Sunday 28 October 2007

Het Wereldkoor

Het werd steeds vroeger donker. De stoepen van Bloomsbury lagen vol met gele en rode bladeren. Een enkele fietser was nog zo gek om een korte broek te dragen, maar de meeste mensen hadden hun sjaals en handschoenen al tevoorschijn gehaald. De colleges waren op gang gekomen, en de studenten werden geacht stapels boeken en artikelen door te werken. De zorgeloze introductiedagen leken een eeuwigheid geleden. Een mobiele telefoon stond vol met nummers van niet meer teruggevonden mensen - sommige namen bleken zelfs geen gezicht meer te hebben. Ondertussen begon zich langzaam een vast weekritme uit te kristalliseren. Hij genoot van de inspirerende colleges, van de fiets- en wandeltochten, van het studeren en wegdoezelen op een diepe sofa in de postgraduate common room, van de lezingen van het seminar (al was de laatste behoorlijk saai), van spontane borrels en avondjes uit, en natuurlijk van de wekelijkse pubquiz (mede doordat hij wist hoeveel protonen er in een neonatoom zitten, hoe de havenstad nabij het oude Rome heette en tussen welke twee steden de eerste TGV reed, was zijn team de laatste keer zowaar als tweede geëindigd). Toch voelde hij zich drie jaar geleden, toen hij in Tokyo studeerde, veel sneller en gemakkelijker thuis dan nu - maar hij vermoedde dat dat meer te maken had met hoe hij zelf veranderd was, dan met de omgeving waarin hij zich bevond.

De societies waarvoor hij zich had ingeschreven bestookten hem, zoals viel te verwachten, met e-mails. Alleen de karaoke society bleek een snelle dood te zijn gestorven. Daar stond tegenover dat men inmiddels een Japanse èn een Midden-Oosterse society had opgericht - onnodig te zeggen dat hij zich voor allebei had aangemeld. Hij had de tijd noch de energie om alle interessante activiteiten waarmee zijn inbox gevuld raakte te bezoeken (zo organiseerde de Palestijnse society om de paar weken een complete tweedaagse conferentie met gerenommeerde polemische sprekers), maar een selectie ontstond min of meer vanzelf. De Amnesty society kwam bijeen op de dag dat hij geen college had en dus thuis was. Hetzelfde gold voor de Christian Union, al had hij daarvan wel een bijeenkomst bezocht. Het voorspelbare 'het grootste geschenk dat je kunt krijgen is wat Hij daar aan dat kruis voor jóu gedaan heeft' verhaaltje was weinig inspirerend, maar daar stond tegenover dat hij zich er welkom voelde en dat de mensen uiterst sympathiek waren. Het verschil tussen hen en hem was echter dat zij met zekerheid meenden te weten wat De Waarheid was, terwijl hij al lang blij zou zijn als hij een keer een mooi subjectief waarheidje zou vinden. Hij vermoedde ook dat als ze zouden zien dat hij op zijn Facebook-pagina bij 'religie' had aangegeven zowel christen, boeddhist, moslim als animist te zijn, ze misschien iets anders tegen hem zouden aankijken.

Bij de Green Group zaten weliswaar ook een paar dogmatische denkers, maar daar was ten minste niemand die hem vertelde wat hij moest geloven. Bovendien vergaderde men op de woensdagmiddag, wat hem goed uitkwam. Het was een gezellig groepje milieuactivisten. Sommigen van hen besteedden meer tijd in boomhutten in ten dode opgeschreven bossen dan in collegezalen, en reeds tijdens de eerste vergadering van het jaar had men geïnformeerd wie van de nieuwe leden bereid was zich te laten arresteren voor de goede zaak, maar gelukkig waren er ook andere serieuze studenten die net als hij liever iets deden aan de belachelijk hard loeiende verwarming en aan de wegwerpbekers op de universiteit dan zich vast te ketenen aan een boom. Men hield ervan inefficiënt en ongestructureerd te vergaderen over socialistische vergadertechnieken en naaimachines en of een gastspreker uit Zwitserland wel of niet met de trein zou willen komen. Maar men hield ook van een goede pint na afloop, en al snel had hij er een paar leuke vrienden, dus zolang het hem niet teveel tijd kostte bleef hij gezellig meedoen.

De drama society was een ander verhaal. Hij had hen voorgesteld een bepaald toneelstuk te doen, maar had daar direct bij gezegd dat als ze al andere plannen hadden hij het ook prima vond met iets anders mee te spelen, dan wel te regisseren. Aanvankelijk had de lange hippe semi-ongerichte artistiekelijkige voorzitter van de society hem in een fladderig maar vriendelijk mailtje laten weten zijn voorstel een goed idee te vinden en erop terug te komen. De eerste kennismakingsontmoeting van alle nieuwe potentiële leden was vervolgens weinig verhelderend, maar niettemin een goede kans om wat gezichten te leren kennen. De lange hippe semi-ongerichte artistiekelijkige voorzitter verzekerde eenieder dat oude leden geen voorrang zouden krijgen boven nieuwe. Na afloop had hij geen tijd om verder te spreken over het voorstel, maar hij zou nog contact opnemen. Dat gebeurde niet. Wel kwam er een algemene mail waarin stond aan welke platte komedie men in het eerste trimester zou gaan werken. Ook had de lange hippe semi-ongerichte artistiekelijkige voorzitter natuurlijk kans gezien het allercharmantste, -knapste en -zelfverzekerdste eerstejaars meisje van de universiteit uit te nodigen voor een rendez-vous, om eens onder vier ogen te bespreken wat zij dit jaar kon betekenen voor de drama society. Een tweede e-mail van ondergetekende bleef echter onbeantwoord.

Kennelijk heeft meneer helemaal geen behoefte aan andere mensen met ervaring. Bekijk het dan ook maar, graag of niet. Ik kan alleen bijzonder slecht tegen egotrippers die doen alsof ze alles cool vinden en voor alles openstaan, maar vervolgens niet reageren als iemand met concrete suggesties komt, bang als ze zijn voor wat ze zien als concurrentie. Een toneelclubje waar beslissingen gemaakt worden op basis van feromonen in plaats van artistieke overwegingen zal bovendien vermoedelijk niet een plaats zijn waar veel interessante dingen gemaakt worden.

Hoe een jaar zonder toneel door te komen...? Het antwoord liet gelukkig niet lang op zich wachten. SOAS heeft namelijk een Wereldkoor.

Het is een drukte van belang in de collegezaal waar we repeteren. Er zijn zeker zestig mensen, misschien nog meer. Voor het luttele bedrag van twee pond mag je een jaar lang meedoen. Ik herken een aantal mensen van colleges en van de introductiedagen. Driekwart van de aanwezigen is vrouw, een kwart is man. Iedereen is welkom, ongeacht je ervaring, want zingen is voor iedereen, en samen maken we er wel iets moois van. Iemand noemt mijn naam, en ik herken mijn toekomstige echtgenote, die verlegen naar me glimlacht. Wat leuk dat ze mijn naam nog weet - we hebben maar drie zinnen uitgewisseld, en dat was twee weken geleden. Godzijdank weet ik haar naam ook nog, maar net als ik haar wil vragen wat ze eigenlijk studeert begint de repetitie en worden alle mannen gesommeerd naar de andere kant van het lokaal.

