steeds groener. Af en toe oogstte ze wat. Het eten smaakte nog lekkerder als ze wisten dat het uit het tuintje kwam. Het tuintje in het halletje met de vensterbank. Haar tuintje.

Het ging goed tot eind november. Toen merkte ze dat steeds meer planten en kruiden het moeilijk kregen. Al gaf ze ze elke dag een beetje water, en al zette ze ze zoveel mogelijk in het licht, langzaam maar zeker kwijnden ze weg. Niet omdat ze het koud hadden, want in hun appartement was het nooit koud. Maar wel omdat ze geen zonlicht meer kregen. De zon kwam niet meer hoog genoeg, dat was het probleem. De zon scheen niet meer bij hen naar binnen. En een voor een stierven de plantjes.

Ze aten hun avondeten met gedroogde of geïmporteerde kruiden. Ze moesten het doen zonder de typische smaken van de Vietnamese keuken. Ze gaven hun plantjes water, maar zonder veel hoop op verbetering. De Noorse winter bleek te donker.

Maar nu klimt de zon elke dag weer wat hoger. Geleidelijk, maar onomkeerbaar. Elke dag is het wat langer licht. En wie weet, heel misschien, zal ze haar tuintje weer tot leven kunnen wekken. Straks, als het lente is.


Friday 21 January 2011

Boeddhisme en beeldvorming

Ik vind Trouw wel een leuke krant. Ze hadden een paar jaar geleden weliswaar een flirt met neoconservatieve verlichtingsretoriek, maar daar zijn ze inmiddels gelukkig van genezen. De paar rechts-simplistische columnisten die ze nog in dienst hebben hebben gelukkig niet kunnen verhinderen dat de krant haar traditionele politieke positie weer heeft ingenomen: confessioneel doch geëngageerd, een tikkie links van het centrum. Aan Trouw heeft het in elk geval niet gelegen dat het CDA afgelopen zomer zijn Faustiaanse pact met de Bende van Wilders gesloten heeft - de meeste commentatoren waren mordicus tegen.

Een tijd lang noemde de krant zichzelf 'misschien wel de beste krant van Nederland'. Dat is ze natuurlijk niet, want dat is al sinds jaar en dag het NRC Handelsblad, dat grosso modo de beste opiniestukken heeft, en het meeste diepgang biedt op het gebied van buitenlands en wetenschappelijk nieuws. Daar staat tegenover dat Trouw aanzienlijk meer aandacht heeft voor een onderwerp dat mij persoonlijk interesseert: religie. De krant heeft vaak artikelen over religieuze onderwerpen, en interviews met interessante religieuze persoonlijkheden. Het is reden voor mij om regelmatig even een kijkje te nemen op de website.

De redactie van het religiekatern is overduidelijk beïnvloed door de pluralistische aanname dat er een aantal gelijkwaardige wereldgodsdiensten bestaat, die in essentie allemaal gericht zijn op het goede (zelf-realisatie en vreedzame coëxistentie). Dat is een aanname die sympathiek mag ogen, maar niet noodzakelijkerwijs empirisch juist is. De pluralistische agenda leidt nogal eens tot het projecteren van bepaalde waarden en concepten op tradities en ideologieën die dat niet noodzakelijkerwijs rechtvaardigen. Hineininterpretierung, in goed Nederlands. Het leidt ook tot essentialisme.

Dit blijkt overduidelijk uit de manier waarop Trouw-journalisten plegen te schrijven over het boeddhisme. Er is geen enkele religie waarover zoveel mythen en misvattingen bestaan als het boeddhisme - met uitzondering van de islam, misschien. Maar in tegenstelling tot de islam, waarover voornamelijk negatieve stereotypen bestaan, wordt het boeddhisme geassocieerd met allerlei positieve waarden. De religie zou pacifistisch zijn (ik kan u zo een handvol voorbeelden geven van het tegendeel); spiritueel en gericht op zelfrealisatie, middels meditatie bijvoorbeeld (een zeer eenzijdig beeld - 'boeddhisme' in Azië gaat over het uitvoeren van de juiste rituelen voor het welzijn van de gemeenschap door daartoe bevoegde religieuze functionarissen, bijvoorbeeld het reciteren van soetra's om dolende geesten te pacificeren); egalitaristisch en individualistisch (nog zo'n fantasie - de sangha (de boeddhistische gemeenschap) moet staat en natie beschermen, en maatschappelijke en economische ongelijkheid rechtvaardigen, niet omverwerpen!) en zelfs, Here bewaar me, niet-theïstisch (wat men u ook verteld mag hebben, de overgrote meerderheid van 's werelds boeddhisten bidt wel tot de boeddha - en ook tot goden, bodhisattva's en voorouders).

