Thursday 31 March 2005

Japan en ik

Maart is bijna voorbij. Met vallen en opstaan maakt de lente haar opwachting. Het is nog behoorlijk fris, maar in tegenstelling tot de afgelopen dagen is het ook heerlijk zonnig. Ik maak een dagwandeling in de bergen ten westen van de stad. Mijn door grote hoeveelheden uitlaatgassen welhaast comateus geworden neus wordt liefdevol uit zijn boze droom wakker geschud door de vele subtiele geuren van ontluikende planten die hem bereiken. Ik wandel door een uitbundig palet van groentinten dat ik al lange tijd niet meer gezien heb. Onderweg passeer ik verscheidene Japanners van respectabele leeftijd. Zonder uitzondering dragen ze geruite houthakkersoverhemden, katoenen handschoentjes en alpenhoedjes (die van de heren zijn grijs, groen of donkerblauw, die van de dames lichtblauw of lila); velen complementeren deze outfit met kunststoffen skistokken en, de dames althans, met bijzonder tuttige sjaaltjes in dezelfde kleur als hun hoed. Vanaf een heuveltop zie ik de majestueuze blauwe silhouetten van de bergen ten westen van mij. Naar de opwindende kreten van de omstanders te oordelen is het lichtblauwe, vage silhouet in de verte niets minder dan Mount Fuji.

Grote plakken modder liften mee met mijn loopschoenen. Naarmate ik verder van het kabelbaanstation en de noodletentjes op de meest beroemde heuveltop verwijderd raak wordt het aantal mensen dat ik tegenkom minder. Ik passeer zeven bolbuikige geluksgoden, die mij als altijd gastvrij toelachen. Ze dragen voor de verandering dezelfde rode kledij als Jizo, de reiziger die de kinderen redt. Wat later passeer ik een waterval waaronder op gezette tijden mensen bij wijze van religieuze oefening gaan staan. Ik besluit dat het daar toch nog een beetje te koud voor is en loop verder. De hoge ceders breken de zonnestralen en doen ze uiteenvallen in een dambord van licht en schaduw. Ik zing een liedje over de morgen die aangebroken is, maar het is reeds middag. Nu en dan passeer ik verlaten schuren vol oude, wegrottende houten bankjes en tafels. Ik eet een heerlijk koekje dat volgens de slogan op de verpakking een klein brood is. De namiddagzon verwarmt mijn gezicht, terwijl een aangename moeheid zich ontfermt over mijn benen. Ik kom niemand meer tegen; ik ben alleen met het bos en de zon.

Ik denk na over dit jaar, over dit land, over mijn toekomst. Ik ben hier nu ruim een half jaar; mijn verblijf hier is op tweederde. Na een lange pauze begint volgende week het volgende semester. Over iets meer dan drie maanden zit ik al weer in het vliegtuig terug naar Europa. Het is moeilijk me dat echt voor te stellen. De manier waarop ik hier tijd ervaar is totaal anders dan hoe het tot nog toe meestal geweest is, wat bij vlagen vervreemdend is. Mijn perceptie van tijd is namelijk direct verbonden aan mijn verblijf hier. Alles wat ik hier doe is tijdelijk, en als gevolg daarvan lijkt het soms alsof ik me op een bepaalde manier meer bewust ben van wat ik doe en ervaar. Er is een minder grote scheiding tussen de gebeurtenissen en ervaringen enerzijds, en de plaats en het moment waarop ze plaatsvinden anderzijds. Op een bepaalde manier is mijn verblijf hier één geheel, één moment, dat direct verbonden is aan deze plek. Alles wat mij hier gebeurt vindt dus plaats op dit ene moment, op deze ene plek. Ik realiseer mij de beperkte tijdsduur van mijn verblijf hier, waardoor alles wat ik doe in mijn perceptie een minder permanent karakter krijgt dan wat in Nederland het geval zou zijn. Ik realiseer mij hoezeer alle gebeurtenissen niet alleen verbonden zijn aan dit moment, maar evenzeer aan deze plaats - dit land, deze stad, deze universiteit. De gebeurtenissen, hun plaats en hun tijd raken daardoor veel onlosmakelijker met elkaar verbonden dan ze in Nederland geweest zouden zijn. Dat heeft verschillende gevolgen. Enerzijds maakt het mijn ervaringen heel intens, doordat de idee 'hier en nu' veel meer betekenis krijgt. Anderzijds draagt het, zoals gezegd, ook bij aan een hele andere tijdsbeleving; ik ervaar wel verandering, maar minder dan anders zoiets als het 'voorbijgaan van tijd'. En af en toe realiseer ik me dan opeens weer hoe snel dit jaar toch eigenlijk voorbij gaat...

Het wordt lente. Ik ben op tweederde van mijn verblijf hier, en ik stel me de vragen die ik mezelf de laatste tijd vaker gesteld heb. Waarom Japan? Wat in dit land heeft mij zo geboeid en aangetrokken - zozeer dat ik een lang gekoesterde droom voor haar inruilde? En, belangrijker, wat wil ik verder met dit land? Welke kant ga ik op wanneer ik straks weer thuis ben in Nederland? Ik heb er nog wel even voor nodig, maar als ik straks mijn beide bacheloropleidingen afgerond heb, welke weg sla ik dan in? Is de aantrekkingskracht die dit land altijd op mij heeft uitgeoefend voldoende om op verder te gaan? Waarop is deze aantrekkingskracht gebaseerd?

Mijn liefde voor Japan is gebaseerd op mijn persoonlijke ervaringen met het land en de mensen. Die ervaringen zijn intens geweest. De indruk die Japan op mij heeft achtergelaten toen ik hier op mijn vijftiende en mijn zeventiende jaar was was groot. Ik was verliefd op de indrukwekkende grandeur van de metropolis Tokyo, op de rijke traditie en de mysterieuze rust en balans van de religieuze plaatsen, op de geheimen van de taal die ik begon te ontrafelen, op de vriendelijke mensen die mij zo gastvrij ontvingen, op de natuurlijke schoonheid van de bergen, op het fraai gestileerde, fysieke theater. En bovenal, er was die bijzondere mix van constante verwondering en het gevoel ergens volledig thuis te zijn - het je ne sais quoi dat me verbond aan dit land op een manier zoals ik me aan geen ander land verbonden heb gevoeld.

Sinds de eerste keer dat ik in Japan was was ik er zeker van dat ik ooit langere tijd, ten minste een jaar, in dit land wilde wonen. Die wens is dit jaar uitgekomen. Dat is een groot geschenk. Ik weet dat niet iedereen de mogelijkheid heeft een jaar in het buitenland studeren. Ik heb die mogelijkheid gekregen, en daar ben ik dankbaar voor.

Maar het hier daadwerkelijk wonen confronteert me wel met de overgang van de naïeve, romantische fascinatie naar de meer genuanceerde realiteit. Japan is een land dat vele prachtige dingen heeft voortgebracht op het gebied van religie, literatuur, theater en architectuur. Maar Japan vertegenwoordigt ook zaken die recht indruisen tegen belangrijke waarden van mij. Zo zie ik de bescherming van het milieu en het behoud van de natuurlijke ruimte als belangrijke collectieve verplichtingen in deze tijd. Maar Japan is een land dat de afgelopen decennia door bevriende bureaucraten en aannemers op destructieve wijze volgebouwd is met volstrekt onnodige snelwegen en stuwdammen, dat zijn CO2-uitstoot nog almaar fors ziet toenemen, en dat geen wetgeving heeft die het dumpen van gifstoffen verbiedt, hetgeen dan ook op grote schaal gebeurt (dit alles in een land waar momenteel een wereldtentoonstelling plaatsvindt die als thema 'milieu' heeft). Ook zie ik nationalistische ideologieën als gevaarlijk en verwerpelijk. Maar Japan is een land waar vaak extreemrechtse parades plaatsvinden, waar inwoners van Koreaanse afkomst stelselmatig door xenofobische politici en media, maar ook door de wet gediscrimineerd worden, en waar historici weigeren historische gruweldaden te vermelden in geschiedenisboeken voor middelbare scholen omdat scholieren 'trots moeten zijn op hun land'. Ik geloof dat onderwijs erop gericht zou moeten zijn op mensen te leren hoe ze moeten denken, niet wat ze moeten denken; dat het mensen moet leren zaken van verschillende kanten te bekijken en niet klakkeloos officiële versies te accepteren. Maar Japan is een land met een onderwijssysteem dat erop gericht is mensen aan te leren hoe ze zich in de maatschappij dienen te gedragen en wat ze dienen te denken over die maatschappij en het land, waar kinderen op basis- en middelbare scholen keihard moeten werken om vervolgens, wanneer zij eenmaal aan een universiteit studeren, niets meer uit te vreten (ter illustratie: ik studeer aan de op twee of drie na meest prestigieuze universiteit van het land. Het onderwijs hier is, een uitzondering daargelaten, middelmatig, en het niveau van veel van mijn Japanse medestudenten abominabel - niet omdat ze dom zijn en niet zaken kunnen onthouden, wel omdat ze nooit geleerd hebben ook maar simpele conclusies te trekken en hun mening te presenteren). Daarnaast vertegenwoordigt dit land een extreem ver doorgevoerd materialisme en consumentisme, heeft het een volstrekt ondemocratisch, aristocratisch politieke systeem, behandelt het vluchtelingen op mensonterende wijze, wordt met regelmaat de doodstraf voltrokken, bestaat er de obsessieve drang alles en iedereen te registreren... Het zijn allemaal aspecten van Japan die niet overeenkomen met voor mij belangrijke waarden.

