Wednesday 31 March 2010

Vietnam Kort (7): Onze goden

Het is dinsdagavond. We zitten naast elkaar op de bank. Zij is bezig documenten van het Vietnamees naar het Engels te vertalen. Ik lees wat in een boek over Vietnamees sjamanisme, en de cultus van de Moedergodinnen, om een beter beeld te krijgen van religieuze praktijken in dit land. Dat is niet eenvoudig. Ik begrijp de religieuze praktijken in mijn eigen huis al nauwelijks. We hebben net een offer gebracht aan de god van de bovenverdieping: een schaal met pitaya's en rambutans, een vaas gele bloemen, kopjes vers water en wierook. Een aan de goden van de woonkamer: een schaaltje mandarijnen, en wierook. Maar ik weet niet precies wie die goden zijn, en hoe ze zich tot elkaar verhouden.

'Nu moet je het me toch eens uitleggen,' zeg ik. 'Hoeveel goden er in ons huis wonen. Allereerst de god van de keuken. We hebben een god van de keuken, nietwaar?'
'Ja. Drie.'
'Drie? Mannen of vrouwen?'
'Twee mannen en een vrouw.'
'En wat doen ze precies? Waar zorgen ze voor?'
'Voor het eten. Dat er genoeg eten is. En voor gezondheid.'
'Oké. En dan de god van de bovenverdieping. Dat is er één, nietwaar? Een man?'
'Ja.'
'Hoe heet hij ook alweer?'
Tiền Thân Hậu Chủ. Volgens de buurvrouw. Maar zeker weet ik het niet.' De buurvrouw is de eigenares van ons huis. Zij had het altaar in de logeerkamer laten staan. Het is een prachtig groot houten altaar, versierd met parelmoer. Het was wat lastig te vervoeren.
'En waar zorgt hij voor?'
'Voor dat het ons goed gaat. Voor succes, voor geld.'
'Oké. En dan de woonkamer. Hoeveel goden hebben we hier?'
'Drie. Die drie.' Ze wijst naar het tafeltje met de mandarijnen. Er staan drie beeldjes op: een wit marmeren beeldje van Quan Âm (Guanyin), de bodhisattva van het mededogen, gekocht in de Marmerbergen; een houten beeldje van Ganesha, die een huisgenote ooit voor me meebracht uit India; en een houten beeldje van de lachende dikke Boeddha, Di Lặc (een taoïstische god, tevens een incarnatie van Maitreya Boeddha), gekocht in Hoi An. Het zijn drie fraaie beeldjes.
'Waar zorgen zij voor?'
'Voor geluk. Voor veiligheid.'
'Zijn zij de echte Quan Âm, Di Lặc en Ganesha? Of zijn dit alleen maar afbeeldingen van hen? Of zijn het andere goden?'
'Nee, ze zijn echt.'
'Maar als het de echte Quan Âm, Di Lặc en Ganesha zijn, hoe kunnen ze dan tegelijkertijd ónze goden zijn, die met ons meereizen en bij ons thuis wonen en ons beschermen, en de machtige goden die ver weg in de hemel wonen?'
Ze denkt even na. 'Dit is één van hun vormen,' zegt ze. 'Ze hebben nog veel meer vormen. Maar ze zijn het echt.'
'En die dan?' Ik wijs op de kleine metalen beeldjes in de vensterbank, van dezelfde goden. 'Zijn dat dezelfde? Of zijn dit weer andere goden?'
'Dezelfde. Gewoon in een andere vorm. Geen andere.'
'Dus we hebben in totaal zeven goden in ons huis, klopt dat?'
'Nee. Die daar.' Ze wijst naar een plastic poppetje in de vensterbank, dat we ooit cadeau kregen bij een tube smarties. Het stelt Sinterklaas voor.
'Welke?' Ik begrijp niet wat ze bedoelt.
'Die. Sinterklaas.' Ze weet wie Sinterklaas is, want ze heeft afgelopen december voor het eerst zijn verjaardag gevierd.
'Is Sinterklaas een god?' Ik moet lachen. 'Sinterklaas is toch geen god!'
'Waarom niet? Hij brengt toch elk jaar geluk? Hij is toch heel oud? Hij weet toch alles? Hij kan toch op verschillende plaatsen tegelijk zijn? Mensen geloven toch in hem?'
Ik ben even stil. Sinterklaas een god. Tja, waarom ook niet.
'Oké, dus we hebben acht goden. Maar hoe zit het dan met het Turkse amulet in de slaapkamer? Daarop staat de naam van God in het Arabisch. Allah. Is Allah ook een god?'
'Ja, natuurlijk.'
'Ik bedoel, is hij een van de goden in ons huis?'
'Ja.'
'Maar Allah zegt dat hij de enige god is.'
'Echt waar?' vraagt ze geïnteresseerd. 'Voor mij is hij een van de goden.'
'Nee, hij is niet een god, hij is de god. Zegt-ie.'
Ik weet niet of ze me helemaal begrijpt. Misschien is dat de reden dat exclusivisme niet werkt in Azië, bedenk ik me: dat veel Aziatische talen geen lidwoorden hebben. Het onderscheid tussen bepaalde en onbepaalde lidwoorden, en de verschillen in betekenis die daarmee gepaard gaan, is iets dat Aziaten vreemd is. Ook meervoudsvormen kent men in veel Aziatische talen niet. Men kent slechts concepten - meervoud of enkelvoud, bepaald of onbepaald, is irrelevant. En ons denken wordt nu eenmaal in hoge mate beïnvloed door onze moedertaal. Allah is een god, Allah is God, wat is het verschil? Waar het om gaat is dat hij goddelijk is. En machtig is, en zorgzaam.
'En Jezus? Beneden hangt een kruis.' Het is een fraai ebbenhouten kruis van Sint Franciscus, dat ik ooit in Bratislava gekocht heb.
'Ja, Jezus ook,' zegt ze. 'Jezus woont ook bij ons in huis.' Ik zie dat het haar blij maakt. Jezus is een lieve god, daar zijn we het over eens.
'Dat waren ze wel zo'n beetje, niet?'
Vrolijk kijkt ze me aan. 'Weet je wat ik denk? Ik denk dat er nog veel meer goden zijn. In het huis, om het huis. Als ik bid, bid ik altijd eerst tot de god van het altaar, en dan tot de andere goden in en om het huis. Zij beschermen ons.'
We doen er verder het zwijgen toe.
We weten ons veilig.