We staan in een grote cirkel, behoorlijk boven op elkaar omdat de ruimte te klein is voor het grote aantal mensen, maar niemand klaagt. In het midden van de cirkel staat Liz, een jonge vrouw met een hele lange bruine paardenstaart en een aanstekelijk enthousiasme, die het koor leidt. Ze bruist van de energie. Het eerste dat ze ons vraagt is of we onze schoenen uit willen trekken. Het inzingen is al leuk. Het is bijna een hoorspel, compleet met politiesirenes, optrekkende motoren en zoenende boeven. Vervolgens leren we een vrolijk lied in een Afrikaanse taal die niemand van de aanwezigen kent. We beginnen met het nazeggen van de tekst, om de uitspraak te leren. Dan gaan we zingen. Eerst leren de sopranen hun deel, dan is het de beurt aan de alten. Omdat er weinig tenoren zijn en de tenorpartij niet zo hoog is kom ik met een paar anderen hen gezelschap houden. Tot slot zijn de bassen aan de beurt, en als we vervolgens allemaal samen zingen, klinkt het onverwacht prachtig. Ongelooflijk, dat je in een kwartiertje een zo grote groep zo mooi kunt laten zingen in een taal die niemand kent... We leren er een paar simpele pasjes bij, en al snel is het een swingende boel.

Dan gaan we naar Bulgarije. Het lied klinkt als een balkansmartlap. De tekst heeft heel veel mysterieuze vgornjov-klanken, maar gaat over het kopen van een sjaal op de markt. Dit lied is moeilijker dan het vorige, maar ook hier is het eindresultaat schitterend. Wat zijn die sopranen goed... Natuurlijk hoort ook hier een dansje bij. Helaas blijkt het lokaal toch echt te klein voor een Oost-Europese rondedans met zoveel mensen, maar dat mag de pret niet drukken.

Tot slot leren we een lied in een Zuid-Afrikaanse taal. Het werd gezongen door mensen in de townships ten tijde van de Apartheid, en is een lofzang op de vrijheid. Het is swingend en ontroerend tegelijkertijd, en het mooiste lied dat we vanavond geleerd hebben.

Wanneer we klaar zijn gaan we met zijn allen naar de ingang van het universiteitsgebouw om daar aan toevallige passanten een spontaan optreden te geven. We vormen een grote cirkel voor de receptie, en de portier kijkt ons verbaasd aan. Liz staat in het midden van de cirkel en geeft aanwijzingen. We brengen het eerste en het derde lied ten gehore. Verschillende mensen blijven staan luisteren naar wat we doen. We zingen uit volle borst, en dansen vrolijk mee. De hele cirkel geniet met volle teugen.

Op mijn gezicht ligt een grote glimlach, die er de rest van de avond zal blijven. Ik kan niet wachten tot het weer dinsdag is.

Monday 22 October 2007

Parkland Walk

De industriële revolutie en het imperialisme deden Londen in de negentiende eeuw in ras tempo in omvang toenemen. In een tijdsbestek van enkele generaties werden ontelbare nietsvermoedende dorpen, stadjes, bossen en velden opgeslokt door de onverzadigbare metropool, de hoofdstad van ’s werelds grootste en machtigste imperium, het bruisende centrum van de moderne kapitalistische wereld. De urbane jungle verspreidde zich als een inktvlek over de haar omringende gebieden.

De grote stad had wegen nodig. Grondstoffen en goederen moesten van en naar de stad gebracht worden. Men legde spoorlijnen en kanalen aan, waaromheen nieuwe wijken en industrieën verrezen. Treinen en schepen zwoegden de stad groot. De stad leefde van de stoom.

Maar de ontwikkeling ging verder. De stoomtreinen en –schepen die de stad haar rijkdom hadden gebracht werden in de twintigste eeuw afgedankt, daar andere transportmiddelen sneller bleken te zijn. Kanalen raakten in de vergetelheid, spoorlijnen werden opgeheven. Smalle strookjes groen bleven over. Oude spoortunnels en perrons raakten overwoekerd. Bomen mochten weer groeien, eekhoorns en vogels mochten weer nestelen, en wandelaars mochten weer wandelen.

De spoorlijn is reeds lang geleden verdwenen. De bomen zijn zo hoog en de begroeiing is zo dicht dat je de omringende huizen nauwelijks kunt zien. Echtparen laten hun hond uit, hangjongeren zitten te blowen, joggers slalommen er tussendoor. Een oude spoortunnel is ten prooi gevallen aan middelmatige graffitiartiesten. De herfstzon is gul vandaag, en ik doe mijn jas in mijn rugzak. In een boom hangt eenzaam een verloren geel regenlaarsje.

Een meisje van vijf fietst moedig voor haar ouders uit. Ze is uiterst geconcentreerd, en doet haar best niet al te veel te wiebelen. Haar zwarte haren komen onder haar paarse helmpje uit. In haar roze fietsmandje zit een knuffelbeer. Ze komt rechtstreeks uit een liedje van Herman van Veen gefietst.

Ik droom over die dag in de toekomst waarop een klein Rotsje haar eerste fietstochtje maakt. Ook die dag zal zonnig zijn.

Uit een oude spoorbrug komt een meterslange Groene Man tevoorschijn. Op zijn bebladerde gezicht ligt een grijns. Aan zijn grote platvoeten zitten boomwortels. Hij was hier al voordat de stad hier kwam, en voordat de spoorweg hier was. Hij stal van de rijken en gaf aan de armen. Hij was nu eens hier, dan weer daar, en niemand wist wie hij was en of hij wel echt bestond. De mensen vertelden verhalen over hem, in de tijd dat verhalen nog verteld en gezongen werden, en nog niet gevangen waren op papier. Dit is het land van de levende bomen.

Ik probeer mij de dichtregels te herinneren die vannacht plotseling kwamen opborrelen. Ik lag in bed, sliep al bijna, en toen waren ze er ineens. Maar vermoeid als ik was na een feestje en een lange nachtbusrit had ik geen puf meer om uit bed te stappen en ze op te schrijven. Het ging over sneeuw, en over herinneringen. De afgelopen winter heeft het niet gesneeuwd, maar de twee winters daarvoor wel, op het eiland en in het tempelstadje. Ik mis de warme sneeuw, geloof ik.

De herfst brengt geen sneeuw, maar wel warme kleuren. Ik verlaat het oude spoorwegtraject. In een oud rood bakstenen huisje met een zwartwit torentje bevindt zich een bibliotheek. Zo moet de bibliotheek waar Matilda Dickens leerde kennen eruit hebben gezien. Langs de weg staan sprookjeshuizen met trappen en hangende tuintjes en kleine torentjes op het dak. Als ik later groot ben wil ik hier wonen.

Queen’s Wood en Highgate Wood zijn nog over van het oeroude woud van Middlesex. Het blaadjestapijt knispert onder mijn voeten. Het bos ruikt naar beukennootjes zoeken op zondagmiddag in de Vosbergen. Naast het pad golft een grijze pluimstaart. Een paar zwarte kraaloogjes kijkt me verbaasd aan. De snorhaartjes wiebelen een beetje. Dan maakt hij zich uit de voeten, snel een boom in dansend.

Dit is het land waar de bomen leven. Knokige wortels omhelzen een oud muurtje. Sommige stammen zijn in elkaar verstrengeld, andere zijn daar veel te trots voor. Een oud bomengezicht kijkt me streng aan. In een Hans-en-Grietje-huisje met een slordig moestuintje kun je koffie en broodjes krijgen, maar het is vol dus ik loop door. Overal golven de grijze pluimstaarten. Het bos is gastvrij.