Dat neemt niet weg dat ik hier veel leer en dat ik geniet van mijn verblijf. Ik heb het afgelopen semester twee vakken gevolgd die wel uitdagend en leerzaam waren, en hoop ook dit semester enkele interessante vaken te kunnen volgen - al weet ik dat dit heel erg afhankelijk is van individuele docenten, en zodoende een kwestie is van geluk of pech. Ik heb een geweldige bijbaan met veel verantwoordelijkheid en vrijheid, waar ik veel goede ervaring mee opdoe. Ik heb veel gelegenheid andere talen te spreken en ben daarin dan ook flink vooruit gegaan. Ik ben bevriend geraakt met een aantal bijzondere mensen. En ik geniet nog steeds met volle teugen van deze grootse, grillige stad, met al haar gezichten en geheimen.

Ik weet niet wat ik verder met dit land wil. Ik weet niet wanneer en waarom ik hier in de toekomst weer terugkom. Maar ondanks al haar tekortkomingen is Japan een land dat mij telkens weer verwondert, verrast - en waar ik me thuisvoel.

De wandeling nadert haar einde. Een boom die er vroeg bij is draagt de eerste bloesem van het jaar.
Voor mij zie ik een grote torii.

De nieuwe lente is begonnen.
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC00016.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC00017.jpg

Wednesday 23 March 2005

De dagen voor Pasen

Het is palmpasen, de zondag voor Pasen. Het is de dag waarop ooit, volgens de overlevering, een populaire profeet de hoofdstad van zijn land in reed, gezeten op een ezeltje, gevolgd door zijn volgelingen, en geprezen door zijn publiek - hetzelfde publiek dat hem een paar dagen later dood wenste omdat hij niet tegemoet kwam aan hun hooggespannen verwachtingen. Het is ook de dag waarop de leerlingen van de Openbare Basisschool Den Horn met hun met veelkleurig crêpepapier, muizentrapjes en overheerlijke rozijnogige broodhaantjes versierde houten kruizen door het dorp paradeerden, onderwijl vrolijk secularistisch 'daar komt Peter de paashaas aan' zingend. We hadden geen idee van de betekenis van deze dag - dat vertelden de openbare juffen er natuurlijk niet bij.

In een klein baptistisch kelderkerkje onder een met uitwisselingsstudenten bevolkte dormitory komen enkele tientallen mensen bijeen voor een Engelstalige eredienst. De groep bestaat uit een opgewekte Amerikaanse missionaris die binnenkort na vier jaar in Japan een voor hem belangrijke boodschap rondverteld te hebben weer naar huis gaat, een verdwaalde uitwisselingsstudent die kennelijk hoopt daar iets te vinden, en een deel van de Japanse Burmese gemeenschap. De opgewekte missionaris vertelt een eenvoudig maar mooi verhaal over mensen die met palmtakken zwaaiend vrede verwachten, maar niet bij machte zijn oplossingen te vinden voor de kleine irritaties en meningsverschillen van alledag. De helft van de aanwezige Burmese baptisten verstaat nauwelijks Engels - maar dat geeft niet, want het weerhoudt hen er niet van om na afloop van zijn verhaal naar hartelust hakkelend Gods genade te bezingen, daarbij begeleid door een hartelijke overblijfmoeder die fanatiek op de piano ramt. Na afloop van de dienst komen wij allen om de opgewekte missionaris heen staan, leggen onze handen op zijn schouders, danken de Heer dat hij hier het ware woord heeft mogen verspreiden en bidden hem een goede thuisreis.

Ik bekijk Martin Scorsese's The Last Temptation of Christ. De populaire profeet die ooit ter dood gebracht werd en na zijn dood in ras tempo vergoddelijkt werd is plotsklaps weer een mens als wij allen - een mens die soms twijfelt en spijt heeft van eerder gemaakte keuzes. De film is intrigerend en zet aan het denken doordat een aantal gecultiveerde mythen rond leven en dood van deze inspirerende mens opnieuw geïnterpreteerd worden. Zo is Judas van de schlemiel gepromoveerd tot de held die een groot offer brengt door zijn beste vriend aan te geven. Opmerkelijk is ook de scène waarin een oude Jezus de apostel Paulus ontmoet en van deze te horen krijgt dat het hem niet kan schelen of Jezus wel of niet echt aan dat kruis gestorven en vervolgens uit de dood opgestaan is, maar dat het voldoende is dat mensen het geloven, omdat het een verhaal is dat wanhopige mensen nieuwe hoop geeft. Maar de film heeft ook een aantal zwakke kanten. Willem Defoe laat weliswaar redelijk de twijfel van Jezus zien, maar zijn spel is te eenzijdig - Jezus is volstrekt niet charismatisch of daadkrachtig. In feite wordt Defoe bij vlagen weggespeeld door Harvey Keitel, die sterk speelt en een erg interessante Judas neerzet. Daarnaast is de keuze om de andere discipelen af te schilderen als een stel onnozele boerenpummels en Johannes de Doper als een geflipte goeroe uit de jaren zestig weinig boeiend. Maar afgezien van deze tegenvallende kanten is de film intrigerend door de wijze waarop Scorsese het eeuwige christelijke dilemma, de vraag naar de verhouding tussen het goddelijke en het menselijke in Jezus, aangaat en uitwerkt - zonder met een pasklaar antwoord te komen.

Nog enkele dagen, dan is het Pasen. Nog enkele dagen, dan is het écht lente, dan wordt de natuur opnieuw geboren, dan zijn de takken gevuld met kersenbloesems. Nog enkele dagen, dan staat een gebroken mens op om te laten zien dat haat overwonnen kan worden door hoop.

Wil ik geloven dat de historische persoon Jezus Christus meer was dan een charismatische religieuze leider, die vele mensen geïnspireerd heeft en hen een veelbelovend religieus en wellicht ook politiek alternatief bood voor de gevestigde orde, waarin velen teleurgesteld waren? Wil ik geloven dat het beeld van hem dat in de loop der geschiedenis ontstaan is op meer gebaseerd is dan op de wervende woorden van latere volgelingen en bekeerlingen die deze man nooit gekend hebben, en, daarna, op de cultivering van deze wervende woorden door een centrale organisatie genaamd 'kerk'? Wil ik geloven dat deze religieuze leider nadat hij ter dood gebracht werd op wonderbaarlijke wijze weer tot leven kwam? Wil ik geloven dat ik door te geloven dat deze man voor mij gestorven is verzekerd ben van een plaatsje in zijn hemelrijk, terwijl ik wanneer ik besluit dit niet te geloven naar de diepste krochten der onderwereld gestuurd word? Wil ik geloven dat deze man, die ons het belang van vergeving leerde, niet eens zelf in staat is mensen te vergeven die zijn goddelijkheid ten twijfel trekken?

Maar wanneer ik niet mee wens te gaan in een dergelijke mythologische interpretatie van een historische persoon, wanneer ik niet mee wens te gaan in het evangelicale zwart-wit denken in termen van goed (gelovig) en slecht (sceptisch), wanneer ik niet wens mee te gaan in de historische claim dat deze mens na gedood te zijn plotseling weer rondliep, waarom raakt dit verhaal mij dan zo...? Waarom voel ik mij dan telkens weer aangetrokken tot dit verhaal, tot de symboliek van het kruis, tot de woorden van deze man - terwijl ik niet eens weet in hoeverre deze woorden wel echt door hem zijn uitgesproken? Waarom is Pasen voor mij dan zo bijzonder, alsof het iets dieps in mij raakt? Waarom draag ik dan elke dag het symbool van deze man, het symbool van dit feest, bij mij?