Recentelijk gaf Trouw ongewild twee voorbeelden van hoe verkeerde aannames kunnen leiden tot verkeerde beeldvorming. Vanochtend stond er een artikel op de website met de titel 'Boeddhistische monniken bidden voor gedode dieren'. Het artikel ging over een 'gebedsbijeenkomst' in Seoul naar aanleiding van het recente afslachten van 1,6 miljoen dieren in verband met mond- en klauwzeer. "De boeddhistische rituelen zijn bedoeld om de zielen van de dieren te begeleiden. De monniken bidden ook voor een vredige dood voor de honderdduizenden dieren die afgemaakt worden wegens de virus-uitbraak", zo staat er. Vervolgens wordt de link gelegd met dierenwelzijnsorganisaties en dierenrechtenactivisten, alsof die direct verbonden zouden zijn aan deze boeddhistische rituelen.


Onder het artikel is gereageerd door lezers. De volgende reactie is exemplarisch voor het totale gebrek aan kennis over zowel boeddhisme als Korea. Het getuigt evenwel van een gedegen kennis van romantische fantasieën aangaande 'oosterse filosofie', dat meer respect voor de natuur zou hebben dan het 'westerse' christendom, waardoor het niettemin langzaam gecorrumpeerd wordt: "In het boedhisme kunnen dieren altijd nog op meer respect en mededogen rekenen dan in het christendom. De vraag is of de Koreanen vanuit hun levensfilosofie tot bezinning zullen komen en een inspirerend voorbeeld kunnen worden voor ons, of dat zij steeds meer consumenten worden net als wij en dieren als producten zonder gevoel en ziel gaan beschouwen waar men mee mag dan wat men maar wil."

Ten eerste: Korea heeft een aanzienlijke christelijke minderheid, van dertig à veertig procent, dus de dichotomie oosters boeddhisme versus westers christendom gaat daar a priori niet op. Ten tweede: er zijn weinig landen ter wereld die zo vegetariër-onvriendelijk zijn als Korea. Het is vrijwel onmogelijk om er vegetarisch te eten. Alleen al het stellen van de vraag kan ertoe leiden dat je met kwade stem een restaurant uitgestuurd wordt. Of en hoe vaak boeddhistische monniken en priesters in Korea vlees eten weet ik niet (in Japan is het een vrij algemeen geaccepteerd gebruik), maar leken doen dat over het algemeen wel, hoe gelovig ze ook mogen zijn. Zo er al sprake is van religieus vegetarisme is dat omwille van monastische leefregels en het vergaren van religieuze verdienste, niet omdat aan dieren menselijke eigenschappen en gevoelens worden toegeschreven. Ten derde: dat handjevol dierenrechtenactivisten dat vermeld wordt in het artikel heeft vermoedelijk geen enkele band met de tempels - de associatie is misleidend. Ten vierde: het 'bidden' voor de geesten van gedode dieren is volstrekt normaal in Oost-Azië, en heeft helemaal niks te maken met bezorgdheid om 'dierenwelzijn' (een modern concept, dat de meeste Aziaten volstrekt vreemd is). Het heeft te maken met angst dat de geesten van die beesten gaan ronddolen. Anderhalf miljoen geesten kunnen namelijk een hoop chaos en ongeluk veroorzaken. Die geesten moeten middels offers, wierook en het reciteren van soetra's gepacificeerd worden - niet omdat ze zielig zijn en men medelijden met ze heeft, maar omdat men bang is dat ze anders lastig worden. Het projecteren van essentialistische mythen aangaande de boeddhistische 'filosofie' op concrete rituele praktijken leidt dus tot volstrekt onjuiste conclusies.

