De industriële revolutie en het imperialisme deden Londen in de negentiende eeuw in ras tempo in omvang toenemen. In een tijdsbestek van enkele generaties werden ontelbare nietsvermoedende dorpen, stadjes, bossen en velden opgeslokt door de onverzadigbare metropool, de hoofdstad van ’s werelds grootste en machtigste imperium, het bruisende centrum van de moderne kapitalistische wereld. De urbane jungle verspreidde zich als een inktvlek over de haar omringende gebieden.
De grote stad had wegen nodig. Grondstoffen en goederen moesten van en naar de stad gebracht worden. Men legde spoorlijnen en kanalen aan, waaromheen nieuwe wijken en industrieën verrezen. Treinen en schepen zwoegden de stad groot. De stad leefde van de stoom.
Maar de ontwikkeling ging verder. De stoomtreinen en –schepen die de stad haar rijkdom hadden gebracht werden in de twintigste eeuw afgedankt, daar andere transportmiddelen sneller bleken te zijn. Kanalen raakten in de vergetelheid, spoorlijnen werden opgeheven. Smalle strookjes groen bleven over. Oude spoortunnels en perrons raakten overwoekerd. Bomen mochten weer groeien, eekhoorns en vogels mochten weer nestelen, en wandelaars mochten weer wandelen.
De spoorlijn is reeds lang geleden verdwenen. De bomen zijn zo hoog en de begroeiing is zo dicht dat je de omringende huizen nauwelijks kunt zien. Echtparen laten hun hond uit, hangjongeren zitten te blowen, joggers slalommen er tussendoor. Een oude spoortunnel is ten prooi gevallen aan middelmatige graffitiartiesten. De herfstzon is gul vandaag, en ik doe mijn jas in mijn rugzak. In een boom hangt eenzaam een verloren geel regenlaarsje.
Een meisje van vijf fietst moedig voor haar ouders uit. Ze is uiterst geconcentreerd, en doet haar best niet al te veel te wiebelen. Haar zwarte haren komen onder haar paarse helmpje uit. In haar roze fietsmandje zit een knuffelbeer. Ze komt rechtstreeks uit een liedje van Herman van Veen gefietst.
Ik droom over die dag in de toekomst waarop een klein Rotsje haar eerste fietstochtje maakt. Ook die dag zal zonnig zijn.
Uit een oude spoorbrug komt een meterslange Groene Man tevoorschijn. Op zijn bebladerde gezicht ligt een grijns. Aan zijn grote platvoeten zitten boomwortels. Hij was hier al voordat de stad hier kwam, en voordat de spoorweg hier was. Hij stal van de rijken en gaf aan de armen. Hij was nu eens hier, dan weer daar, en niemand wist wie hij was en of hij wel echt bestond. De mensen vertelden verhalen over hem, in de tijd dat verhalen nog verteld en gezongen werden, en nog niet gevangen waren op papier. Dit is het land van de levende bomen.
Ik probeer mij de dichtregels te herinneren die vannacht plotseling kwamen opborrelen. Ik lag in bed, sliep al bijna, en toen waren ze er ineens. Maar vermoeid als ik was na een feestje en een lange nachtbusrit had ik geen puf meer om uit bed te stappen en ze op te schrijven. Het ging over sneeuw, en over herinneringen. De afgelopen winter heeft het niet gesneeuwd, maar de twee winters daarvoor wel, op het eiland en in het tempelstadje. Ik mis de warme sneeuw, geloof ik.
De herfst brengt geen sneeuw, maar wel warme kleuren. Ik verlaat het oude spoorwegtraject. In een oud rood bakstenen huisje met een zwartwit torentje bevindt zich een bibliotheek. Zo moet de bibliotheek waar Matilda Dickens leerde kennen eruit hebben gezien. Langs de weg staan sprookjeshuizen met trappen en hangende tuintjes en kleine torentjes op het dak. Als ik later groot ben wil ik hier wonen.