Het antwoord is dat het niet relevant is wat er 'werkelijk' gebeurd is. Jezus is die religieuze leider die tweeduizend jaar geleden in Palestina leefde en met zijn leven en dood een proces in werking heeft gezet dat hij zelf nooit voorzien heeft. Maar deze Jezus kennen wij niet. Niemand van ons kent hem. De Jezus die wij kennen bestaat uit een aantal verhalen, beelden, symbolen en persoonlijke associaties. Zoals Paulus zei: het maakt niet uit of de echte Jezus wel of niet echt aan dat kruis gestorven en vervolgens uit de dood opgestaan is; het gaat erom dat we in het verhaal geloven en dat ons dat hoop geeft. Jezus' wederopstanding is een verhaal van hoop. Het is een verhaal dat ons toont hoe mensen in staat zijn te haten - een haat die altijd en overal bestaan heeft en zal bestaan - en hoe deze haat overwonnen kan worden. Jezus ging deze haat niet uit de weg; hij erkende en aanvaardde haar. Daardoor toonde hij zich sterker dan haar. Door de dood te accepteren overwon hij hen die hem doodden, omdat hij hen daarmee machteloos maakte. Zo kon hij de haat overwinnen; niet door deze te bestrijden, maar door haar te accepteren. Is ware liefde niet gelegen in een dergelijke acceptatie van haat? Was Jezus wellicht bij machte dit te accepteren, omdat hij zich zo identificeerde met zijn tegenstanders dat hij hen niet kón haten, en zich zo zelfs bewust werd van de haat in hemzelf? Is niet het enige antwoord op haat het niet beantwoorden ervan, maar het je ermee identificeren en vervolgens het accepteren?

De wederopstanding is de symbolische weergave van deze overwinning. Door te accepteren en lief te hebben kunnen wij ons lijden overwinnen - de Jezus die ons dit toont is de mens die de dood overwint, niet door niet meer te sterven, maar door het sterven niet langer te willen bestrijden. Door deze acceptatie kon Jezus wedergeboren worden.

De tijd voor Pasen is voor mij dan ook een tijd die in het teken staat van bewustwording, maar ook van frustraties en machteloosheid. Pasen daarentegen is het feest van de acceptatie van deze frustraties en machteloosheid - en de nieuwe hoop die dit brengt. Want alleen de volledige bewustwording van het leed in deze wereld, de identificatie hiermee en vervolgens de erkenning en acceptatie ervan kan leiden tot de overwinning op de oorzaken van dit leed.

Ik geloof in de Jezus, die door zijn eigen dood te accepteren de dood overwonnen heeft. Ik geloof in de Jezus, die aan het kruis om vergeving vroeg voor hen die hem doodden. Ik geloof in de Jezus, die ons toonde hoe ware liefde gelegen is in de erkenning en acceptatie van de haat.

Ik geloof in de Jezus die wedergeboren kon worden dankzij de hoop en het geloof van velen die na hem leefden.

Monday 14 March 2005

Korea

More pictures of my trip to Korea, February 2005:


At the DMZ.


The fabulous design of the roof of the beautiful, impressive Gyeongbokgung Palace. Zoom in to see the fascinating details.


Gyeongbokgung Palace.


A beautiful traditional shamanist statue, in the garden of the national folk museum in Seoul.





On Ingwansan, the shamanist mountain near Seoul.

The nice Anglican church of Seoul; an interesting mix of European neo-styles and traditional Korean roof structures.

板 門店(日本語ではんもんてん、韓国語でパンムンジョン)という北朝鮮と韓国の国境線にある場所に行きました。あの場所は、現実のものではなさそうで、「こ れは幻想かな」という気持ちがあって、軍人もガイドもほかの観光客も皆で一緒に非劇を演じているみたいでした。国境ということも、民族と国なども人間が自 分でイデオロギーと権力を守るために作った概念だけではないでしょうか。

韓国で生まれた人と北朝鮮で生まれた人の違いは何でしょうか? この240キロの長さの柵だけです。

We visited Panmunjeon, the border between North- and South Korea. When we were in the negotiating room that is located right on the borderline (two meanings can apply here...) we actually crossed that line - the power of absurdity. South Korean soldiers were watching their inner thoughts as they were being photographed while standing frozen - their fists prepared for whatever invasion might occur. Everybody seemed to fully accept the illusionary world we had entered - or had actually been in all the time before, without ever noticing it.

La face de la Corée du Nord. Un seul soldat qui nous regard. Je voudrais savoir ce qu'il pense... Né dans un pays qui ne lui jamais permettra d'aller voir le pays de sa famille, le pays dont la face il voit tous les jours - qu'est-ce qu'il pense de ce pays, de sa famille? Je voudrais voir ses yeux, pour que je le comprenne. Mais il est trop loin. Trop loin.

Yoido Sunbogeum (Full Gospel) Church, home to the largest single congregation in the world. Sunbogeum, which has some 800,000 members, is the largest independent Korean pentecostal denomination. It is an interesting mix of fundamentalist christian faith, shamanist influences, modernity and money, that is growing with an immense speed - internationally. Check http://members.cox.net/pctiicyberj/synan.html for more information.

Saturday 12 March 2005

GOD IS TERUG... in Korea!