Het is druk op de grote grasvlakte. Men speelt cricket, rugby en voetbal. De lucht is gevuld met de frisbees die grootouders en kleinkinderen naar elkaar overgooien. Ik eet een kommetje soep bij een vriendelijk maar onderbemand eethuisje met een Japansachtige naam. Op een paal staat de wens geschreven dat de wereld ooit vrede zal kennen.

Ik vervolg mijn pad. Het koelt af, en ik doe mijn jas weer aan. Een vader leert zijn kinderen wat de woorden ‘chien’, ‘chat’ en ‘cheval’ betekenen. Samuel Coleridge nodigt me uit te drinken van zijn fontein, maar er komt geen water uit. Gelukkig heb ik mijn eigen flesje.

Het uitzicht is hier prachtig. Voor mij strekt zich een kubistische compositie van donkerrode dakpannen en bakstenen schoorstenen uit. Een witte neogotische torenspits torent boven de daken uit. Heel in de verte zie ik de slordige skyline van de City. Twee hangjongens vragen me vriendelijk maar met een onverstaanbaar accent of ik een vuurtje voor ze heb. Sorry jongens.

Alexandra Palace is vergane glorie ten top. De nu eens zandkleurige, dan weer asgrauwe neoclassicistische façade is van een treurigmakende lelijkheid. Het blauwglazen tuinbouwdak, de houten deuren met de afgebladderde blauwe verf en de verroeste vooroorlogse zendmast maken het er niet mooier op. Voor het paleis ligt een gigantisch grasveld. Ik verlaat de groene wereld, terwijl de lucht oranje kleurt.

Men heeft hier dure moderne flats gebouwd. De balkons zijn van groen plexiglas, de muren zijn wit en donkergeel, en grijze buizen moeten het hip maken. Alle gordijnen zijn gesloten. Een Slavische familie maakt een wandelingetje. De alcoholwalm reikt meters ver, en moederlief werpt onder het toeziende oog van haar echtgenoot en zonen haar lege blikje in de berm. Ik vond dat bos toch fijner.

Ik bereik Haringey, de buurt waar ik woon, ook wel de Ladder genoemd vanwege het stratenpatroon. Ik loop langs de mij bekende Victoriaanse huisjes met de verschillende kleuren, de krulkozijnen en de puntdaken. Op een steenworp afstand van een fraaie nieuwe moskee bevindt zich de Grieks-orthodoxe kerk. In de buurt van mijn huis ontdek ik een Indiaas en een Soedanees restaurant.

Dan ben ik thuis. Het is koud buiten, maar ik heb het weer wat warmer gekregen.

Tuesday 16 October 2007

Hoe Gods Gouden Licht van Japan naar Nigeria ging

Mijn fascinatie voor Japanse religies begon toen ik op vijftienjarige leeftijd vijf weken te gast was in een huis waar men tweemaal daags een kwartier lang continu de eerste regel van de Lotus Sutra reciteerde. In het altaar hing een fraaie kalligrafie. Daarvoor stond de foto van de wijze stichter, prominent naast die van grootvader. Eenmaal bezochten we het regionale hoofdkwartier, waar we gezeten op onze knieën voor een heel groot altaar met een hele grote kalligrafie een langere passage uit de Lotus Sutra reciteerden. Men vertelde mij over boeddhistische wereldvrede en over de vele educatieve activiteiten die men ontplooide, en ofschoon ik nog niet bekend was met de categorie 'nieuwe religieuze beweging' begreep ik na een tijdje dat deze beweging niet representatief was voor het Japanse boeddhisme in het algemeen, en er een uitgesproken eigen filosofie en identiteit op nahield. Later zou ik leren dat veel Japanners een tamelijk ongenuanceerd negatief beeld hebben van deze religieuze groep, die zichzelf Soka Gakkai noemt.

Mijn interesse was gewekt, en tijdens mijn studie en latere reizen zou ik mij verder verdiepen in en verbazen over de wonderbaarlijke variëteit aan religieuze uitingen die het moderne Japan herbergt. Van het buurttempeltje met het Hello Kitty-monument voor overleden huisdieren tot het van nationalistische symboliek overlopende Yasukuni-heiligdom, van een prachtig historisch tempelcomplex met een metershoog boeddhabeeld tot een klein houten schrijntje op een bergtop, van een touw om een eeuwenoude boom tot een met mos begroeid bodhisattvabeeld naast een verlaten bospad, van de waarzegger aan de kant van de weg tot het festival waarbij de godheid onder luide muzikale begeleiding door de buurt gedragen wordt, van de pinkstergemeente met een gekalligrafeerde bijbeltekst naast het kruis tot de kitscherige trouwkapel in een winkelcentrum, van de gigantische tempel met het gouden dak op de plek waar de aarde geschapen werd tot de kleine moskee in een voorstadje van Tokyo...

Het is even zinloos het Japanse religieuze palet te beschouwen als één enkel systeem, als te proberen de veelheid aan uitingen onder te brengen in kunstmatige categorieën als 'boeddhisme', 'shinto', 'christendom', 'volksgeloof' (alsof bepaalde religieuze gebruiken wel volwaardig zijn en andere niet, en alsof je populaire gebruiken überhaupt zou kunnen scheiden van wat er gebeurt onder de vlag van geïnstitutionaliseerde vormen van religie - wat een flauwekul) en, daar hebben we hem, 'nieuwe religieuze bewegingen' (of, erger nog, 'culten' of 'sektes' ). De laatste categorie is mijns inziens net zo misleidend als de één na laatste, daar hij ten onrechte suggereert dat er een essentieel onderscheid zou bestaan tussen de praktijken en ideeën van oudere, reeds sinds lange tijd geïnstitutionaliseerde religieuze tradities enerzijds, en die van 'meer recente' (wie bepaalt overigens wat recent is?) zelfstandige religieuze groepen anderzijds. Hoppa, we gooien de Jehova's Getuigen en de Soka Gakkai en de Unification Church en Aum Shinrikyo en de Bahai en de Bhagwans allemaal op één hoop, en we noemen ze 'nieuwe religieuze bewegingen' en ontwerpen theorieën en classificatiemodellen en organiseren aparte collegereeksen om die categorisering te legitimeren, en voor je het weet is een academische subdiscipline geboren die gebaseerd is op de valse premisse dat de studie van deze groepen een apart veld van studie dient te zijn omdat het een ander type religie is. Kan iemand mij vertellen waarom het door de Dalai Lama gepropageerde internationale Tibetaans boeddhisme (een interessante contradictio in terminis, maar dat terzijde), de Salafiyya, de processies voor de Maria van Guadeloupe, de vrijgemaakt gereformeerde kerk, de Ghanese parkeergaragekerk en Khomeini's constructie van een politieke sjiitische islam géén nieuwe religieuze bewegingen zouden zijn? Precies: omdat ze geïncorporeerd zijn in en/of algemeen gezien worden als deel uitmakend van een grotere 'wereldgodsdienst' - en dus worden ze bestudeerd door mensen uit andere subdisciplines, die andere theorieën op ze loslaten. De kunstmatige scheiding tussen de zogenaamde nieuwe religies enerzijds en ontwikkelingen die onder grotere paraplu's geschaard worden anderzijds wordt zo door de academie bevestigd. Onnodig te zeggen dat de eerste groep bij de goegemeente allerlei negatieve connotaties oproept (materialistisch, geld- en machtbelust, onbetrouwbaar, indoctrinerend), hetgeen voor de tweede groep niet per definitie het geval is, al is het alleen maar omdat deze - terecht - nooit als homogene groep beschouwd wordt. Waarom dan zouden we 'nieuwe religieuze bewegingen' wel als aparte, min of meer homogene categorie beschouwen, terwijl we daarmee in feite de agenda van de relatief machtige geïnstitutionaliseerde tradities (die gebaat zijn bij dit kunstmatige, essentialistische onderscheid, en bij negatieve beeldvorming ten aanzien van hun concurrenten) ondersteunen?