Queen’s Wood en Highgate Wood zijn nog over van het oeroude woud van Middlesex. Het blaadjestapijt knispert onder mijn voeten. Het bos ruikt naar beukennootjes zoeken op zondagmiddag in de Vosbergen. Naast het pad golft een grijze pluimstaart. Een paar zwarte kraaloogjes kijkt me verbaasd aan. De snorhaartjes wiebelen een beetje. Dan maakt hij zich uit de voeten, snel een boom in dansend.
Dit is het land waar de bomen leven. Knokige wortels omhelzen een oud muurtje. Sommige stammen zijn in elkaar verstrengeld, andere zijn daar veel te trots voor. Een oud bomengezicht kijkt me streng aan. In een Hans-en-Grietje-huisje met een slordig moestuintje kun je koffie en broodjes krijgen, maar het is vol dus ik loop door. Overal golven de grijze pluimstaarten. Het bos is gastvrij.
Het is druk op de grote grasvlakte. Men speelt cricket, rugby en voetbal. De lucht is gevuld met de frisbees die grootouders en kleinkinderen naar elkaar overgooien. Ik eet een kommetje soep bij een vriendelijk maar onderbemand eethuisje met een Japansachtige naam. Op een paal staat de wens geschreven dat de wereld ooit vrede zal kennen.
Ik vervolg mijn pad. Het koelt af, en ik doe mijn jas weer aan. Een vader leert zijn kinderen wat de woorden ‘chien’, ‘chat’ en ‘cheval’ betekenen. Samuel Coleridge nodigt me uit te drinken van zijn fontein, maar er komt geen water uit. Gelukkig heb ik mijn eigen flesje.
Het uitzicht is hier prachtig. Voor mij strekt zich een kubistische compositie van donkerrode dakpannen en bakstenen schoorstenen uit. Een witte neogotische torenspits torent boven de daken uit. Heel in de verte zie ik de slordige skyline van de City. Twee hangjongens vragen me vriendelijk maar met een onverstaanbaar accent of ik een vuurtje voor ze heb. Sorry jongens.
Alexandra Palace is vergane glorie ten top. De nu eens zandkleurige, dan weer asgrauwe neoclassicistische façade is van een treurigmakende lelijkheid. Het blauwglazen tuinbouwdak, de houten deuren met de afgebladderde blauwe verf en de verroeste vooroorlogse zendmast maken het er niet mooier op. Voor het paleis ligt een gigantisch grasveld. Ik verlaat de groene wereld, terwijl de lucht oranje kleurt.
Men heeft hier dure moderne flats gebouwd. De balkons zijn van groen plexiglas, de muren zijn wit en donkergeel, en grijze buizen moeten het hip maken. Alle gordijnen zijn gesloten. Een Slavische familie maakt een wandelingetje. De alcoholwalm reikt meters ver, en moederlief werpt onder het toeziende oog van haar echtgenoot en zonen haar lege blikje in de berm. Ik vond dat bos toch fijner.
Ik bereik Haringey, de buurt waar ik woon, ook wel de Ladder genoemd vanwege het stratenpatroon. Ik loop langs de mij bekende Victoriaanse huisjes met de verschillende kleuren, de krulkozijnen en de puntdaken. Op een steenworp afstand van een fraaie nieuwe moskee bevindt zich de Grieks-orthodoxe kerk. In de buurt van mijn huis ontdek ik een Indiaas en een Soedanees restaurant.
Dan ben ik thuis. Het is koud buiten, maar ik heb het weer wat warmer gekregen.
Eerdere reacties:
ReplyDeleteGerrie, 22 oktober 2007
dank voor je hartverwarmende verhaal, fijn!
liefs,
Annekyra, 3 november 2007
Wat een mooi verhaal weer! Ik zie het echt helemaal voor me... Heb echt zin om naar Londen te komen! :)
x je zus