Na een half jaar in Japan geweest te zijn is het tijd om er even uit te gaan. Ik bezoek de hoofdstad van Zuid-Korea, Seoul (voor de goede orde: de juiste uitspraak is ‘Sool’, niet ‘Seejoel’). Vorig jaar heb ik een uitgebreid werkstuk geschreven over de kruisbestuivingen tussen Koreaanse vormen van Christendom en sjamanisme, en enkele maanden geleden heb ik een tweetal papers geschreven over Koreaanse populaire cultuur in Japan enerzijds, en de invloeden van het geleidelijk loslaten van de ban op de import van Japanse populaire cultuur door de Koreaanse regering anderzijds. Als gevolg van het schrijven van deze werkstukken wilde ik erg graag zelf eens dit land bezoeken, en zodoende heb ik samen met een vriendin, Michaela, bij het reisbureau van onze universiteit de voordelige ‘je-kunt-spelen-tour’ (遊べるツアー) geboekt. Aangezien ongeorganiseerd reizen in Japan gezien wordt als een bezigheid voor roekeloze zonderlingen wordt elke reis die aangeboden wordt gegoten in het concept ‘tour’ – in het geval van de ‘je-kunt-spelen-tour’ betekent dat dat vliegticket, hotel en vervoer van en naar het vliegtuig verzorgd zijn, maar dat je verder kunt doen waar je zin in hebt. Best een aardige deal, dus.
We worden op het vliegveld opgewacht door een lange, energetische, vloeiend Japans sprekende Koreaanse dame die ons de hele tijd met ‘iedereen’ aanspreekt, ook wanneer ze helemaal geen persoonlijk voornaamwoord nodig heeft, waardoor ze in elke zin twee á drie maal ‘iedereen’ zegt. De andere deelnemers aan de ‘je-kunt-spelen-tour’ zijn twee paar schattige meisjes en een viertal stoere jongens. Niemand kan veel ouder zijn dan twintig, en allen zien ze eruit alsof ze voor het eerst zonder ouders in het buitenland zijn. De meisjes giebelen zachter dan thuis, en de jongens roken met net even wat onvastere hand. Zonder uitzondering zijn ze met een tweetal verwachtingen naar Korea gekomen: heel veel goedkope winkels, en heel veel Koreaans eten.
Een busje neemt ons mee naar de stad. Niemand van ons is ooit eerder in Korea geweest. Ik heb bij de convenie op het vliegveld tot mijn vreugde ontdekt dat de Koreaanse convenies, in tegenstelling tot de Japanse, mangosap verkopen, waaraan ik mij in het busje tegoed doe. Ondertussen weet onze gids het voor elkaar te krijgen in anderhalf uur evenveel woorden uit te braken als een normale gids in twee dagen; zo krijgen wij, ondanks het feit dat we de ‘je-kunt-spelen-tour’ doen, toch nog onze portie persoonlijke begeleiding. Zo legt ze ons uitvoerig uit dat 100 yen gelijk staat aan ongeveer 9250 won, maar dat iedereen er voor het gemak wel van uit kan gaan dat 100 yen gelijk staat aan 1000 won, want dat rekent makkelijker voor iedereen, dus dat betekent dat wanneer iedereen iets koopt dat 5000 won kost het eigenlijk ongeveer 500 yen is, dus dat wanneer iedereen om wil rekenen van won naar yen iedereen in principe een nul van het bedrag af kan halen, omdat 10 won evenveel is als 1 yen, en dus… Enfin, een ware mathematische beproeving voor een vastgeroeste alfa als ondergetekende. Vervolgens vertelt ze de andere heren in het gezelschap (ik word kennelijk niet tot de risicogroep gerekend, daar ik in vrouwelijk gezelschap verkeer) met gewichtige stem dat ze uit moeten kijken Koreaanse heren die hun een vuurtje vragen en aanbieden hen mee te nemen naar leuke plaatsen met veel lieve meisjes niet te vertrouwen, omdat ze wanneer ze zich eenmaal op een dergelijk oord bevinden wel eens heel veel geld kwijt kunnen zijn. De enige Koreaan in de hele stad die ze kunnen vertrouwen is zij, zo vertelt ze hen (dus dáár komt die Japanse xenofobie vandaan...). Ik weet net de verleiding te weerstaan te vragen of deze heren ook snoepjes uitdelen. Erg interessant is ook haar volgende les: aangezien de auto’s in Korea in tegenstelling tot die in Japan aan de rechterkant van de weg rijden moeten we bij het oversteken van de weg eerst naar links, dan naar rechts, en dan weer naar links kijken…! De meisjes knikken begrijpend. We zijn voor het eerst alleen in de boze buitenwereld; maar gelukkig zijn er in de boze buitenwereld Japans sprekende sesamstraatdames die ons beschermen, zodat we veilig kunnen spelen. De ‘je-kunt-spelen-tour’ maakt zijn naam volledig waar.
Michaela en ik verblijven in een ander, verder gelegen hotel dan de anderen, als gevolg waarvan we nadat zij bij hun hotels zijn afgezet nog enige tijd privé met onze gids mogen doorbrengen. Ofschoon we met zijn tweeën zijn blijft ze ons met ‘iedereen’ aanspreken. Ze vraagt me naar dat verhaal over dat jongetje dat zijn vinger in de dijk stak en daarmee het land redde: ‘is dat echt gebeurd?’ Groot is haar teleurstelling als ik haar de waarheid vertel. Wanneer ik haar beteuterde gezicht zie bedenk ik me dat ik misschien gewoon had moeten zeggen dat Hansje Brinker nog altijd geëerd wordt als de held die ons allen van de verdrinkingsdood redde, dat we jaarlijks een groot festival hebben om hem te gedenken, en dat hij recentelijk zelfs tot grootste Nederlander aller tijden verkozen is. Wanneer ze aan Michaela vraagt of diens landgenoot Mozart inderdaad zo leefde als in die ene film, antwoordt deze dat ze de film niet gezien heeft. Ik voel me een beetje schuldig; deze dame heeft zich werkelijk voorbereid op de ontmoeting met twee Europeanen, maar onze antwoorden komen niet geheel tegemoet aan haar verwachtingen.
We maken een avondwandeling in de buurt van het hotel. Een hip café draagt de naam DMZ – Dream Making Zone, een heerlijk cynische verwijzing naar de iets minder hippe realiteit die we een paar dagen later zullen ervaren. Voor een restaurant staan enkele met gigantische monsterkrabben gevulde aquaria. Overal bevinden zich op de gebouwen hoge, spitse torentjes, getooid met lichtgevende kruizen. In een convenie koop ik een grote fles mangosap. Wanneer ik bij het afrekenen netjes wacht op de oudere heer voor mij die de juiste munten uit zijn portemonnee zoekt, dringen drie achtereenvolgende mensen zich zonder enige gêne naar voren, mij schaamteloos negerend. Nee, dat gaat in Japan toch wel even wat anders... Ook een hapje eten is een hele bevalling, ten minste wanneer je liever geen vlees eet; op de netjes uit de Lonely Planet in het Koreaans voorgelezen mededeling dat ik vegetarisch ben reageert de dame van een eethuisje met een snuif en een woeste ‘no’ (vegetarisme is sowieso iets dat in Oost-Azië over het algemeen als tamelijk onbegrijpelijk gezien wordt – het verschil tussen Japan en Korea is dat Japanners ten minste zo beleefd zijn niet te reageren alsof je melaats ben, iets dat van Koreanen niet gezegd kan worden. Een Koreaanse vriendin van Michaela laat mij duidelijk merken dat ze het volstrekt idioot vindt dat ik geen vlees eet; wanneer ik haar uitleg waarom kijkt ze me aan alsof ze het in Keulen hoort donderen. Kost het energie om vlees te produceren? Wat heeft de derde wereld met mijn yakiniku te maken? Kunnen dieren voelen dan…!?).
Seoul ligt niet zo gek veel noordelijker dan Tokyo, maar de wind komt rechtstreeks uit de diepste diepten van Siberië. Het is zo koud dat spontaan herinneringen aan dat jaar dat ons aller Erwin Kroll de geniale term ‘gevoelstemperatuur’ introduceerde bij mij opkomen. De gevoelstemperatuur moet ongeveer op min twintig graden Celsius liggen, schat ik, maar waarschijnlijk overdrijf ik schromelijk omdat ik nu eenmaal een enorme koukleum ben. Hoe het ook zij, ik ben blij dat ik mijn handschoenen meegenomen heb, maar vervloek de zachte septembernamiddag waarop ik besloot geen warme winterjas mee te nemen naar Japan omdat ik geen plek meer had in mijn koffer.
De volgende dag gaan we de stad in. We bezoeken het werkelijk schitterende Gyeongbokgung paleis, het paleis van het stralende geluk. Dit was het belangrijkste paleis van de Joseon-dynastie, die Korea van het eind van de veertiende tot en met het begin van de twintigste eeuw regeerde. Ondanks het feit dat een groot aantal van de gebouwen van het oorspronkelijke paleis door de Japanse bezetters zijn verwoest zijn de overgebleven en de gerenoveerde gebouwen bijzonder fraai. Het paleis ademt grandeur en macht uit. Alvorens we bij de centrale hal aankomen passeren we maar liefst drie imposante toegangspoorten. De ietwat schuin aflopende, symmetrische daken zijn versierd met ingewikkelde groen-geel-blauwe beschilderingen, die toch nergens al te uitbundig worden. In een grote vijver bevindt zich een statig paviljoen. Een Amerikaanse damesstem in een koptelefoon vertelt ons over de historische achtergrond van de verschillende gebouwen van het paleis. Elk hoofdstukje sluit ze af door ons met lyrische stem ‘a pleasant day of sightseeing’ toe te wensen. In een hoek van het complex staat een hoge pagode, thans in gebruik als volkenkundig- annex kindermuseum. Tussen de sjamanistische godenbeelden door zijn kinderen aan het hoepelen.
We bezoeken een met bouwsteigers ingepakte boeddhistische tempel. Een vriendelijke vrijwilliger die een paar woorden Engels spreekt leidt ons naar de grote tempelbel. Naast de tempelbel hangt een aantal andere instrumenten, waaronder een witte, holle houten draak, wiens buik met houten stokjes betrommeld wordt. Overal staan swastika’s. We bezoeken het hoofdgebouw. De vloer is bekleed met landbouwplastic, maar dat weerhoudt een groot aantal gelovigen er niet van neer te knielen. Mensen zitten met sutra’s en kralenkettingen in hun hand. Velen bidden op emotionele wijze, met hun handen opgeheven naar de hemel, of diep geknield. De grote devotie van de aanwezigen vormt een opvallend contrast met de veel meer ingetogen geloofsbeleving die je in Japanse tempels aantreft. De Boeddha in het midden van de tempel staat het oogluikend toe dat een brutale duif zich tegoed doet aan de rijst die eigenlijk voor hem bedoeld is – per slot van rekening is het winter.