(Voor zover dit eerste stapje richting een deconstructie van de categorie 'nieuwe religieuze beweging'. Ik hoop dat ik niet al te veel lezers heb weggejaagd met dit betoog, dat wellicht relevant zou kunnen zijn voor beoefenaars van de godsdienstwetenschap, maar ongetwijfeld minder interessant gevonden wordt door wie mijn weblog leest om een beeld te krijgen van hoe het leven van een student in Londen eruit ziet. Vergeeft u mij mijn theoretische uitstapje, ik kon het niet laten. Beschouwt u het voorgaande maar als een iets te uitgebreide inleiding tot het eigenlijke verhaal, dat nu volgt: )

De Leer van het Gouden Licht werd halverwege de negentiende eeuw gesticht door een eenvoudige boer uit de prefectuur Okayama. Een grimmige godheid maakte de arme man ziek omdat hij geen rekening gehouden had met de complexe rekenmodellen die zeggen dat je, als je een bepaalde leeftijd hebt, op de zoveelste van die en die maand ergens niet mag komen. Hij zag zijn fout in en bad voor genezing. De goedmoedige godheid vergaf hem zijn dwaling, genas hem, en werd vervolgens gepromoveerd tot enige God in een monotheïstische kosmologie. De voormalige boer richtte zich voortaan op zijn gebeden en op het verspreiden van zijn geloof. Zijn volgelingen zagen hem als een middelaar tussen God en de wereld, en hij kreeg de nieuwe naam Konko Daijin (Grote Heer van het Gouden Licht). Zijn religie, de Konkokyo (Leer van het Gouden Licht), zou in de daaropvolgende honderdvijftig jaar uitgroeien tot een beweging met ruim 400.000 leden en 1600 kerken - voornamelijk in Japan, maar ook in andere landen van de wereld. Ze wordt gekenmerkt door een vrij tolerante en niet-exclusivistische houding jegens andere religies, een sterk ethische inslag waarbij grote concepten als 'wereldvrede' niet geschuwd worden, een priesterschap dat openstaat voor zowel mannen als vrouwen, een religieus leiderschap gebaseerd op erfopvolging, aan shinto ontleende offer- en reinigingsrituelen, en een aan het mahayana-boeddhisme ontleend bodhisattva-ideaal.

Gisteren vond de jaarlijkse Londense bijeenkomst van Konkokyo-aanhangers en geïnteresseerden plaats. Zondagochtend om 10 uur beginnen met een workshop over Gods gouden licht, het lijkt wel een kerkdienst. Ik slaag er wonderwel in om ongeveer op tijd te komen, hetgeen voor een niet-ochtendmens als ondergetekende een niet geringe prestatie is - zeker als je bedenkt dat het me ook nog lukt mijn overhemd en pantalon te strijken en een kom ontbijtgranen naar binnen te werken. In een klein vergaderkamertje van een Londens hotel zit een ietwat timide ogende bebrilde Japanse man van een jaar of veertig met een fraaie donkergele stropdas. Hij kijkt me ietwat verbaasd aan wanneer ik binnenkom en me voorstel, maar heet me daarna hartelijk welkom. Hij is priester en werkt voor het internationale bureau van de Konkokyo, en is voor de gelegenheid uit Tokyo overgevlogen. Naast hem zit een eveneens Japans vrouwtje van middelbare leeftijd met dikke brillenglazen. Ze draagt een volledig dichtgeknoopte witte blouse en daarover een donkerblauw vest, en ziet eruit alsof ze zo rechtstreeks uit de jaren vijftig is komen aanwandelen. Ze blijkt woonachtig te zijn in Zuid-Duitsland, en is pas recentelijk priester geworden. Behalve ondergetekende zijn er twee gasten, en in de loop van de ochtend zullen er nog drie bijkomen. Allen zijn Japanse dames van middelbare leeftijd of ouder die reeds decennialang in Engeland woonachtig zijn. Tijdens de workshop, die in het Japans gehouden wordt, wordt aan de hand van enkele citaten uit het Heilige Boek en latere commentaren gesproken over 'vrede in je omgeving' en 'vrede in je hart' als weg naar wereldvrede. Al vrij snel echter grijpen de dames, die vriendinnen van elkaar blijken te zijn, de gelegenheid aan om te spreken over hun lichamelijke kwaaltjes en om te filosoferen over de incompatibiliteit van de Japanse geest met de boze gaijinwereld, die toch telkens weer onvoorspelbaar blijkt te zijn. Gelukkig weet de man met de gele stropdas het gesprek af en toe nog een beetje op geloofszaken te brengen, maar hij is duidelijk niet opgewassen tegen de dames. De enige van hen die wel over geloofszaken lijkt te willen praten (een ander zal mij later toefluisteren dat het geloof haar niet zoveel kan schelen, maar dat ze de jaarlijkse reünie wel op prijs stelt omdat ze dan haar vriendinnen weer eens ziet) heeft het steeds over 'Meneer Konko' wanneer ze eigenlijk God bedoelt, en ik krijg de indruk dat de verhouding tussen God en Zijn middelaar niet altijd bij iedereen even duidelijk is - maar ach, dat geldt voor het christendom natuurlijk ook, dus dat hoeft geen belemmering te zijn voor succes.

Na de lunch (bestel nooit een broodje met tonijn en kaas maar dan zonder kaas in Engeland bij een Oost-Europese serveerster die slecht Engels spreekt, want ze brengt je doodleuk een klef broodje vol kaas en zegt dan dat je niets kunt bestellen dat ook maar enigszins afwijkt van het menu, en daar betaal je dan zeven euro voor, en ook al is een van de Japanse dames natuurlijk zo gul om de gehele rekening voor haar rekening te nemen, het blijft een bizarre combinatie van Brits regeltjesfetisjisme en Oost-Europese ongastvrijheid) is het tijd voor de eigenlijke eredienst. We krijgen gezelschap van een Amerikaans-Japanse dame die bevriend is met de andere dames maar er vanochtend niet was omdat ze geen Japans spreekt, een Engelse dame die hetzelfde college volgt als ik en een voorliefde heeft voor Japans theater, en een grote, knappe Nigeriaanse man van een jaar of veertig die voor het tweede jaar op rij een Konkokyo-bijeenkomst bijwoont.