Een ander voorbeeld van een artikel dat direct door de mand zou vallen in om het even welk eerstejaarscollege culturele antropologie of godsdienstwetenschap, al was het alleen maar vanwege de titel 'Geloof en bijgeloof in Burma', gaat over religieuze praktijken in Myanmar. Het is geschreven door ene Minka Nijhuis, en is een typisch voorbeeld van de vreemde menselijke neiging meer waarde te hechten aan ongefundeerde vooronderstellingen dan aan empirische gegevens. De zaken die Nijhuis in Myanmar heeft aangetroffen - het geloof in de magische kracht van de stoffelijke resten van een populaire boeddhistische abt, bijvoorbeeld - zijn niet in overeenstemming met wat ze in haar boekjes gelezen heeft over 'het boeddhisme', en worden dus afgedaan als bijgeloof. Nu is 'bijgeloof' sowieso een problematisch, normatief concept, dat uitgaat van een kunstmatige, typisch protestantse tegenstelling tussen 'puur' geloof en irreële aberraties. Maar zelfs als we de term accepteren dringt zich de vraag op waar deze mevrouw de arrogantie vandaan haalt om te kunnen zeggen wat 'echt' boeddhisme is, en wat niet.

De volgende zin is veelzeggend: "Over die verdwijning [van die stoffelijke resten] doet een verhaal de ronde waaruit duidelijk blijkt hoe diep geworteld het geloof van Burmezen in andere krachten dan die van de boeddhistische leer is." Hoezo 'anders dan de boeddhistische leer'? Volgens wie? De zaken die Nijhuis afdoet als 'bijgeloof' zijn reëel bestaande, concrete vormen van 'boeddhistische' religieuze praktijken. Waarom moet daar in neerbuigende terminologie over gesproken worden? Waarom wordt ontkend dat dergelijke praktijken en geloven nu juist centraal staan in de religieuze beleving van veel mensen?

Ook de veronderstelling dat er zoiets zou kunnen bestaan als een 'mengvorm' van boeddhisme en animisme, zoals beschreven onderaan het artikel, is volstrekt misleidend. Het gaat uit van het bestaan van een ideaaltypische essentie van het boeddhisme, een 'pure' vorm zo je wilt, die gecorrumpeerd zou zijn geraakt door 'syncretisme' en lokale invloeden. Maar een dergelijk onderscheid is volstrekt niet empirisch. Dit abstracte 'boeddhisme' mag bestaan in schoolboekjes, filosofische verhandelingen en de verbeelding van sommige (Europese) boeddhisten, maar heeft weinig te maken met de daadwerkelijke religieuze praktijken (vroeger en vandaag) in 'boeddhistische' landen - noch met de betekenissen die mensen er daar aan plegen te geven.

De conclusie mag duidelijk zijn. 'Het' boeddhisme bestaat niet, en al helemaal niet in de vorm die nogal wat Europese journalisten, gelovigen, geïnteresseerden én wetenschappers voor ogen hebben. De mythe van de sociaal en politiek geëngageerde, op zelfverwerkelijking gerichte 'levensfilosofie' die men op de term 'boeddhisme' geprojecteerd heeft komt slechts in zeer beperkte mate overeen met de complexe, veelzijdige religieuze realiteit in zogenaamd boeddhistische landen, maar kleurt onze beeldvorming daarover volledig. Wie 'boeddhisme' echt wil begrijpen, dient de volgende drie zaken te onthouden: 1) het is een volstrekt heterogene religie, die bestaat uit een aantal stromingen die weinig met elkaar gemeen hebben; 2) rituele praktijken zijn belangrijker dan 'geloof' of 'filosofie' - vorm is belangrijker dan inhoud, sterker nog: de vorm is de inhoud; en 3) enkele prominente uitzonderingen daargelaten is de sangha overwegend sociaal en politiek conservatief, en gericht op de instandhouding van bestaande structuren, niet op de omverwerping daarvan.

Maar misschien begrijp ik het allemaal wel verkeerd, omdat ik nog niet verlicht ben. Dat kan natuurlijk ook.