Maar ik moet nog veel leren.

Vietnam Kort (6): Hond in de pot

Vietnamezen zijn carnivoren. Vooral in het noorden des lands wordt vlees beschouwd als eerste levensbehoefte. Vlees van om het even wat. Rund, kip, varken, eend, geit, duif, konijn, schildpad, kikker, vis, slak en inktvis zijn overal verkrijgbaar. Ook kat, paard, krokodil, cobra, civetkat, wrattenzwijn, schubdier, gibbon, muskusrat, hert, vleermuis en zelfs neushoorn of tijger behoren tot de mogelijkheden, voor wie weet waar hij moet zijn. Dat sommige van deze dieren met uitsterven bedreigd worden deert de gemiddelde consument niet. Vlees van wilde dieren wordt beschouwd als gezond, of zelfs als afrodisiacum.

Dat geldt ook voor hondenvlees. In Noord-Vietnam is het een van de meest populaire vleessoorten, vooral onder mannen van middelbare leeftijd. Nu worden honden gelukkig niet met uitsterven bedreigd, en ik heb dan ook liever dat men zich tegoed doet aan hond dan aan schubdier. Maar voor iemand die opgegroeid is in een land waar honden op handen worden gedragen, en zelfs menselijke eigenschappen worden toegedicht, blijft het een vreemde gedachte dat ze in de pan belanden. Ik heb nooit de behoefte gevoeld eens een hapje te proeven, ook al bevinden zich in de buurt van mijn huis verscheidene gerenommeerde hondenvleesrestaurants.

Een tijdje geleden vond ik een mooie sluiproute om snel op mijn werk te komen. Het is een beetje een gekronkel, en ik moet wat nauwe steegjes door, maar dat heb ik er wel voor over om de ochtendspits te ontlopen. Het enige bezwaar is dat ik nu elke dag langs Tam Da markt kom, dat bekend staat om zijn vleesproducten. Aanvankelijk werd mijn aandacht vooral getrokken door de kraampjes met uitgestalde darmen, magen, levers en andere ingewanden, aan de kant van de weg. Totdat ik op een gegeven moment even verderop een kraampje ontwaarde met grote stukken bruin vlees. Het zou toch niet...?