Het vergaderkamertje is een klein kerkje geworden. De stoelen staan in rijen, en een tafel is omgetoverd tot een heus altaar. Hij staat vol met vazen bloemen, een fruitschaal met een grote ananas en appels en bananen en glimmende paprika's in de eerste vier kleuren van de regenboog en aardappels en spitskool, pakken vol biscuitjes, potten jam en ingemaakte vruchten, flessen wijn en kokers met pringles. De beide priesters hebben een witte jurk aangetrokken over hun kleren, dragen een eveneens wit smurfenmutsje en houden een houten staafje in hun hand. Hun kleding lijkt erg op die van shinto-priesters, en de symboliek van wit als de kleur van rituele reinheid is evident. De dienst bestaat uit het gezamenlijk reciteren van verschillende gebeden (enkele in het Japans, enkele Engelse vertalingen), het zingen van een lied, een stil gebed en een simpele maar optimistische preek waarin gesteld wordt dat iedereen in staat is te handelen met het hart van God. In het midden van de dienst gaat iedereen een voor een naar voren om God te begroeten middels een buiging, viermaal te klappen (het klappen voor de godheid is een shinto-gebruik, maar bij shinto-heiligdommen klapt men meestal twee keer), en Hem een bloem te geven. Het geheel is aangenaam gemoedelijk, en ik vraag me andermaal af wat het nut is van de categorie 'nieuwe religieuze beweging' wanneer daar zowel deze vriendelijke shinto-christendom mix als radicaal apocalyptische geïsoleerde clubjes onder vallen - wat hebben ze in vredesnaam met elkaar gemeen...?

Na afloop van de dienst hebben we een groepsdiscussie. De beide priesters hebben hun rituele kleding uitgetrokken, en zijn weer de meneer met de gele stropdas en de mevrouw met het blauwe vest. We beginnen met een voorstelrondje. Wanneer het de beurt is aan de Nigeriaanse meneer, gebeurt er iets merkwaardigs. Hij zegt dat de Leer van het Gouden Licht ambitieuzer moet zijn, en dat men moet overwegen om de religie naar Nigeria te brengen en Nigerianen te bekeren, en dat hij daarmee wel wil helpen. De gelovige mevrouw die steeds God en de stichter door elkaar haalt maakt bezwaar: Meneer Konko wilde weliswaar dat alle mensen zijn boodschap hoorden, maar de rituelen en gebeden zijn toch echt Japans, en een nieuwe religie is niet direct het eerste dat Afrika nodig heeft, we moeten ze eten en kleren brengen. Dat is de cue die de Nigeriaanse man in staat stelt de discussie volledig te gijzelen. Hij reageert met een vlammend maar volstrekt onsamenhangend betoog waaruit blijkt dat hij reeds bezig is met het inzamelen van kleding, en dat de leiders daar corrupt zijn, en dat zelfs in Lagos mensen creperen van de honger, en dat hijzelf in de gevangenis heeft gezeten omdat hij kritische artikelen schreef en demonstraties organiseerde, en dat het christendom en de islam in Nigeria alleen maar mensen uitbuiten, en dat tachtig procent van de kerken in Engeland in handen is van Nigerianen die de opbrengsten van collectes in hun eigen zak steken, en dat je alleen maar folders hoeft te verspreiden met een uitleg van waar de Leer van het Gouden Licht voor staat en met telefoonnummers en dat mensen je dan vanzelf zullen opbellen. De mevrouw lijkt overtuigd; ze stelt in elk geval dat Meneer Konko toch echt wilde dat alle mensen zijn boodschap hoorden en dat we de mensen in Afrika moeten helpen. De dame met het blauwe vest doet haar best het Engels van de Nigeriaanse man te volgen en maakt aandachtig aantekeningen. De man met de gouden stropdas kijkt vertwijfeld, maar is niet bij machte de discussie een andere kant op te sturen. De andere dames hebben geen benul van het feit dat hier een discussie gevoerd wordt die direct raakt aan de existentiële spanning tussen lokale traditie enerzijds, en universele ambities anderzijds. Ze luisteren aandachtig naar de Nigeriaanse man en kleppen als kippen mee over hoe erg de mensen in Afrika het toch wel niet hebben en over hoe corrupt sommige religies toch zijn (natuurlijk wordt de Soka Gakkai er bijgehaald), zonder zich te realiseren dat hier iemand zit met een uitgesproken politieke agenda. Eén van hen mengt zich niet in het gesprek - te oordelen naar haar blik is zij zich wel bewust van wat hier gaande is.

Wat wil je, beste man? Waarom heb je in godsnaam een religie nodig om je eigen sociale en politieke agenda ten aanzien van je geboorteland in te verpakken? En waarom acht je deze religie daarvoor geschikt? Zijn motieven worden mij niet duidelijk. Is hij werkelijk zo naïef om te geloven dat wanneer je een nieuwe religie implementeert, deze gevrijwaard zal blijven van de corruptie, het machtsmisbruik en het nepotisme dat je in andere religies vindt? Denkt hij werkelijk dat de sympathieke pluralistische ethiek van een kleine Japanse religie een verschil kan maken in een complex land als Nigeria? Of heeft hij andere motieven? Ik kom er niet uit, ook al gaat de discussie een uur lang verder over hetzelfde onderwerp, en ook al worden dezelfde ideeën en drogredenen meerdere malen herhaald.

Wanneer ik na afloop van de discussie nog even een praatje maak met de priester, blijkt dat hij zich ook ongemakkelijk voelde bij het gesprek. Ik krijg niet de indruk dat hij staat te trappelen om naar Nigeria te gaan en daar als een missionaris de Leer van het Gouden Licht te gaan verspreiden.

Ik krijg drie plastic tassen vol fruit, paprika's, koekjes en pringles mee naar huis. En een mooie bos bloemen.

Wat een dag.

Tuesday 9 October 2007

Wegen

De regen stroomt en stroomt en houdt nooit meer op. Gehuld in een blauw regenpak slinger ik tussen de zwarte taxi's en de rode bussen door. Chauffeurs snijden je maar al te graag af, dus voorzichtigheid is geboden. Londen zit vol met eenrichtingswegen, en tot mijn grote irritatie wordt er hier in tegenstelling tot in Nederland voor fietsers geen uitzondering op de regel gemaakt. En wanneer je dan eindelijk een weg hebt gevonden waar je wel in mag kun je er vergif op innemen dat die is opgebroken. Ik heb dan ook nog steeds geen goede route gevonden van Caledonian Road naar Russell Square, maar misschien bestaat die ook wel niet.

Amazon punt com heeft mijn creditcard geplunderd. Ofschoon ik officieel geen boeken hoef aan te schaffen kon ik het niet laten. Ik haat bibliotheekboeken waarin je niet mag strepen en die je binnen twee weken terug moet brengen. Ik wil boeken bezitten, me ze eigen maken, ze consumeren, de strijd met ze aangaan. Bibliotheekboeken zijn te steriel. Boetes voor te laat terugbrengen zijn bovendien zo godgeklaagd hoog dat ik de kosten er vermoedelijk wel uit krijg.

Men houdt sowieso erg van regeltjes hier. We hebben aanwezigheidsplicht en verplichte deadlines en van universiteitsbestuurswege voorgeschreven sancties en driedubbele nakijkplicht voor elk lullig papertje en exacte tijdsbestedingsmodellen voor docenten en ga zo maar door. Pardon hoor, ik heb een zak geld neergelegd om hier te mogen studeren, denkt men nou werkelijk dat ik van plan ben colleges te skippen en uitstelgedrag te vertonen? De boosdoener is het overkoepelende bestuur van de Universiteit van Londen (waar SOAS deel van uitmaakt, alsmede een stuk of twintig andere schools en colleges), dat er met hun regelgeving verantwoordelijk voor is dat het wantrouwen de afgelopen jaren steeds meer is geïnstitutionaliseerd, dat prestaties worden gekwantificeerd, en dat tijd wordt gedehumaniseerd. Individuele creativiteit, nonconformisme en improvisatievermogen worden zo aan de ketting gelegd. Godzijdank zijn er hier goede en inspirerende docenten en talentvolle studenten die mooie en belangrijke dingen doen - maar dat is ondanks alle beperkingen, niet dankzij.