Wanneer we door de gezellige winkelstraat Insadong lopen doen we dé culinaire ontdekking van de week: hotteok, verrukkelijke platte oliebollen gevuld met honing, die voor 500 won (35 cent) per stuk verkocht worden in kleine kraampjes op straat. Winkels met religieuze voorwerpen, antiek, prullaria, moderne kunst, traditionele kleding, souvenirs en een mix van dat alles wisselen elkaar af. Overal lopen Japanse meisjes. In een nabijgelegen park staan de standbeelden van de heren die Korea in 1919 onafhankelijk verklaarden – een actie die hen door de Japanse overheersers niet in dank werd afgenomen en die zij dan ook met de dood moesten bekopen. We genieten van een heerlijke maaltijd bestaande uit grote aardappelkoeken, tofu in vissoep, noodles en natuurlijk enorme hoeveelheden kimchi – in chilisaus ingemaakte kool, het nationale gerecht van Korea. Na afloop van het avondeten is het natuurlijk tijd om de stand van zaken in de karaokescene van Seoul aan een grondig onderzoek te onderwerpen.
De volgende dag nemen we de metro naar Inwangsan, een heuvel aan de rand van de stad. Deze heuvel is de belangrijkste sjamanistische plaats in Seoul en omgeving. Zuid-Korea is een land waar momenteel een veelheid aan religies vreedzaam naast elkaar bestaat; waar in de loop van de geschiedenis achtereenvolgens het Boeddhisme, het Confucianisme (dat in Korea, meer dan in welk ander land, sterk de vorm van een religie aangenomen heeft, compleet met tempels, priesters en rituelen) en het Christendom de religie van de regerende elite waren, maar waar sjamanisme ondertussen altijd één van de meest invloedrijke religies gebleven is. Koreaans sjamanisme is een op zichzelf staande vorm van sjamanisme, die altijd erg populair is geweest onder de bevolking en de nodige invloeden gehad heeft op bovenstaande officiële, meer georganiseerde religies, waardoor het op zijn beurt natuurlijk ook beïnvloed is. Het sjamanisme gaat uit van een dualistisch wereldbeeld; enerzijds is er de wereld van de mensen, anderzijds die van de goden en demonen, en beide werelden beïnvloeden elkaar. Om de bewoners van de andere wereld gunstig te stemmen of met hen te communiceren zijn er sjamanen (mudang), die hiervoor in trance gaan – over het algemeen in opdracht van mensen die zo iets willen bewerkstelligen. Het onjuiste idee dat veel mensen (en reisgidsen) vaak bij dit soort religies hebben (hetzelfde geldt overigens voor Shinto) is dat dit traditionele religies zijn, die nog een beetje voorleven op afgelegen oorden en bij oude mensen. Niets is minder waar: het Koreaanse sjamanisme floreert onder de vrijheid van godsdienst, en is meer levend dan ooit, wat wel blijkt uit het feit dat tachtig procent van de Koreaanse bevolking aangeeft sjamanistische rituelen bij te wonen, en uit het aantal van meer dan 200.000 officieel geregistreerde sjamanen.
Wanneer we het metrostation verlaten bevinden we ons in een smoezelige buitenwijk met een aantal hoge, anonieme blokkendozen en een paar vervallen huisjes daartussen. Een eettentje heeft een voetbal van jut buiten staan die voorbijgangers met luide stem uitnodigt tegen hem aan te schoppen. We lopen een kronkelweggetje op. Naast ons bevinden zich lege, verlaten huizen, sommige zonder gevel. De weg ligt bezaaid met hoge stapels afval. Nu en dan passeert een dure auto ons; voor het overige is de buurt uitgestorven. Maar na ongeveer tien minuten bergop gelopen te hebben houdt plots de bebouwing op. Voor ons doemt uit het niets een hoge poort op, die met dezelfde kleuren versierd is als de daken van het paleis dat we de vorige dag bezocht hebben. Zodra we deze poort doorgaan bevinden we ons in een andere wereld. Op de helling bevindt zich een klein dorpje, bestaande uit met wandschilderingen van vogels of onbekende heiligen versierde huisjes, verstopte poortjes, felgekleurde yin-yangachtige symbolen, een tempelbel, een argwanend kijkende man met een grote poolhond, en een hermetisch afgesloten tempel. De lucht trilt. Uit de verte klinkt hypnotiserende muziek van een trommel, een soort fluit en een ander, niet te plaatsen instrument. Naarmate we hoger op de heuvel komen komen de geluiden dichter bij ons. Dan zijn we bij de belangrijkste sjamanistische tempel van de stad, Guksadang. Het ziet er uit als niet veel meer dan een kleurrijke schuur. De deuren zijn dicht. Buiten staat een stuk of tien paar schoenen, terwijl van binnen de muziek komt. Hoe hoger we komen, hoe moeilijker het wordt om de juiste woorden te vinden om het gevoel van die plek te beschrijven. We klimmen verder, richting twee grote sprookjesrotsen met nissen waarin duiven huizen – op één na, waarin een Boeddhabeeld staat. Een drietal vrouwen komt hier om om een zoon te vragen. Ze hebben lekkere hapjes en drank meegenomen die ze voor de rotsen zetten. Een andere vrouw heeft stukken gele en groene stof meegenomen, die ze een paar keer achtereen naast zich opwappert, voordat ze ze voor zich neerlegt. Naast de rotsen ligt een grote stapel lege drankflessen. Het pad vervolgend komen we bij een andere rots, waarin een Boeddha gekerfd is. Twee vrouwen en een man zitten ernaast te lachen en te eten. In de verte zien we een ander groepje mensen. In hun midden bevindt zich een vrouw in een volledig wit gewaad die met hoge, hysterische stem huilt terwijl iemand anders op een trommel slaat. Gele en groene doeken liggen om hen heen. We komen niet dichterbij, maar dalen af richting de oude stadsmuur. Van boven klinkt een eenzame, zwevende fluit. Het geluid heeft geen richting. Ik kan me niet herinneren ooit zoiets moois gehoord te hebben. Misschien zijn we indringers in een wereld die we niet kennen. Maar we lopen op onze tenen door deze onbekende wereld, die tegelijkertijd wereldvreemd en beeldschoon is – en ergens heb ik het gevoel dat deze fluit bedoeld is voor iedereen die hem hoort, ongeacht of hij of zij de betekenis begrijpt.
’s Middags bezoeken we een tweede paleis, het Deoksugung, dat minder imposant is dan het Gyeongbokgung, maar architectonisch even fraai. Ook bezoeken we een tweetal kerken; vooral de Anglicaanse kerk, een neobarok gebouw met een traditionele Koreaanse dakconstructie, is de moeite waard, ofschoon we helaas niet naar binnen kunnen. De belangrijkste katholieke kerk van het land, uitvalsbasis van de plaatselijke aartsbisschop, mag er eveneens wezen. Deze kerk is volgens mijn Lonely Planet een symbool van mensenrechten en democratie – het lijkt een contradictio in terminis (maar dat ik dat denk heeft misschien ook wel iets met mijn calvinistische achtergrond te maken), maar is dat niet, want de christelijke kerk in Korea (katholiek zowel als protestant) heeft een lange geschiedenis van sociale en maatschappelijke betrokkenheid. Zo keerden christelijke bewegingen zich in de negentiende eeuw tegen de standensamenleving, en waren ze in de twintigste eeuw actief in het verzet tegen de Japanse overheersing. Dit is één van de redenen voor het succes van de christelijke kerk in Korea (25 á 30 procent van de bevolking van Zuid-Korea is christelijk).
Tijd om te winkelen. We lopen over de kledingmarkt van Dongdaemun, een gigantisch kooplabyrint dat vele kilometers beslaat – buiten, binnen, ondergronds. Vierentwintig uur per etmaal zijn mensen hier bezig kleding te verkopen of te kopen. Ik dwaal door eindeloze gangen met kleren. Overalls, beha’s, ribbroeken, coltruien, hoeden, streepjespakken, hippieoutfits, T-shirts met bizarre opdrukken, babykleding... Het is een oceaan van textiel. De prijzen zijn gemiddeld ruim vijftig procent lager dan prijzen in Japan of Nederland, soms nog veel meer. Maar er is meer: op een hoog podium voor een groot hippekledingpaleis wordt een danswedstrijd gehouden. Zelfverzekerde tieners staan er weergaloos sexy te swingen, vrieskou of geen vrieskou. Ik vind een andere manier om mezelf warm te houden: voor twee tientjes koop ik een heerlijk warme winterjas.
De volgende dag gaan we naar de echte DMZ: de Demilitarized Zone, een gebied dat 240 kilometer lang is en overal precies 4 kilometer breed. Deze zone bevindt zich aan weerszijden van de grens tussen Noord- en Zuid-Korea, en is, afgezien van een paar speciale plaatsen, volledig afgesloten en ten strengste verboden om te betreden. Wij bezoeken één van de weinige plaatsen in de DMZ die wel te bezoeken zijn (zij het alleen door deel te nemen aan een georganiseerde dagreis en daarbij een contract te tekenen waarin je verklaart op eigen risico te gaan), Panmunjeom. Panmunjeom is de plek precies op het midden op de grens waar Noord- en Zuid-Korea hun onderhandelingen voeren – één van de laatste, nog vervaarlijk rokende vulkanen uit de Koude Oorlog. Ik herinner mij die dag waarop ik de grens tussen Libanon en Israël bezocht: de waanzinnige haat, de dreiging, en bovenal de volstrekte absurditeit van die plaats, en eigenlijk van de hele idee ‘grens’ – zeker wanneer er dan een vogeltje van de ene naar de andere kant vliegt, als ware het een lied van Klein Orkest. Ik vraag mij af in hoeverre Panmunjeom hiermee te vergelijken zal zijn.