Sunday 16 January 2011

Zijlstra en de Vikingen

Halbe Zijlstra heeft het nog niet helemaal begrepen. De staatssecretaris van OCW, inmiddels berucht vanwege zijn rücksichtslose pogingen gerenommeerde orkesten de nek om te draaien, doet weliswaar zijn uiterste best zich te verlagen tot het niveau van de gemiddelde Henk of Ingrid, hij maakt daarbij één cruciale fout. Het rechts-nationalistische ressentiment dat zijn beleid en woordkeuze legitimeert bestaat namelijk niet bij gratie van afkeer alléén - er is ook nog behoefte aan iets van positieve identificatie, al is het alleen maar als ideaalbeeld waarmee de grote boze Ander gecontrasteerd kan worden. Dat ziet Zijlstra, die over weinig politiek inzicht lijkt te beschikken, volledig over het hoofd.

Ik zal uitleggen wat ik bedoel. Nationalistische idealisten aller landen bedienen zich doorgaans van min of meer dezelfde geschiedenisfilosofie. Die komt neer op het volgende: de huidige samenleving is verdorven en gecorrumpeerd; dat is de schuld van volgevreten elites en parasitaire vreemde elementen; vroeger, toen het Volk nog één was, was alles beter, want het Volk is in essentie nobel, dapper, avontuurlijk en goed; als de elite en parasitaire elementen geëlimineerd worden, zal het Volk als een feniks uit zijn as herrijzen, en kan een perfecte samenleving gecreëerd worden. Les nummer één voor de wannabe-nationalist is dan ook simpel: koester uw nationaal erfgoed, maak mythen over het glorieuze verleden, verbind die aan concrete objecten en symbolen, vereer die symbolen, en bovenal: leer ze aan uw jeugd, want jong geleerd is oud gedaan.

Zijlstra daarentegen doet zo zijn best linkse hobby's te bestrijden, dat hij en passant ook de ontwikkeling van potentieel invloedrijke rechtse mythen en symbolen in de kiem smoort. Zijn beslissing om de bouw van het Nationaal Historisch Museum stop te zetten is dan ook een blunder van formaat, want een dergelijk museum zou een perfecte plaats zijn om de jeugd wat nationalistische mythen betreffende de glorieuze geschiedenis van de natie ('VOC-mentaliteit') bij te brengen. Het is onbegrijpelijk dat Zijlstra's PVV-broeders deze beslissing niet getorpedeerd hebben, maar kennelijk hebben ook zij zich de mogelijkheden van een dergelijk museum niet gerealiseerd. Wilders cum suis zijn duidelijk meer bedreven in het kweken van angst en ressentiment dan in het bouwen aan duurzame nationalistische mythen en het creëren van trots op 's lands glorieuze verleden. Dom, want vroeger of later raakt hij zijn momentum kwijt, en zullen zijn mythen te fragiel en eenzijdig blijken om nog langer mensen te mobiliseren. Dan is zijn macht foetsie-foetsie.

Ook lokale musea kunnen een steentje bijdragen aan nationalistische mythevorming. Elk object kan in principe transformeren tot een symbool van een glorieus verleden, of het nou gaat om prehistorisch aardewerk, een schilderij uit de renaissance of een fallisch nationaal monument. Maar wat zegt Zijlstra, in een halfbakken poging te klinken als De Nederlandse Burger? "Lokaal opgegraven potten en pannen hoeven niet meer te rekenen op subsidie." Dom, Zijlstra, dom! Het toont aan dat je helemaal geen echte nationalist bent - die zou die potten en pannen juist koesteren als bewijs dat we eeuwen geleden reeds een hoogstaande beschaving hadden - maar een doodgewone fantasieloze ieder-voor-zich-neoliberaal waarvan er bij de VVD dertien in een dozijn gaan. Een lid van 's lands economische en politieke elite, bovendien, die zich weliswaar probeert voor te doen als een man van het volk, maar eigenlijk van populair nationalisme totaal geen kaas gegeten heeft.