Dus dit is de richting die men in Leiden nu ook is ingeslagen, getuige onder meer de recente ontwikkelingen op de Faculteit der Rechtsgeleerdheid en bij de opleiding Japanse Taal en Cultuur, waar het onderwijs schools en onpersoonlijk gemaakt wordt, waar kritiekloos aangenomen wordt dat een toename van het aantal regeltjes het studierendement wel even zal opkrikken, en waar men een blinde navolging van Angelsaksische modellen voorstaat. Pas op, Leiden! Het uitdagen van talentvolle studenten is iets heel anders dan hen wantrouwen en hen behandelen als een stel luie scholieren!

Ik maak wortelsoep met gember en koriander (wie het recept wil sture me een mailtje, wie uitgenodigd wil worden voor een maaltijd ook) en salade. Ik deel de maaltijd met mijn schatten van huisgenoten, en we hebben het gezellig. Alleen jammer dat een van ons niet mee-eet, en jammer dat hij überhaupt nooit op uitnodigingen onzerzijds ingaat, en jammer dat hij zijn kamer gekregen heeft door de anderen voor te liegen over een zogenaamd reeds getekend contract, en jammer dat hij als een wezel door het huis sluipt, en jammer dat hij in de kamer naast mij woont en midden in de nacht op luide toon converseert met collega-gamers. Maar verder ben ik heel blij met mijn kamer en huisje, waarvan u de foto's vindt onder mijn vorige verhaal. Ik heb veel geluk gehad met de grootte, de prijs, het huis en de locatie - toch wel een beetje een lot uit de loterij dus.

Het jaar is nog maar net begonnen of de Grote Toekomstvraag begint al aan mijn deur te kloppen. Websites van deze universiteit en overzeese concurrenten vragen mijn aandacht, want wie wil promoveren moet er vroeg bij zijn. Er zijn heel veel mooie mogelijkheden. Ze tollen rond. Een stemmetje vertelt me dat het misschien niet zo'n gek idee is om straks een jaar wat minder hard te rennen, een ander stemmetje vertelt me daarentegen het ijzer te smeden als het heet is. Laat het nog maar even rusten, Aike. Eerst nog maar even wat meer aarden in Londen en genieten van de tijd hier. Je bent nog niet eens in het Tate Modern geweest, je hebt nog geen enkele wandeling uit die mooie wandelgidsen gemaakt, je bent nog nauwelijks aan hardlopen toegekomen en je weet nog steeds niet hoe je nou het snelst van de ene campus naar de andere geraakt. Neem eerst dus nog maar even de tijd om je plekje te vinden in de nieuwe stad en de nieuwe universiteit, want daar gaan wel een paar weken overheen.

Men vroeg mij voor welke vakken ik uiteindelijk gekozen heb. Welnu, zoals gezegd bestaat dit jaar uit vier eenheden. De eerste eenheid is mijn scriptie, die natuurlijk geschreven gaat worden over een onderwerp dat valt onder het kopje 'Japanse religies'. Ik heb een paar hele spannende ideeën in mijn hoofd - ik verklap nog niets, daar ik van cliffhangers houd, maar wie mij kent zal niet verbaasd zijn te horen dat thema's als identiteit en marginaliteit een belangrijke rol gaan spelen, en dat ik hoogstwaarschijnlijk ga kijken naar een relatief recent fenomeen. De tweede eenheid is de centrale overzichtscursus in Japanse religie, waarbij verschillende thema's aan bod komen. Als derde eenheid heb ik gekozen voor een sterk filosofisch vak over godsdienstwetenschappelijke theorievorming. Tot slot heb ik mijn gevoel gevolgd door als vierde eenheid te kiezen voor het vak over de politiek van mythen en mythenanalyse (het zou me niet verbazen als motieven uit de daar aangetroffen theorieën hun weg vinden naar deze weblog, maar dat zal de toekomst uitwijzen). Alle cursussen worden getoetst middels papers en presentaties; ik heb dus geen tentamens. De coördinatrice van mijn programma vond dat ik me wel erg veel met algemene theorieën en wat weinig met Japan bezighoud (en dat klopt ook wel een beetje, de verhouding is fifty-fifty), maar ik kreeg haar toestemming na haar verzekerd te hebben dat ik theorieën over mythen ga toepassen op een Japanse casus - het contemporaine nationalistische discours, om maar eens wat te noemen.

Daar ik drie vakken wel wat mager vind zal ik dit semester nog bij een ander vak als toehoorder aanwezig zijn - een cursus over issues die spelen in de huidige studie van het wereldchristendom. In het tweede semester komt daar een interessante collegereeks van een Japanse professor over middeleeuwse boeddhistische mythologie bij. En natuurlijk zijn er de lezingen van het Centre for the Study of Japanese Religions. Ik vermaak me dus wel.

Londen is grijs en nat en donker, en ik weet nog niet precies waar de lichtjes zijn. De liminale fase zou nu toch wel zo'n beetje voorbij moeten zijn, maar helemaal thuis weet ik mij nog niet.

Het geeft niet, het zal wel komen.

En ondertussen stroomt de rivier langzaam verder, gadegeslagen door het reuzenrad en de klokkentoren, onder de brug met de torens door, langs de oude haven en de scheepswerf, nieuwsgierig naar de zee.

Saturday 6 October 2007

Love's Labour's Lost

Zoals het een serieus student betaamt wil de jonge koning van Navarra al zijn tijd besteden aan de nobele wetenschap. Samen met drie studiegenoten zweert hij een dure eed: de komende drie jaar zullen zij zich onverveerd op de boeken storten, en in deze tijd met geen enkele vrouw omgang hebben. Immers, de vrouw is een verraderlijk wezen dat reeds vele mannen van het rechte pad afgeleid heeft. Welke ambitieuze student heeft niet meer dan eens belangrijke colleges of zelfs tentamens gemist omdat zijn hart zwaar was van het liefdesverdriet dat een of ander manipulatief vrouwspersoon hem had aangedaan? Welke jongeman heeft niet zeeën van tijd geïnvesteerd in het behagen van een grillige jongedame, terwijl hij deze tijd ook had kunnen besteden aan het vergroten van zijn kennis? Juist! Het meisje en de studie gaan niet samen; het is of het een of het ander. Het meisje geeft misschien kortstondig geluk, maar zij is chronisch onbetrouwbaar. Begeerte leidt tot lijden, zoals Siddharta Gautama en Kim Ki-Duk ons terecht leerden. Het pad van de studie daarentegen is zwaar en vermoeiend, maar zal uiteindelijk tot het ware geluk leiden. Gelijk hebben ze, de koning van Navarra en zijn kameraden.