Nu mijn aandacht eenmaal getrokken was door dit kraampje, kon ik het niet laten elke keer dat ik er langs reed er even een vlugge blik op te werpen. En ja hoor, na een paar dagen werd mijn vermoeden bevestigd: ik zag een halve hond liggen, op zijn rug, de pootjes in de lucht, de staart stijf. Een groot bot stak uit zijn bloedige onderrug. Het was geen aangenaam gezicht, maar het was niets vergeleken bij wat ik de volgende dag zou zien: twee hele honden, compleet met kop en al, gelegen op hun rug, de pootjes in de lucht. Een man was net begonnen ze in stukken te snijden.

Zoals een tong steeds weer een rotte kies opzoekt, zo dwaalt mijn blik elke keer dat ik er langs kom af naar dat kraampje. Het heeft iets masochistisch. Elke keer weer wil ik weten wat er nu ligt, hoe onaangenaam ook. Soms tref ik de slager middenin zijn snijwerkzaamheden, zijn handen en schort rood van het bloed. Soms kijkt een dode hondenkop me recht aan. Het maakt me misselijk, en elke keer weer neem ik me voor om de volgende keer niet te kijken. Het is een voornemen waaraan ik me meestal niet houd.

Mensen hebben mij wel eens beticht van cultuurrelativisme. Dat verwijt is maar ten dele terecht. Sommige dingen vind ik vies en verwerpelijk, ook al realiseer ik me dat ze hier algemeen geaccepteerd worden. Dode honden die op de stoep in stukken gesneden worden - nee, dat went niet.

's Lands wijs, 's lands eer? Of toch maar niet dit keer?

Tuesday 23 March 2010

Vietnam Kort (5): Manuïsme

De godsdienstwetenschapper komt in Vietnam ogen tekort. Het land kent een grote verscheidenheid aan religieuze tradities, gebruiken en geloven. Het palet is boeiend en veelkleurig. Het is ook uitermate gecompliceerd: niet alleen confronteert het de godsdienstwetenschapper met de hiaten in zijn kennis, ook maakt het pijnlijk duidelijk hoe inadequaat de categorieën zijn waarmee hij bekend is. Termen als boeddhisme, confucianisme, taoïsme et cetera veronderstellen netjes afgebakende tradities; 'wereldgodsdiensten' met een bepaalde essentie, vaste volgelingen, rituele voorschriften en dogma's; eenvoudig van elkaar te onderscheiden door wie voldoende verstand van zaken heeft. Maar helaas, geen enkele categorisering doet zo weinig recht aan de religieuze pluriformiteit van Azië als deze essentialistische hokjes.

Boeddha's en bodhisattva's, moedergodinnen, bekende en onbekende Chinese goden, nationale historische helden, lokale natuurgoden, mythische wezens, extatische sjamanen, gestorven voorouders, dolende zielen, Ome Ho, tijgers, schildpadden en kraanvogels bewonen de vele tempels en tempeltjes die het land rijk is - van grote gebouwencomplexen tot provisorische stoepaltaartjes. Het pantheon is vol, veelzijdig, en voortdurend in beweging. Er is altijd ruimte voor een nieuwe god, als daar behoefte aan is.

Een nieuwe cultus heeft zich aangediend. Het aantal volgelingen is moeilijk vast te stellen, maar loopt in de miljoenen. Al te georganiseerd is de cultus nog niet, maar daar kan verandering in komen. Hij bezielt, verbroedert, en biedt houvast in een snel veranderende samenleving.

Ik had een docent godsdienstsociologie die van mening was dat sport, mode en populaire cultuur alternatieve vormen van zingeving zijn, die in postmoderne geseculariseerde samenlevingen de functies vervullen die ooit voorbehouden waren aan religie. Voetbal is religie, zeg maar. Nu is daar ergens wel wat voor te zeggen - bepaalde overeenkomsten zijn evident - maar het probleem van die opvatting is natuurlijk dat het begrip religie zo opgerekt wordt dat men er van alles en nog wat onder kan scharen, waardoor het steeds vager en algemener wordt, en zo zijn onderscheidende waarde verliest. Nu is het begrip religie sowieso problematisch, maar een dusdanig brede interpretatie maakt het vinden van een adequate definitie er niet eenvoudiger op. Ik was dus nooit zo'n aanhanger van de 'voetbal is religie'-theorie.