De nieuwe Nederlandse nationalisten zouden eens een kijkje moeten nemen in Noorwegen. Er is waarschijnlijk geen Europees land waar zo ontzettend veel nationale vlaggen wapperen, en waar zo veel mensen kledingstukken (mutsen, jassen, joggingbroeken) dragen waarop de nationale vlag staat. Er zijn vermoedelijk ook weinig Europeanen die er zo'n groot genoegen in scheppen te praten over hun eigen land. Ga eens een gesprek aan met een Noor - tien tegen één dat het gesprek binnen de kortste keren gaat over Noorwegen. Thema's die daarbij regelmatig aan de orde komen zijn de ongerepte natuur ('Noren houden van de natuur, ze willen altijd het bos in'), het egalitarisme ('zelfs de koning gaat met de bus'), de tolerantie ('waar ter wereld mag een kroonprins trouwen met een alleenstaande moeder?'), het klimaat ('slecht weer bestaat niet, slechte kleren wel, zeggen we altijd'), de stugge inwoners ('de meeste Noren zijn verlegen en afstandelijk'), de alcoholwetgeving ('we kunnen niet met drank omgaan, de wet neemt ons tegen onszelf in bescherming'), de taal ('elk dorp heeft zijn eigen onverstaanbare dialect, en iedereen spreekt het met trots') en het belang van de familie ('elke avond en elk weekend brengen we door met het gezin, want dat is belangrijker dan werk'). Er is een uitgebreid discours aan mythen over het land en zijn bevolking, die voortdurend gereproduceerd en herhaald worden, en die elke buitenlander die in Noorwegen woont al tig keer de revue heeft horen passeren.

Het interessante aan Noorwegen is dat het op sociaal-economisch gebied een van de meest linkse landen ter wereld is, met uitgebreide sociale voorzieningen, maar tegelijkertijd ook een van de meest nationalistische. Noren zijn zonder uitzondering trots op hun land, en ze schamen er niet voor die trots kenbaar te maken. Het is geen wij-zijn-beter-dan-alle-anderen-en-dus-zijn-die-anderen-minderwaardig-trots, het is meer een wij-zijn-maar-een-klein-landje-maar-we-doen-het-lang-niet-slecht-en-die-anderen-kunnen-best-nog-wel-wat-van-ons-leren-trots. Het is geen toeval dat Noren wereldwijd zeer actief zijn in ontwikkelingsorganisaties, en dat de Noorse regering veel geld uitgeeft aan ontwikkelingshulp. Het is geen toeval dat wereldwijd veel Noorse christelijke zendelingen actief zijn. En het is ook geen toeval dat Noorwegen zichzelf op de borst trommelt als zijnde een land van vredestichters, getuige het sluiten van de Oslo-akkoorden in 1993 en de Nobelprijs voor de Vrede, die hier elk jaar wordt uitgereikt.

Het zal geen verbazing wekken als ik zeg dat tradities hier gekoesterd worden als waren het kostbare juwelen, dat er bijzonder veel aandacht is voor nationale geschiedenis, en dat archeologie hoog staat aangeschreven. De typische kenmerken van de Noor - hij is stug maar vriendelijk; hij is dapper en onbevreesd; hij kan overleven in de natuur, zelfs onder barre omstandigheden; hij zorgt goed voor zijn vrouw en kinderen; hij kan net zo goed een zij zijn - worden gereflecteerd in 's lands glorieuze geschiedenis, van de negentiende-eeuwse kunstenaars en ontdekkingsreizigers tot de middeleeuwse Vikingen. De Vikingen worden voorgesteld als oer-Noren, over wie in louter positieve bewoordingen wordt gesproken: ze waren onbevreesd en avontuurlijk, dappere strijders, vrijheidslievende ontdekkers; ze hadden een fantastisch pantheon aan machtige goden, en een geweldige mythologie; ze waren in staat de meest barre klimatologische omstandigheden door te komen; ze vestigden zich in andere landen, en oefenden een grote invloed uit op de Angelsaksische cultuur; enzovoorts.