Helaas, de geest is weliswaar gewillig, maar het vlees is zwak. Wanneer de beeldschone Franse prinses met drie eveneens beeldschone jonkvrouwen een bezoek brengt aan het hof van de jonge koning gaat het natuurlijk mis. Wat zijn mannen toch voorspelbare wezens. Ze zien een mooie vrouw en vergeten direct al het andere om hen heen. Alle goede voornemens en elke strenge moraal verdwijnen zodra er een lieflijk wicht ten tonele verschijnt. De man is een slaaf van zijn testosteron, en dat geldt natuurlijk ook voor de koning en zijn metgezellen. Die duivelse harpijen hebben nauwelijks hun opwachting gemaakt of de vier kijken geen studieboek meer in. Ze verspillen hun kostbare tijd aan het schrijven van barokke liefdesgedichten en aan nutteloze dagdromen. De liefde is een struikrover die de man van al zijn zekerheden berooft. Ze zij vervloekt!

Maar oh oh oh, wat kan 's liefdes destructieve werking toch verrukkelijk vermakelijk zijn wanneer niet jijzelf, maar anderen er het slachtoffer van zijn! Wat is het heerlijk om te kijken naar andermans geklungel, terwijl je zelf veilig in het publiek staat! Er is geen groter vermaak dan leedvermaak. Zo liep ik laatst langs een scène waarin een vrouw haar vriend uitschold en met fruit bekogelde. Ik geneerde me enigszins, maar naast me liep een jongen die verrukt de volgende woorden sprak: 'sweet... I just love human misery'. Die zin deed me lachen, maar hij sloeg de spijker op zijn kop. Mensen genieten van het kleine leed van anderen. Komedies zijn bijna altijd portretten van klungelende mensen en hun kleine leed, en we lachen erom omdat we ons gelukkig prijzen dat niet wij het object van gelach zijn, want we herkennen ons dondersgoed in de domme fouten van hen om wie we lachen. En natuurlijk komt het aan het eind van het verhaal altijd goed, zodat we ons niet al te schuldig hoeven te voelen over ons leedvermaak. Weinigen begrepen dit alles zo goed als de grote verhalenverteller uit Stratford-upon-Avon.

Zou hij vermoed hebben dat hij zovele eeuwen na zijn dood nog zo springlevend zou zijn? Zou hij zich hebben kunnen voorstellen dat liefhebbers van zijn werk in hartje Londen een prachtig zeventiende eeuws houten theater zouden nabouwen, om daar integraal zijn stukken te spelen, zonder daarbij gebruik te maken van de zegeningen van de moderne techniek? Zou hij vermoed hebben dat jaarlijks van mei tot oktober elke dag een paar honderd mensen uit alle landen van de wereld zouden huilen om de dood van Romeo en Julia, kwaad zouden zijn op Iago of Lady MacBeth, en zouden lachen om het geklungel van verliefde jongelui in A Midsummer Night's Dream en Love's Labour's Lost?

Het is een heerlijke zachte middag in de vroege herfst. Gelukkig regent het niet, want het fraaie renaissancetheater heeft geen dak. Voor slechts vijf pond heb je hier een staanplaats en sta je vlak voor het podium. Love's Labour's Lost is een van Shakespeare's vroege komedies, en ik had er nog nooit een uitvoering van gezien. De simpele verhaallijn wordt meer dan goed gemaakt door de prachtige kostuums, door het enthousiasme en het plezier waarmee gespeeld wordt, en natuurlijk door de vele niet altijd even subtiele seksuele verwijzingen die het stuk bevat, en die vandaag de dag nog net zoveel succes hebben als vierhonderd jaar geleden. De regie heeft daar nog maar een schepje bovenop gedaan (wat te denken van een scène waarin de vier jongelui terwijl ze over hun geliefden spreken hun jachthoorns op ietwat suggestieve wijze... eh... liefkozen?). Er wordt af en toe flink geschmierd en over the top gespeeld, en de grappen zijn soms zo plat als een dubbeltje (een van de acteurs speelde op krukken, en dat hebben we geweten ook - wanneer je een kruk tussen de benen van een collega-acteur heen naar voren steekt kun je er natuurlijk vergif op in nemen dat je de lachers op je hand krijgt), en dat is stiekem alleen maar heel erg leuk. Een heerlijke klucht zonder pretentie, gespeeld zonder ontzag maar met heel veel lol - een prima middag voor de lachspieren, kortom. Die Shakespeare.

Zo begint het weekeinde na de eerste collegeweek. Ik neem een voorbeeld aan de koning van Navarra en neem mij voor dit jaar heel hard te gaan studeren. Geen jongedames in mijn blikveld dus. Ik zal mij op niets anders richten dan op mijn studie, eventueel een beetje op de universitaire politiek, en voor het incidentele vermaak op de schone kunsten, maar daar blijft het bij. Geen feestjes, afspraakjes en dergelijke meer. Geen omgang met vrouwen, anders dan uiterst zakelijke. Er is geen vrouw die mij dit jaar het hoofd op hol zal kunnen brengen. Echt niet. Alles voor de studie. Ik zweer het.

Wednesday 3 October 2007

Fiets!

Na tien dagen met de metro op en neer gependeld te hebben vind ik het voorlopig wel genoeg. Vertragingen zijn eerder regel dan uitzondering, 's avonds kun je niet gezellig ergens blijven hangen omdat je afhankelijk bent van de laatste metro, tijdens de spits verandert de metro in een onaangename broeikas en, bovenal, de kosten zijn exorbitant hoog. De bus is een aardig alternatief, zeker als het plekje vooraan bovenin de dubbeldekker nog vrij is, maar bussen zijn traag en brengen je niet overal heen. De volledige afhankelijkheid van het openbaar vervoer gaf me de afgelopen dagen steeds meer een gevoel van beklemming, en mijn portemonnee begon steeds luider te protesteren tegen de veeleisende kaartjesautomaten. Het was, kortom, de hoogste tijd om een fiets aan te schaffen.

Nieuwe fietsen zijn duur, en daar ik vooralsnog van plan ben slechts een jaar hier te blijven had de aanschaf van een nieuwe fiets niet mijn voorkeur. Tweedehands fietsenwinkels zijn echter dun gezaaid - ik heb er in elk geval nog geen gezien, noch iemand gesproken die van het bestaan van een afwist. In een zijstraatje van Brick Lane Market stond weliswaar een man tweedehands krotten te verkopen, maar daar zat weinig interessants tussen, en bovendien prefereerde ik een fiets die niet gestolen is. Maar toen kwam de gouden tip: gumtree, de megasite die de zoekende surfer aan alles kan helpen wat zijn hartje begeert (een kamer, een date, een baan, een huisdier, een voetbalclub, tweedehands meubels en electronica en kleding, et cetera) heeft een aparte subsite waarop fietsen te koop worden aangeboden. Alleen al in de regio Londen worden er elke dag vele tientallen nieuwe advertenties geplaatst met tweedehands en ongewenst cadeau gekregen fietsen. Daar moest dus wel iets tussen zitten... En jawel: binnen een dag had ik beet. In ruil voor een niet al te hoog geldbedrag kwam ik in het bezit van een nauwelijks gebruikte, fraaie donkerblauwe mountainbike. Fietsen maar!