Tot ik in aanraking kwam met de reeds genoemde cultus. Het manuïsme.

Aanvankelijk wijt je het aan de gewiekste marketing. ManU heeft zich als geen ander weten te verkopen in Azië. Maar er zit meer achter. Aanhangers belijden ManU, in al zijn aspecten. Het verschaft zijn volgelingen een gevoel van identiteit, en de warme illusie van een grensoverschrijdende saamhorigheid. Het logo is alomtegenwoordig. Tassen, jassen, helmen en voertuigen staan er vol mee. Spelers worden geadoreerd, door mannen en vrouwen gelijk. ManU is een van de eerste Engelse woordjes die kinderen hier leren. Het is het standaardantwoord dat iedere student geeft op de vraag wat zijn of haar favoriete club is - een standaardantwoord dat ogen doet glinsteren en gulle glimlachen verschijnen. Op de resultaten van ManU worden grote sommen geld gezet.

Ik had dus beter moeten weten. Ik had H., die op het kantoor van mijn school werkt, niet moeten plagen met de opmerking dat Bayern München de kwartfinale tegen ManU wel even gaat winnen. Lieve H., die altijd hard werkt, die geïnteresseerd is in verre buitenlanden en die meer weet van de voetbalgeschiedenis dan de meeste van haar mannelijke landgenoten. Plotseling schoten haar ogen vuur. 'Je bent gek,' zei ze. Ik had niet door dat ze zich persoonlijk aangevallen voelde, en deed er nog een schepje bovenop door te stellen dat Arjen Robben een betere voetballer is dan Wayne Rooney. 'Robben verhoudt zich tot Rooney zoals ballet zich verhoudt tot housemuziek,' beweerde ik. 'De creatieve danser versus de Engelse vetzak die hard kan trappen.' Ze keek me vernietigend aan. 'Ik haat je,' siste ze. Ze meende het.

Ik was te ver gegaan. Ik had me schuldig gemaakt aan blasfemie. Een godsdienstwetenschapper onwaardig.

Maar de wraak van ManU zal zoet zijn. Ze zullen toch weer de Champions League winnen, dit jaar, of u en ik het leuk vinden of niet. En Rooney zal het winnende doelpunt maken in de finale. Het zal heel veel mensen in Azië in elk geval heel gelukkig maken.

Monday 22 March 2010

Politie

Een van de redenen waarom wij onze vorige woning verlieten was het feit dat onze huisbaas weigerde ons in te schrijven bij de politie, als gevolg waarvan wij daar illegaal woonden. Dit heeft onze huwelijksprocedure danig vertraagd, daar ik niet bewijzen kon woonachtig te zijn op het adres waarop ik bij mijn ambassade stond ingeschreven. Het feit dat op verschillende papieren verschillende adressen stonden was voor de ambtenaren in Tam Ky een mooi excuus om ons lange tijd te negeren, en meer smeergeld bij ons los te peuteren. We zijn weliswaar naar de lokale politie gegaan om te proberen een bewijs te krijgen dat we toch echt op dat adres woonden, maar we kregen daar nul op ons rekest. Niet direct, natuurlijk - politieagenten hier spelen graag machtsspelletjes, en deze poogde mij bang te maken door te doen alsof mijn visum niet geldig was - maar dat was wel de uitkomst. Dat mijn huisbaas strafbaar was, door een kamer te verhuren aan een buitenlander zonder daarvoor een vergunning te hebben, kon ze niets schelen. Klaarblijkelijk hadden de huisbaas en de politie een goede zakelijke relatie, als u begrijpt wat ik bedoel.