Door het hele land staan musea waar lokale 'potten en pannen' tentoongesteld worden, en waar het verhaal van die dappere oer-Noren verteld wordt. Iedereen kent het. Dat diezelfde Vikingen zich schuldig maakten aan mensenroof, plundering, moordpartijen en massaverkrachtingen - misdaden tegen de menselijkheid, in hedendaagse taal - blijft daarbij onvermeld. De Europese ontdekkingsreizen en de daaraan voorafgaande kruistochten zijn inmiddels aardig in diskrediet geraakt, en terecht, maar over de rooftochten en massaverkrachtingen van de Vikingen wordt nog altijd lyrisch en romantisch gedaan. Ietwat verwonderlijk, zeker als je het contrasteert met die andere persistente mythe, de idee dat Noorwegen een natie van vredestichters is. Hoe kunnen die woeste heroïsche strijders zo ineens verworden zijn tot diplomatieke duiven? Maar kennelijk hoeven paradoxen en interne tegenstrijdigheden geen belemmering te zijn voor effectieve mythe- en natievorming.

Ideetje voor Zijlstra: een groot VOC-museum?
Vikingskipshuset, Oslo

Wednesday 12 January 2011

Tatou's trips: Rotterdam and Kinderdijk

The year of the tiger was an eventful year, in which Tatou had the opportunity to visit several interesting new places. She went to Singapore, Malaysia, Indonesia, Laos, China and France. She lived in Vietnam and Norway. En route between different countries, she briefly set foot in Germany, Denmark and the United Arab Emirates (the airport, that is). She took plenty of pictures. She prayed to Shiva, Buddha, Guanyin and Jesus, at some of their respective temples. She reportedly talked to Norwegian forest spirits, Torajan ancestral spirits and Lao dragonflies. She was very excited about the Parisian museums she visited.

Yet there are few countries Tatou likes as much as the Netherlands. After all, this is where she spent the first years of her life. I first met her in a shop in the Staalstraat in Amsterdam, near the Waterlooplein, and we instantly became friends. Afterwards, we lived together at three different places in Amsterdam, before we moved to London. Tatou still loves Amsterdam - its canals, in particular - but she is also very fond of the Dutch countryside, with its green fields, flowers and partly cloudy blue skies.

So when I told her we were going to celebrate Christmas in the Netherlands, I made her very happy, even though this time we would not visit Amsterdam. In stead, we spent a weekend in the busy, strangely charming modern port town of Rotterdam. In addition, we visited the pittoresque village of Kinderdijk: a world heritage site with many old windmills, surrounded by tourist crowds in summer, but remarkably peaceful in winter. The snow greatly added to its beauty, and Tatou enjoyed the visit very much. So did we, incidentally. We did not take as many pictures as usual, but these give a good indication of what it was like:

 



Tuesday 11 January 2011

Een pony in de sneeuw


December was traditioneel gezellig en druk. Zo druk, dat ik geen moment aan mijn weblog toekwam. Het eerste goede voornemen voor 2011 is dan ook een voor de hand liggende: regelmatig op deze plaats met u mijn gedachten en ervaringen delen. Niemand verliest graag lezers, natuurlijk. Daarnaast is schrijven voor ondergetekende een beproefde manier om zaken op een rijtje te zetten, of het nu overwegingen van politieke aard of reisimpressies betreft. Bij dezen beloof ik u dan ook plechtig dat ik u in het nieuwe jaar niet meer zo lang op nieuwe verhalen zal laten wachten als de afgelopen maand. Eén manier: korte verhaaltjes, observaties, in de stijl van 'Vietnam Kort', maar dan over de landen waarin ik mij in 2011 zal bevinden: Noorwegen en Japan. Coming soon.

Ik heb nog meer goede voornemens voor 2011. Een hele waslijst, om eerlijk te zijn. Dat ik die allemaal netjes na zal komen lijkt vrij onwaarschijnlijk, maar dat geeft niet, want de betekenis en het belang van goede voornemens staan in principe los van de vraag of ze wel of niet gerealiseerd worden. Plannen maken maakt ons menselijk, per slot van rekening. Maar daar kom ik binnenkort nog op terug. Voor ik ga vooruitblikken naar 2011 ben ik u eerst nog een laatste terugblikje verschuldigd: op de afgelopen maand.