Mijn fietstocht begint in Zuid-Londen, omdat daar de jongen woont van wie ik de fiets heb gekocht. Ik ben in het voorstadje Wandsworth. Het is een gezellig Brits provinciestadje, compleet met mooie bakstenen huizen en schattige winkeltjes en restaurantjes en een oude pub en een groot Victoriaans gemeentehuis, dat toevallig is opgeslokt door Londen (eens te meer blijkt dat Londen, evenals Tokyo, geen stad is in de eigenlijke zin van het woord. Het is niet historisch gegroeid rondom een oud centrum dat nog steeds fungeert als het sociale, culturele en politieke hart van de gemeenschap. Het straalt geen gevoel van bouwkundige en culturele eenheid uit, maar is in feite een verzameling losse, aan elkaar vastgegroeide stadjes, elk met zijn eigen sfeer, architectuur en cultuur . Ofschoon een zekere mate van uniformisering natuurlijk wel heeft plaatsgevonden zie je nog steeds dat het historisch aparte eenheden waren. Londen en Tokyo zijn dan ook verzamelnamen: vrij abstracte overkoepelende ideeen, meer niet). Het toeristenkaartje dat ik heb toont slechts het centrale deel van Londen, en dat komt mooi uit want ik heb helemaal geen zin om met een kaart te fietsen, maar laat me graag leiden door mijn richtingsgevoel en een avontuurlijke bui. Ik fiets dus op goed geluk, naar ik vermoed in noordelijke richting.

Ik fiets door de fraaie straatjes van Wandsworth, dat op een gegeven moment overgaat in een ander stadje. Londen kan soms behoorlijk heuvelachtig uit de hoek komen, maar mijn versnellingen werken uitstekend. Het regent. Natuurlijk heb ik er niet aan gedacht regenkleding mee te nemen, dus langzaam regen ik helemaal nat. Het is heerlijk fris, en zelden genoot ik zo van in de regen fietsen. De burgemeester van Londen is reeds een paar jaar bezig meer mensen op de fiets te krijgen, en met succes, zie ik: ik ben lang niet de enige die hier fietst. Her en der is men er in geslaagd fietsstroken of zelfs korte stukjes fietspad in te passen in de bestaande verkeerssituatie.

Na een tijdje heb ik een weg gevonden die redelijk rechttoe rechtaan naar het noorden gaat. Zie je wel, ik heb helemaal geen kaart nodig, denk ik verwaand. Ik kom door het park van Clapham. De regen heeft de eerste blaadjes van de bomen doen vallen. Naarmate ik dichter het centrum nader neemt de verkeersdrukte toe. In een fraai oud houten huis met schuine balken in de gevel huist nu een Starbucks. Het is het eind van de middag, en het is druk. Ik passeer het treinstation van Vauxhall. Er zijn hier zowaar speciale richtingaanwijzers voor fietsers. Ze helpen me zonder kleerscheuren een groot kruispunt over te steken, en bevestigen bovendien nog even dat ik in de goede richting rijd. Ik vervolg mijn weg en bereik de Theems. In de verte zie ik reeds de Houses of Parliament en de Westminster Abbey.

De lucht is grijs en grauw, het regent, en ik rijd de brug naar Westminster over. De neiging om een vreugdekreet te slaken weet ik net te onderdrukken, een grote grijns daarentegen niet. Bij de bushalte staan mannen en vrouwen in nette kleding onder paraplu's te wachten op een volgepakte bus. De gebouwen hier zijn hoog en nieuw. Ik fiets tussen de dubbeldekkers op Victoria Street en begin te begrijpen hoe een dierenverzorger zich moet voelen als hij door een kudde olifanten loopt. Rechts aanhouden, ik buig teveel af naar het westen. Ik zweef over de enorme halfrotonde voor Buckingham Palace, en verder door het St. James Park. Midden op de weg ligt een fiets; de fietser raapt op wat hij heeft verloren. Hij is ongedeerd, maar herinnert me eraan dat ik alert moet blijven, zeker nu ik nog geen helm heb. Ik fiets onder de zuilen door en draai Trafalgar Square op. Op een bus staat met grote letters 'Proud to be a British Muslim'.

Het is etenstijd en ik heb trek, maar ik wil eerst naar huis. Ik ben inmiddels doorweekt van de regen en het zweet. Ik fiets dwars door West End en Bloomsbury, langs China Town, Charing Cross Road en Tottenham Court Road naar Euston. Theaters maken reclame voor hun musicals, restaurants komen tot leven, de stoepen zijn vol met voetgangers. Mensen zitten als haringen in tonnetjes in de bussen die ik inhaal. Ik kom door grote winkelstraten en zie meer dan eens een winkel of een restaurant dat ik zou moeten onthouden. Dan laat ik het centrum van Londen achter me, en fiets verder naar Camden.

Voorbij het station van Camden gaat het mis. Het zal de moeheid zijn na bijna twee uur fietsen, of de honger, of het feit dat het donker begint te worden, maar mijn richtingsgevoel kan me niet meer precies zeggen welke kant ik op moet. Ongemerkt mis ik de afslag die bus 29 maakt. In eerste instantie is er nog geen man overboord: ik fiets door Kentish Town, zie allemaal leuke winkels en restaurants die ik moet onthouden, en weet zeker dat ik in noordelijke richting fiets. Maar ik weet ook zeker dat ik naar het oosten moet afbuigen, en dat doe ik. Als ik na een tijdje nog niets bekends zie begin ik te twijfelen en neem ik ergens een verkeerde afslag.

Hoe ver zou het nog zijn? Mijn maag protesteert steeds harder. Ik moet ergens links, maar die weg buigt af, nee toch maar rechts... een metrostation, maar van de verkeerde lijn, ik dacht dat ik verder naar het oosten zat... mooie huizen hier trouwens, en leuke restaurantjes, en een bierwinkel en een Perzische supermarkt, dat moet ik onthouden. Ik fiets steeds verder naar het noorden. Plotseling word ik geconfronteerd met een col van de tweede categorie. Ik wist niet dat ze die hier hadden, maar ik laat me niet kennen en weet weer wat punten te veroveren voor de bolletjestrui. Dit is dus Hornsey, mooie huizen zeg. Ik vraag de weg aan iemand en hij stuurt me een kant op die naar mijn gevoel niet klopt. Ik volg zijn advies toch maar, maar veel verder helpt het me niet. Nog een park, maar niet het juiste. Het is inmiddels pikdonker en het begint weer wat harder te regenen.

Plots zie ik de blauwe richtingaanwijzers weer die men speciaal voor fietsers heeft neergezet en die af en toe her en der plotseling opduiken. Finsbury Park, die kant op! Hoera, nu hoef ik alleen nog maar de bordjes te volgen. Maar ik juich te vroeg. Het probleem is namelijk dat de bordjes even plotseling verdwijnen als ze verschijnen, of misschien zit ik gewoon niet op te letten, want even later ben ik weer verdwaald. Turnpike Lane dan, van daar weet ik het ook, en deze weg zou toch daar heen moeten gaan, of niet? Leuke winkels en restaurants hier trouwens, dat moet ik onthouden, als ik nou maar wist waar ik was... Ik fiets vast en zeker in rondjes, dat kan niet missen. Weer een col van de tweede categorie - die bolletjestrui kan me niet meer ontgaan.

Om een lang verhaal kort te maken: er is geen straat in Noord-Londen die ik niet heb gezien. Uiteindelijk bereikte ik dan toch het station van Finsbury Park - van de andere kant dan ik verwacht had, maar dat mocht de pret niet drukken. Vervolgens was ik snel thuis.

Nog nooit smaakte een Chinese afhaalmaaltijd zo lekker.

Maar de hemel zij geprezen: ik heb een fiets!