Laat me dit even verduidelijken. In Vietnam moeten buitenlanders te allen tijde geregistreerd zijn, zodat de regering hen continu in de gaten kan houden. Het is om die reden dat hotels in dit land gasten altijd om hun paspoort vragen. Wie onderdak verleent aan buitenlanders dient daarvoor toestemming te hebben, en extra belasting te betalen. Geïnstitutionaliseerde discriminatie, natuurlijk, en een van de excuzen voor hotels en huisbazen om buitenlanders fors meer te laten betalen dan Vietnamezen. Hoe dan ook, wie in dit land bij mensen logeert is illegaal bezig, tenzij de gastheren vooraf bij de politie toestemming verkregen hebben. Daarvoor moet normaliter echter de nodige hoeveelheid smeergeld betaald worden. Want één ding moge duidelijk zijn: politie en ambtenaren doen in dit land zelden wat ze uit hoofde van hun functie horen te doen. Pas als je lapt, krijg je je stempeltje.

Door schade en schande wijs geworden vroegen wij expliciet aan onze nieuwe huisbaas of hij ons kon registreren. We lieten het zelfs in het huurcontract opnemen. De relatief lage huur deed weliswaar het vermoeden bij mij rijzen dat onze huisbaas - geen professionele huisjesmelker, zoals de meeste mensen die hier appartementen aan buitenlanders verhuren, maar een particulier die zijn tweede woning verhuurde - niet op de hoogte was van het feit dat voor registratie betaald zou moeten worden, maar ons werd verzekerd dat het geen probleem zou zijn. Daar vertrouwden wij dus maar op.

Twee maanden gingen voorbij. Mijn werkgever bood mij een voltijdcontract aan, hetgeen betekende dat ik niet meer freelance voor hem werkte, maar officieel bij hem in dienst kwam. Het betekende ook dat mijn werkgever nu verantwoordelijk werd voor mijn visa en vergunningen, en de kosten daarvan voor zijn rekening nam. De keerzijde: ik moest nu toch echt werk maken van een werkvergunning. Dat is in dit land voorwaar geen sinecure. De expatgemeenschap en haar internetfora barsten uit hun voegen van de verhalen over bureaucratische nachtmerries. Het verkrijgen van werkvergunningen kan vele maanden in beslag nemen. Of langer: een collega van mij is reeds een jaar bezig. Alleen al het verzamelen van de juiste papieren en het verkrijgen van de juiste stempels kan maanden duren. Als de papieren eenmaal ingeleverd zijn bij de juiste overheidsinstelling kan het nog eens maanden duren voordat ze behandeld zijn. Ondertussen zit iedereen met het probleem dat er geen visa meer worden uitgegeven voor periodes langer dan drie maanden, en dat het verlengen van visa peperduur is, en niet altijd mogelijk. (Ter illustratie: ik heb inmiddels vijf Vietnamese visa in mijn paspoort, alsmede zeven stempels, die gezamenlijk tien pagina's in beslag nemen - en er zullen er nog meer bijkomen.)

Tussen ons gezegd en gezwegen: ik betwijfel ten zeerste of ik mijn werkvergunning heb voordat ik het land verlaat. Maar mijn werkgever weet nog niet van mijn plannen om in het najaar terug te keren naar Europa, en totdat die plannen definitieve vormen aangenomen hebben houd ik dat nog maar even zo.

Enfin. Ik deed in elk geval netjes wat ik moest doen om een werkvergunning te kunnen krijgen. Ik onderging de verplichte medische test. Een verpleegster verweet me kleurenblindheid, maar dat deed er weinig toe, want het enige dat de regering echt wilde weten was of ik HIV had - per slot van rekening ben ik een buitenlander, en dus promiscue (terzijde: ik had geen HIV). Ik liet mijn diploma's kopiëren en certificeren op de Nederlandse en Britse ambassades, die weliswaar ook grof geld vragen voor hun stempeltjes, maar waar je tenminste vriendelijk en snel behandeld wordt. En ik vroeg aan mijn huisbaas of hij een papiertje kon laten bestempelen door de lokale politie, opdat mijn werkgever voor mij bij de een of andere instantie een Verklaring Van Gedrag kon aanvragen. Een formaliteit, zou je zeggen.

Ai.