We begeven ons met twee bussen naar Panmunjeom. De ene bus is volledig gevuld met Japanners, in de andere, gemengde bus zitten alle Japanners netjes aan de ene, en alle overige buitenlanders aan de andere kant van het gangpad. Driekwart van de mensen die deze plek bezoekt is dus Japans (dat wil zeggen, driekwart van de mensen die vanuit het zuiden komen; er komen ook veel Chinese toeristen, maar die komen meestal vanuit het noorden). Onze bus heeft twee gidsen; een vloeiend Japans sprekende, boeiend vertellende dame aan de ene, en een ondoorgrondelijk Engels hakkelende dame aan de andere kant. De Engelse gids, die de microfoon bijna in haar mond steekt, begint elke zin met ‘Take a look at this. Don’t you think that…’, maar wanneer ze eenmaal aangekomen is bij het maken van haar punt komt er een andere gedachte in haar op en wisselt ze van onderwerp. Ze maakt, kortom, geen zin af: we moeten naar veel verschillende dingen kijken, maar de betekenis van deze dingen wordt alleen duidelijk uit de uitstekende, uitgebreide uitleg van de Japanse gids.
Ondanks het nadrukkelijke verzoek geen alcohol te nuttigen tijdens deze dag zit een stel veertigjarige pubers aan de andere kant van het gangpad zich vol te gieten met bier en saké – om 11 uur ’s ochtends. Japanners willen zich best aan de regels houden, niets liever dan dat zelfs – behalve wanneer die regels hun het recht op hun goddelijke harddrug ontzeggen, dan worden ze kennelijk obstinaat. Onderweg naar Panmunjeom bezoeken we het monument voor de gescheiden families (miljoenen Koreanen hebben familieleden aan de andere kant van de grens wonen); een groot blok beton dat warm gehouden wordt door één enkel vers boeket. Een weggetje loopt richting het noorden, maar wordt op brute wijze tegengehouden door een groot met meters prikkeldraad, Zuid-Koreaanse vlaggen en kindertekeningen behangen hekwerk. Overal staan souvenirwinkels waar je onder meer stukjes verroest DMZ-prikkeldraad en T-shirts met schattige tekenfilmsoldaatjes kunt kopen. We rijden verder richting het legerkamp Bonifas, waar we onze touringcar verlaten en overstappen op een blauw VN-busje. We passeren twee checkpoints; onze paspoorten worden op beide plaatsen gecontroleerd. We rijden door een schitterend bergachtig landschap; de DMZ heeft zich dankzij de praktische afwezigheid van mensen in vijftig jaar tijd ontwikkeld tot een uniek natuurgebied Vlakbij de weg staat een enorme fazanthaan te pronken met zijn glimmende verenkleed. Hier woont nagenoeg niemand; op de paar honderd bewoners van een zwaar gesubsidieerd, nabijgelegen dorpje na dan. Dit dorpje, versierd met een honderd meter hoge vlaggenmast waaraan de Zuid-Koreaanse vlag hangt, heeft men de naam Freedom Village gegeven – het dorp aan de andere kant van de grens, gezegend met een honderdzestig meter hoge vlaggenmast waaraan de Noord-Koreaanse vlag hangt, wordt hier aangeduid met de naam Propaganda Village. Tja… Een dorp waar de inwoners alleen onder constante militaire begeleiding hun ginseng en rijst mogen verbouwen en elke avond om klokslag twaalf binnen moeten zijn Freedom Village noemen vind ik toch ook wel een aardig stukje propaganda, moet ik zeggen.
We betreden Panmunjeom. In twee rechte rijen – Japanners en westerlingen natuurlijk netjes gescheiden – lopen we het ontvangstgebouw in. Vandaar lopen we naar buiten. Voor ons zien we drie lichtblauwe houten schuurtjes, waarachter twee half verscholen, zonnebrildragende Zuid-Koreaanse soldaten staan, hun vuisten gebald. Achter de schuurtjes staat een groot betonnen gebouw waarvoor een enkele in het bruin geklede Noord-Koreaanse soldaat de wacht houdt. We lopen het middelste schuurtje in, waarin twee andere, eveneens zonnebrildragende Zuid-Koreaanse soldaten als bevroren in een taekwondohouding staan. Ik zet voet op Noord-Koreaanse bodem - de kracht van de illusie die grens heet. Mensen maken flauwe grappen en laten zich fotograferen naast de soldaten, die hier alleen staan wanneer er toeristen zijn – voor de veiligheid zijn er gewoon camera’s, maar soldaten in taekwondohouding zijn natuurlijk veel romantischer. Aan het dak van het schuurtje hangen ijspegels met een lengte van twintig centimeter. Even later lopen we weer terug naar het ontvangstgebouw, waar we de kans krijgen nog even wat vragen te stellen aan iemand die wél Engels spreekt – een Amerikaanse sergeant. De man is beleefd en geeft uitstekend antwoord op onze vragen. Wanneer ik later uit het busje stap zal hij me er vriendelijk op attenderen dat de grond glad is. Hij heeft ook humor: hij vertelt ons dat het Noord-Koreaanse gebouwtje dat we verderop zien officieel een recreatiecentrum is, maar dat er nooit gerecreëerd wordt, behalve wanneer er aan de andere kant hooggeplaatst bezoek is. Dan wordt er een soort toneelstukje opgevoerd (alsof we vandaag iets gezien hebben dat niet onder deze definitie valt…), en daarom noemt men dit huis ook wel – hij grinnikt amicaal – de ‘apenkooi’. De helft van de aanwezigen lacht samenzweerderig mee. Wat is het toch fijn om zeker te weten dat je aan de goede kant staat. ‘Respect your enemy. Never underestimate him. Remember that he, too, thinks that he is right and will fight accordingly’, schreef Sun Tzu ooit – maar dat was lang geleden.
Nee, het was geen Hezbollah-broeikas. Het was een volstrekt steriele ijskast. Maar de totale absurditeit van de situatie en het gevoel getuige te zijn van een extreem doorgevoerde illusie waren identiek aan toen.
Die avond wandelen we door het Olympische Park. In 1988 vonden hier de Olymische Spelen plaats, en we lopen tussen de stadions door te genieten van een prachtige zonsondergang. Het is druk: een groot aantal tienermeisjes is hier deze avond gekomen om het concert te bezoeken dat in één van de stadions gehouden wordt. Oudere dames verkopen lichtblauwe kermislampjes van het soort waar men in Leiden op 3 oktober mee rond loopt; oudere heren proberen ons kaartjes te verkopen (gelukkig vragen ze niet om een vuurtje…). We zien grote zwarte borden met de intrigerende tekst ‘God is back’ en een pijl daaronder. Na een poosje komen we aan bij het stadion waar het concert plaats zal vinden. Overal hangen zwarte posters waarop in gotische letters ‘god’ staat, met daaronder de tekst ‘is back’ en een viertal zwartwitfoto’s van jongemannen. Ik besluit de stoute schoenen aan te trekken en stap op de kaartjesmeisjes af met de brutale vraag of ik één van de affiches mag hebben. Aanvankelijk krijg ik nul op mijn rekest. Echter, even later worden we benaderd door twee dames die ons twee overgebleven toegangskaarten in de hand drukken. We laten de kans om de terugkeer van God bij te wonen natuurlijk niet aan ons voorbijgaan en gaan het stadion binnen, waarop een kaartjesmeisje mij een affiche in mijn hand drukt. Het moet mijn geluksdag zijn… God (spreek uit: G.O.D.) is een zeer populair hiphopperig boys’ bandje, bestaande uit een arrogant baasje met een pafferig gezicht maar een zeer krachtige, zuivere stem, een schattige tiener met een te grote baseballpet (de lieveling van het publiek, zo is op te maken uit het minutenlange gilsalvo dat zijn entree begeleidt), een gespierde stoere bink met een bandana om zijn hoofd en een jongen met een fraaie bos dreadlocks die weliswaar aardig kan rappen maar zo vals zingt als de gemiddelde bijdrage aan het Eurovisie Songfestival van de FYR Macedonië. Maar natuurlijk gaat het niet om de muziek, dat weet ik ook wel. Indrukwekkende lichteffecten, swingende groepsdansjes en komische onderonsjes bepalen het grootste deel van het programma. Het publiek gilt ondertussen uit volle borst, druk zwaaiend met zijn blauwe lampjes. Tja, dan hoor je ’s ochtends iemand afkeurend spreken over de communistische afgoderij ten noorden van de grens… Maar tijdens deze avond blijkt maar weer dat ook de vrije mensch behoefte heeft aan gouden kalveren. Zeker als ze zichzelf God noemen.
De ochtend van de laatste dag bezoeken we de kerk die ik vorig jaar bestudeerd heb, één van de meest fascinerende fenomenen in het Christendom wereldwijd: de Sunbogeum of Yoido Full Gospel Church. In mijn werkstuk vorig jaar schreef ik onder meer het volgende over deze kerk:
‘De grootste en meest invloedrijke beweging binnen het Koreaanse pentecostalisme is de Sunbogeum beweging, of Full Gospel Church (sunbogeum betekent letterlijk ‘puur evangelie’). Momenteel heeft deze beweging, die haar hoofdkwartier op het eiland Yoido heeft en daarom tegenwoordig door het leven gaat als de Yoido Sunbogeum Church (of Yoido Full Gospel Church), ruim 700.000 leden, 633 predikanten, een zondagsschoolprogramma waaraan 26.000 mensen deelnemen, een eigen theologieopleiding, en missionarissen in 40 landen wereldwijd. (…) Sunbogeum pentecostalisme begon in 1958 als een kleine beweging, waarvan de eerste bijeenkomsten plaatsvonden in een tent in een buitenwijk van Seoul. De stichters van deze beweging waren Ja-Sil Choe, een vrouw met een sterke neiging tot het mystieke die binnen de beweging de rol zou gaan vervullen van spirituele moeder, en Yonggi Cho, die de leidersrol binnen de beweging zou gaan vervullen. Cho, die zowel als evangelist als als theoloog zeer invloedrijk zou worden (hij heeft de Sunbogeum theologie opgezet en geformuleerd), had een sterk geloof in de helende kracht van de Heilige Geest, iets wat niet los te zien valt van het feit dat hij in zijn jeugd genezen was van tuberculose (wat voor hem de aanleiding was om zich te bekeren tot het Christendom). Zowel Choe als Cho hechtten veel waarde aan het vergroten van de beweging door middel van actieve, persoonlijke evangelisatie; vanaf het begin is de beweging dan ook sterk gericht geweest op het middels persoonlijk contact bekeren van zo veel mogelijk mensen. Een belangrijk element uit het Sunbogeum geloof is namelijk dat de verlossing en de gratie van God, die mogelijk gemaakt zijn door de zelfopoffering van Christus, geactualiseerd worden door de aanwezigheid van de Heilige Geest; het is daarom noodzakelijk dat een zo groot mogelijk aantal mensen in staat wordt gesteld de aanwezigheid van Heilige Geest, en daarmee de verlossing door God, te ervaren. (…) In de loop van de jaren ’60 en ’70 (…) vond het proces plaats dat de indegenization van het Koreaanse pentecostalisme genoemd wordt; leiderschap van kerken kwam steeds meer in handen van Koreanen in plaats van buitenlandse missionarissen, de holistische theologie van Cho (waar ik nog op terug zal komen) stond dicht bij het traditionele Koreaanse wereldbeeld, de beweging richtte haar eigen seminarie op, men kwam tegemoet aan behoeften die leefden onder de Koreaanse bevolking, et cetera. Dit proces van ‘koreanisering’ droeg, tezamen met het toegankelijke, laagdrempelige karakter dat de beweging kenmerkte alsmede met de immer toenemende bekeeractiviteiten, sterk bij aan de verdere groei van de beweging. In 1973 werd de Sunbogeum kerk opgericht die uit zou groeien tot de grootste congregatie van de wereld en het gezicht van de beweging voor een groot deel zou gaan bepalen: de reeds genoemde Yoido Sunbogeum Church (momenteel is 59% van alle leden van de Sunbogeum beweging lid van deze kerk. (…)