Aangezien december zo vol was dat er heel veel te vertellen valt kwam ik er nauwelijks aan toe de ervaringen tot verhalen te maken. En aangezien het nieuwe jaar al volop gaande is, en ik mijn zeurende calvinistische werkethiek (lees: onrust) weer op mezelf heb losgelaten, lijkt het uitgesloten dat ik de tijd kan vinden om alle verhalen in geuren en kleuren te vertellen. Temeer daar ik er op donkere weekenddagen genoegen in schep mij te verliezen in deze of gene spannende roman, waardoor ik niet altijd aan schrijven toekom. Derhalve houd ik het deze keer bij een beknopte samenvatting.

In december is Oslo op zijn donkerst. De nacht hapt een groot deel uit de middag, waardoor je dagritme behoorlijk in de war raakt. Vermoeidheid is een gegeven, maar de kersttijd brengt licht. Gelukkig hoef je als buitenlander geen rekening te houden met alle bizarre culinaire voorschriften (gefermenteerde kabeljauw, kerstham, zeven zelfgebakken taarten) en andere onwrikbare normen (grote kerstschoonmaak, bergen cadeaus) waar de Noren, gek op tradities als ze zijn, zich aan menen te moeten houden. Maar je kunt wel genieten van fraaie versieringen, lekkere geuren en gezellige kerstmarkten. De mooiste werd gehouden in des stads openluchtmuseum. De handgemaakte prullaria waren er weliswaar onbetaalbaar, maar de kerstsfeer was onovertroffen. De Kerstman danste in het rond met grut in kabouterkleding; er waren mierzoete, glimmend rode geglazuurde appels op stokjes; een dame in klederdracht vertelde ons over eeuwenoud bijgeloof; in de staafkerk werd een echt eredienstje gevierd; en de kerstelfen hadden hun eigen pakjeswerkplaats. 's Lands kitsch, 's lands trots, en o zo gezellig.















Er was nog meer winterpret. We werden uitgenodigd voor een eerste langlauftocht, op een prachtige, zonovergoten zondagochtend. Langlaufen lijkt makkelijk, maar dat is het niet. Peuters worden hier al op ski's gezet voor ze goed en wel kunnen lopen, en dan leer je het vanzelf, maar je als stokoude twintiger leren voortbewegen op die veel te lange latten is voorwaar geen sinecure. Al ziet het er makkelijker uit, langlaufen is stiekem een stuk moeilijker dan alpineskiën, vooral het afdalen. Desalniettemin ging het die eerste keer niet slecht. We verplaatsten ons over hobbelige bospaadjes, stralend witte meren en glanzende loipes. We passeerden de voetafdruk van een trol. Er werd af en toe gevallen, natuurlijk, maar dat mocht de pret niet drukken. Passanten die ons inhaalden knikten ons bemoedigend toe. Eventjes hoorden we erbij.

Helaas werd de positieve eerste langlaufervaring gevolgd door een veel minder aangename tweede, een paar weken later. Het was een klassieke pechdag, waaraan ik maar beter niet al te veel woorden vuil maak. In het kort: een gekneusde teen, slecht werkende sluitingen, vroeg ingevallen duisternis en een plotselinge angst af te dalen maakten dat de pret van de eerste keer ver te zoeken was. Een derde poging zal dan ook nog wel even op zich wachten, want voorlopig sta ik nog ietwat ambivalent tegenover deze volkssport nummer één. 

Een week voor kerst vertrokken wij voor een dag of tien naar Nederland. Ook daar waren net de eerste paar vlokjes sneeuw waren gevallen, dus Schiphol en de Nederlandse Spoorwegen waren reeds onderweg naar chaos -  maar gelukkig wisten wij onze eerste bestemming te bereiken, zij het met de nodige vertraging. Dit keer verbleven wij eens niet in Leiden of Amsterdam, maar in het mij tamelijk onbekende Rotterdam. Het eerste dat mij opviel (en dat gezegd moet, hoe anekdotisch de bewijsvoering ook is): Rotterdammers zijn een stuk vriendelijker in de publieke ruimte dan Amsterdammers. Het tweede: als de zon schijnt, is een boottocht door de haven een ware traktatie. Het derde: Rotterdam heeft een fraai Russisch-orthodox kerkje, met een glimmend gouden koepeldakje. Het vierde: mijn lief heeft zich ontwikkeld tot een fanatieke sneeuwballengooister. Het vijfde: FC Groningen had die voorsprong op Excelsior nooit uit handen mogen geven, maar daar staat tegenover dat de scheidsrechter nooit die penalty had mogen geven. En het zesde: het Wereldmuseum in Rotterdam heeft een indrukwekkende collectie Tibetaanse en Japanse esoterisch boeddhistische voorwerpen, die mij aangenaam verraste. Het is ook nog eens gratis te bezoeken.