Tot slot een korte beschrijving van de, grotendeels door Cho vormgegeven, geloofsleer van het Sunbogeum pentecostalisme. In eerste instantie zijn hierin typische pentecostalistische elementen overgenomen zoals (…) het geloof in verlossing, de doop door de Heilige Geest, genezingen, de naderende terugkomst van Christus en dergelijke. Daarnaast gaat men er, zoals gezegd, van uit dat Gods gratie plaatsvindt door middel van de Heilige Geest. De omnipotente, alom aanwezige Heilige Geest realiseert verlossing, en is als zodanig Gods werktuig. Dit element van Cho’s theologie wordt aangeduid met de term ‘holistische soteriologie’ (‘holistisch’ betekent in deze context ‘allesomvattend’, ‘alom tegenwoordig’; een ‘soteriologie’ is een leer van de verlossing). Verlossing vindt plaats zowel op fysiek, materieel als geestelijk niveau; de Geest kan zich zodoende ook manifesteren in alledaagse gebeurtenissen. Cho gaat dus, in tegenstelling tot het klassieke westerse christelijke beeld van een strikte scheiding tussen het spirituele en het fysieke, uit van een directe wisselwerking tussen beide niveaus. Dit zou zich onder meer in uiten in de wijze waarop de Heilige Geest in staat is fysieke genezingen te verrichten (iets dat een centrale rol speelt binnen het Sunbogeum pentecostalisme), mensen materiële welvaart te schenken (wat óók een centrale rol speelt binnen de beweging), en dergelijke. Cho ziet zulke gebeurtenissen als directe manifestaties van Gods liefde, als door de Heilige Geest tot stand gebrachte uitingen van Zijn gratie. Alle kwaad wordt door Cho toegeschreven aan Satan; door middel van sterk geloof kan men echter de zegeningen van de Heilige Geest ontvangen en zo verlost worden van dit kwaad. Deze verlossing heeft in de praktijk vaak een exorcistisch karakter.’
De kerk heeft de vorm van een middelgroot, bakstenen voetbalstadion. Aan de voorkant staat een grote betonnen constructie waarin zich een kruis bevindt. De kerk biedt plaats aan 15.000 mensen tegelijkertijd; een zelfde aantal bekijkt en beluistert de dienst in één van de omringende gebouwen. Diensten vinden de hele week door plaats, en op zondag worden zeven achtereenvolgende diensten georganiseerd – op een doorsnee zondag bezoeken dus ruim 200.000 mensen de kerk. Tijdens de meeste diensten zijn er vertalingen beschikbaar in onder meer het Chinees, Japans, Engels en Spaans.
Wanneer we de kerk (vijf minuten te laat) betreden worden we direct opgevangen door een tweetal heren in uniforme witte kostuums, die ons begeleiden naar een zijvleugeltje van de grote zaal dat speciaal gereserveerd is voor buitenlandse gasten. Via een TV-scherm kunnen we de gang van zaken op en om de preekstoel volgen; het geluid is live. We hebben geluk: we bezoeken een dienst waar de preek verzorgd wordt door Yonggi Cho himself. Iets minder geluk hebben we met de schelle snijstem van de Engelse tolk die ons via een koptelefoon op de hoogte brengt van de inhoud van zijn woorden. Helaas hebben we de inleiding van de dienst gemist, maar we pikken nog net iets mee van het fraaie gezang van het grote koor voordat Yonggi Cho met zijn preek begint De preek is inhoudelijk eigenlijk tamelijk teleurstellend. ‘Het is goed om tegenslag te hebben want dat sterkt ons geloof’ – ja dat haalt je de koekoek. Wel een hele simpele zwartekousentheodicee, naar mijn bescheiden mening. Dat je daar nou een half uur voor nodig hebt… Dat neemt niet weg dat Yonggi Cho een zeer uitgebalanceerde indruk maakt, een prettige, warme stem heeft en zijn preek uitstekend presenteert. Na afloop van de preek is er heel eventjes gelegenheid voor nog een lied, een uiterst korte tongenspreeksessie, de onvermijdelijke collecte en een kort gebed annex zegening, voordat we alweer plaats moeten maken voor de volgende lading bezoekers. Even blijven hangen en onder het genot van een kopje koffie napraten is er niet bij. De buitenlandse gasten worden uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst, waar we natuurlijk heen gaan. We worden ontvangen door een lyrische Amerikaanse ouderling die in elke zin drie keer ‘halleluja’ zegt. We zijn in het gezelschap van een Egyptenaar die op de terugweg van Australië speciaal omvloog om deze dienst te bezoeken, een Zuid-Afrikaans gezin, twee Amerikaanse militairen en een interessante Thaise groep, bestaande uit ongeveer vijftien vertegenwoordigers van de verschillende religieuze (boeddhistische, islamitische en christelijke) stromingen die het land rijk is. Helaas houdt onze voorlichter weinig rekening met het feit dat hun tolk af en toe even tijd nodig heeft om zijn woorden te vertalen, als gevolg waarvan deze het op een gegeven moment maar opgeeft. De man vertelt vol trots over het aantal leden dat de kerk heeft, de financiële situatie waarin ze verkeert, de gebouwen die ze gebouwd heeft (materiële zegeningen, zullen we maar zeggen), de educatieve projecten die ze heeft opgezet en de berg waar mensen komen om te vasten en te bidden (hoezo sjamanistische invloed…!) die ze onderhoudt. Hij is dankbaar voor het feit dat dankzij de gebeden van Cho en zijn volgelingen het land van de rode Satan, Noord-Korea, Zuid-Korea nog niet binnengevallen is. Hij beschrijft op lyrische wijze de bijzonder intimiderende en psychologisch manipulatieve (en zeer effectieve) bekeertechnieken van de beweging, gebaseerd op luistervinken in de buurt (‘Goh buurvrouw, ik hoorde dat uw man ziek is? Wat rot nou voor u. Wilt u dat wij voor hem bidden?’). Het meest interessante zijn de mythen rondom de persoon Yonggi Cho en zijn leven, die zich nu reeds gevormd hebben en door middel van het proces van storytelling bezig zijn een canonieke status te verkrijgen – één van deze mythen is de wonderbaarlijke wijze waarop de beste man dankzij de verontschuldigende tranen van een Japanse dominee in staat was het Japanse volk zijn oorlogsgeschiedenis te vergeven, en zo kon beginnen het Japanse volk te bevrijden van de demonen die het in hun greep hadden. Voordat ik wegga (de groep Thai en mijn reisgenote, die in de Oostenrijkse katholieke kerk toch wel wat gewend is maar het niet langer aan kan horen, hebben de zaal dan reeds verlaten) stel ik de man nog een tweetal vragen. Het eerste wat ik wil weten is wat hij denkt van de theorieën dat Sunbogeum bepaalde sjamanistische elementen geïncorporeerd heeft. Dit schijnt nieuw voor hem te zijn, maar wanneer ik hem hier voorbeelden van noem zegt hij dat satanische zaken soms ook wel goede elementen in zich hebben, maar dat dat niet wegneemt dat die zaken satanisch zijn en dat men moet bidden om de kerk puur te houden. Vervolgens vraag ik hem of de boeddhisten en moslims onder de Thaise heren die deze ochtend in ons midden waren naar de hel zullen gaan. Het antwoord luidt dat we niets meer kunnen doen dan onze naaste liefhebben als onszelf en dat de wereld inderdaad niet eerlijk is – maar dat is ze al niet sinds de zondeval.
Onder het motto ‘de wereld is niet eerlijk’ kan werkelijk alles goedgepraat worden. We hebben zwart en we hebben wit – alle grijstinten worden zo beschreven en verklaard dat ze toch weer als zwart of wit gedefinieerd kunnen worden. Ik vraag me af wat de betekenis is van naastenliefde wanneer je weigert te accepteren dat je naaste kleuren anders waarneemt dan jij, of dat nou is omdat hij dat zo geleerd heeft of omdat hij daar bewust voor gekozen heeft.
Ik vraag me af wat deze man van de fluit gevonden zou hebben.
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_54241.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5450.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5469.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5480.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_55051.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5514.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5527.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5555.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5561.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5574.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5577.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5581.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5586.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/DSC_5599.jpg

Wednesday 9 March 2005

Overzichtstentoonstelling van Alphonse Mucha in het Tokyo Metropolitan Art Museum (recensie)

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/Alphonse_Mucha_Dancel_lithographie.jpg

Op deze heerlijk zachte eerste lentedag van het jaar loop ik door Ueno Park, richting het Tokyo Metropolitan Art Museum. In dit museum vindt namelijk een overzichtstentoonstelling plaats van het werk van de Tsjechische schilder Alphonse Mucha (1860 - 1939), boegbeeld van de Jugendstil (Art Nouveau) beweging. Meer dan vijf jaar geleden bezocht ik het Mucha-museum in Praag, en sindsdien ben ik een groot liefhebber van zijn werk, en van de Jugendstil in het algemeen. De kans om zijn bekendste werken weer in het echt te zien laat ik dan ook niet aan me voorbijgaan.

Het museumgebouw doet eerder denken aan een gemeentehuis op het platteland of aan een Japanse middelbare school dan aan een museum. Een paar blokken vieze bruinrode nepbakstenen zijn tamelijk willekeurig naast elkaar geplaatst. Daarvoor heeft de een of andere idioot een monstrueuze zilverkleurige bal neergezet, die precies het zonlicht zo weerkaatst dat je met vlekken in je ogen het museum betreedt (maar misschien was dat wel de bedoeling; je weet het natuurlijk nooit met conceptual art). In het museum aangekomen beland ik direct tussen de leden van de seniorenvereniging Saitama en omstreken. Het is toch echt een doordeweekse dag, maar het lijkt erop alsof de halve agglomeratie juist vandaag vrij heeft genomen om naar dit museum te komen, zo druk is het. Voor sommige schilderijen moet je zo'n tien minuten in de rij staan voordat je ze kunt bewonderen.

Jugendstil is bijzonder populair in Japan. Recentelijk heeft een beroemde fabrikant van ijskoffie al zijn blikjes voorzien van schilderijen van Mucha (waar in principe niets op tegen is, gezien het feit dat de beste man zelf zijn faam deels te danken heeft aan zijn commerciële inslag), en ook op T-shirts, tassen en dergelijke zijn ze terug te vinden. Deze tentoonstelling heeft veel publiciteit gekregen, en de bezoekersaantallen zijn dan ook zeer hoog. De vraag waarom men zich in Japan zo aangetrokken voelt tot Jugendstil is een interessante, aangezien het antwoord naar ik vermoed direct verband houdt met de Japanse verhouding tot 'westerse' cultuur. Ik heb wel gelezen dat de voorliefde voor de Jugendstil te maken zou hebben met overeenkomsten met de Japanse beeldcultuur, van ukiyo-e tot manga, aangezien beide sterk decoratief zijn en voortkomen uit populaire cultuur. Maar deze vergelijking vind ik wel erg simplistisch. Veel belangrijker is naar mijn mening iets dat ik 'Japans occidentalisme' zou willen noemen. Literatuurwetenschapper Edward Said introduceerde in zijn invloedrijke werk Orientalism het concept van westers oriëntalisme; het door middel van het sociale, artistieke en wetenschappelijke discours gevormde beeld van, in dit geval, het Midden-Oosten als zijnde fundamenteel anders, exotisch, en minderwaardig. Ofschoon zijn vergaande politieke conclusies en rücksichtslose ontkenning van elke vorm van niet politiek gemotiveerde wetenschapsbeoefening absoluut te bestrijden zijn is zijn analyse van het oriëntalisme zeer invloedrijk geweest. In Japan zien we een soortgelijk proces, dat halverwege de 19e eeuw is ingezet, maar dan de andere kant op; een proces dat nog zeer levend is. Dit is het Japanse occidentalisme. Onderwijs, media, politiek, kunst - overal wordt de mythe dat Japanners fundamenteel anders zijn dan westerlingen verspreid (zo zouden westerse medicijnen (inclusief de pil) niet geschikt zijn voor Japanse lichamen, waardoor Japanners soms slechtere medicijnen met zware bijverschijnselen moeten slikken, kunnen Japanners Thaise of Amerikaanse rijst niet verteren en is Japanse sneeuw niet geschikt voor westerse ski's). Het Westen (in de perceptie van de gemiddelde Japanner is 'het westen' één grote homogene massa met één cultuur) is dé grote Ander in het Japanse collectieve geheugen; het vormt een continue bedreiging voor de eigen identiteit, en moet zodoende bestreden en voorbijgestreefd worden (als het militair niet lukt, dan maar economisch), maar tegelijkertijd is het ook een exotisch Shangri-La. Overal in Japan vind je dingen als treinen met Franstalige teksten (en, God betere het, zelfs een bandje dat in het Frans omroept wat het volgende station is), Hollandse windmolens in the middle of nowhere, lovehotels in de vorm van rococo-paleisjes, typisch Italiaanse restaurants (waar ze niettemin aardappelen op pizza's doen) en heel veel teksten in vaak volstrekt betekenisloos 'Engels', 'Frans', 'Duits' of 'Italiaans' - op kleding, voedingsmiddelen, gebouwen, et cetera. Jugendstil is de perfecte vertegenwoordiger van dit exotische, romantische Westen - en zodoende tegelijk het object van verlangen en vervreemding.

Maar enfin, terug naar de tentoonstelling. Zoals gezegd, het was erg druk, maar dat valt het museum natuurlijk niet aan te rekenen. Het Van Goghmuseum is een prima museum, daar doet de tamelijk ongelukkig combinatie van stinksandaaldragende backpackende Angelsaksen en met luide stem Letzebuerg, Elzaïsch of Zwitsers knauwende blokkades van middelbare leeftijd die het museum bezoekt in principe niets aan af. Iedereen heeft het recht om te genieten van kunst. En Mucha is het meer dan waard. Het prachtige, uitbundige lijnenspel; de subtiele gezichtsuitdrukkingen, nu eens uitdagend of arrogant, dan weer verlegen of mijmerend, maar immer sensueel; zijn grote oog voor detail in de uitwerking; de humor en het optimisme die uit zijn werk spreken. Natuurlijk bevinden er zich tussen al zijn werken ook slechte kopieën van eerdere werken, waarmee hij tegemoet kwam aan de een of andere deadline, en natuurlijk is zijn 'gewone', niet-decoratieve schilderwerk vrij middelmatig. Maar de beroemde affiches van de actrice Sarah Bernhardt, de series van dames met lange krulharen en geplooide gewaden die de vier seizoenen, de momenten van een dag, bloemen, edelstenen en dergelijke weergeven, bepaalde advertenties: ze blijven een genot om naar te kijken.

Maar. Kan iemand mij vertellen waarom een museum, wanneer het buiten vijftien graden is en er zich binnen duizenden mensen bevinden, de verwarming op stand 'poolwinter' heeft staan, met het gevolg dat het zo benauwd is dat je minder lucht krijgt dat wanneer je in een Brabantse varkensboerderij zou staan? Omdat het volgens de kalender nog niet officieel lente is...!? Kan iemand mij vertellen waarom de belichting dan weer op stand 'energiecrisis' staat, waardoor het veel te donker is om de schilderijen goed te kunnen zien - laat staan de bordjes waarop in een 12punts lettertype de titels van die schilderijen gepriegeld waren? Kan iemand mij vertellen waarom een grote overzichtstentoonstelling van internationaal belang nagenoeg geen vertalingen van informatieborden, geen audioguides en geen folders in het Engels heeft - laat staan in andere talen? Welke amateurs hebben, kortom, deze tentoonstelling ingericht?

Dat Mucha's werk mooi is, dat wist ik. Maar het museum heeft het me wel erg moeilijk gemaakt om er van te genieten.