We hadden geen dag later moeten vliegen, want grote sneeuwbuien legden de Randstad lam. Gelukkig reden er nog een paar treinen, zodat we onze vrienden konden ontmoeten, en een bus, zodat we richting polder konden. Daar stond een rij eeuwenoude windmolens in een eindeloze witte vlakte schitterend zichzelf te zijn. Alleen de schapen konden er niet van genieten, want ze hadden hun koppen diep in de sneeuw gestoken, om toch nog wat gras te kunnen vinden. Ondertussen leidden de provocaties van mijn lief tot een sneeuwballengevecht van epische porties. Drie tegen drie, de Alblasserdammers tegen de indringers, een strijd om leven en dood. De Turkse koffie smaakte heerlijk, na afloop.
















Wij reisden naar Groningen. De NS deelde gratis koffie uit om vermoeide treinreizigers te pacificeren. Maar toen we eenmaal voorbij Amersfoort waren, waren er geen problemen meer - met uitzondering dan van die pony, die in Beilen op het spoor stond en niet weg wilde. Uiteindelijk heeft de conducteur het dier weten over te halen, waarna ze samen achterbleven. Zomaar stof voor een gedicht:

Er staat een pony op het spoor
in Beilen, heel alleen, te wachten
op het paardenkind dat altijd
voor hem zorgt, maar door
de dikke sneeuw vandaag niet
Hoogersmilde uit kan fietsen.

Als de conducteur, misschien, die aan
het eindpunt niets te zoeken heeft, wie
slechts een stille avond wacht, onder
een lege kerstboom. Zegt:
laat mij maar bij de pony staan.

De trein de witte wereld in ziet
weggaan, maar: het eindpunt
wacht wel even. Het dier laat zich
gewillig aaien.

Dank, NS, voor de gedetailleerde informatievoorziening in dezen. Helaas kon er bij geen van de andere reizigers ook maar een kleine glimlach vanaf, maar mij heeft u zonder dat te weten een mooi verhaal cadeau gedaan. Daar kunnen geen tien gratis koppen koffie tegenop.

Wij bleven een week in Groningen, en die week vloog voorbij. Sinterklaas, die zelf inmiddels op Gran Canaria aan het genieten was van een welverdiende vakantie, had een Piet bereid gevonden om ons nog een paar zakken verlate cadeaus te brengen. Zodoende genoten we enkele dagen voor Kerstmis van een ouderwetse sinterklaasavond met mooie cadeaus, hilarische dan wel ontroerende gedichten en zoete lekkernijen. Ook de daaropvolgende avonden brachten we door in het goede gezelschap van vrienden en/of familieleden. En op eerste kerstdag maakte ondergetekende een diner bestaande uit toastjes met gerookte vis, cocktail van Hollandse garnalen met rode grapefruit, pittige auberginesoep, risotto met vongole een victoriabaars, en zelfgemaakte tiramisu toe. Ook op de andere avonden werd er smakelijk gegeten.

Een paar dagen na kerst vlogen we terug naar Oslo, onze bagage volgepropt met flessen wijn, pindakaas, oliebollenmix, kleren en sinterklaascadeaus. We kregen gezelschap van een vriend, met wie we de volgende dagen Oslo verder ontdekten, en het nieuwe jaar inluidden, dat inmiddels al weer anderhalve week op gang is. De tijd heeft vleugels, om er nog maar eens een cliché tegenaan te gooien.

2010 zit er in elk geval op. Het was een gedenkwaardig jaar.