Natuurlijk had mijn huisbaas ons niet ingeschreven. De meeste Vietnamezen vrezen en verachten de politie, en ontwijken ze dus zoveel mogelijk. Met reden. In tegenstelling tot andere landen is de Vietnamese politie er namelijk niet om de wet te handhaven, en burgers te beschermen. Op papier wel, natuurlijk, maar de praktijk is anders. De politie is strak hiërarchisch georganiseerd. Salarissen zijn laag, maar worden aangevuld door inkomsten uit boetes en smeergeld. Agenten worden geacht een deel van die inkomsten af te dragen aan hun meerderen, die weer een deel afdragen aan hun meerderen. Hoe meer geld in het laatje, hoe groter de kans op promotie. Het gevolg is dat ze wetten verzinnen en negeren al naar gelang het ze uitkomt. De politie is door en door corrupt, maakt zich schuldig aan afpersing, en biedt bescherming in ruil voor geld. Het opereert, kortom, als een machtig misdaadsyndicaat - in naam van het Volk, natuurlijk, want het land heet socialistisch te zijn.

Maar ja, ik had die stempel nodig. Bovendien wilde ik toch wel graag legaal wonen. Na weken zeuren, en dreigen dat we onze woning zouden verlaten als hij niet toegaf (per slot van rekening stond het in het contract), stemde de huisbaas eindelijk in. Maar we moesten zelf maar naar de politie gaan om het te regelen. Hij had een afspraak voor ons gemaakt, zo verzekerde hij.
We komen aan in het politiebureau en vragen naar de agent met wie we een afspraak denken te hebben. We moeten plaatsnemen op plastic stoeltjes, terwijl we op hem wachten. We zijn in de ruimte met een zichtbaar geëmotioneerde, aangeschoten man, die kwaad de politie verwijten maakt. Zijn aanwezige familieleden proberen hem rustig te houden, maar slagen daar nauwelijks in. Een agent laat het stoïcijns over zich heen komen. Zijn collega's hebben de man korte tijd geleden in elkaar geslagen, en deze is nu in benevelde toestand teruggekomen om verhaal te halen, zo blijkt uit zijn woorden. De agent kan een arrogant lachje niet onderdrukken.
We worden gedirigeerd naar de kamer van de agent met wie we een afspraak denken te hebben. Hij is er in elk geval niet op gekleed. Hij draagt een vies hemd en is ongeschoren. Ongeïnteresseerd hoort hij ons uit, waarna we een vijftal documenten moeten invullen. Daarnaast wil hij een gecertificeerde kopie van het huurcontract, van mijn arbeidscontract (alsof dat relevant zou zijn) en van ons huwelijkscertificaat (dat we inmiddels gelukkig bezitten, en dat is maar goed ook, want ongehuwd samenleven is illegaal, zo is ons verteld). We worden gesommeerd adressen en persoonlijke gegevens van onze familieleden op te geven. De wanden van de kamer zijn kaal en vuilig donkergeel. De enige decoratie is, hoe kan het ook anders, het borstbeeld van Ho Chi Minh.
Maar die is dood. Morsdood.
De baas van de agent komt driftig de kamer binnengemarcheerd. Hij is jonger dan de ongeschoren man, maar staat duidelijk hoger in de pikorde. Hij draagt het gifgroene uniform dat de politie in dit land zo lelijk maakt, en hij draagt het met trots. Op zijn kippenborst prijken insignes. Hij keurt ons geen blik waardig, maar is des te meer geïnteresseerd in de formulieren die we hebben ingevuld. Binnen de kortste keren vindt hij wat hij zoekt, hetgeen niet verwonderlijk is, want de buurtstasi had de politie natuurlijk al lang op de hoogte gebracht van mijn verblijf daar. Juist: we wonen er al drie maanden. Waarom komen we ons nu pas registreren? Omdat we met de huisbaas hadden afgesproken dat hij dat zou doen, antwoorden we naar waarheid, omdat dat zijn verantwoordelijkheid is. Niets mee te maken: boete. Het ventje blaft nog wat over de Wet en het Volk, zonder ons aan te kijken maar met een bijzonder onvriendelijke stem, en marcheert vervolgens de kamer uit, het vuile werk aan zijn collega latend. Hij krijgt zijn centen later wel.
160.000 dong, zo luidt het oordeel. Of we dan het stempel kunnen krijgen? Per slot van rekening hebben we aan alle voorwaarden voldaan. We zullen zien, we zullen zien, komt u morgen nog maar eens terug. Hartelijk dank voor uw hulp. Hier heeft u nog een kleingheidje voor 'een kop koffie', als blijk van onze dankbaarheid, want zo hoort het. Nog eens 100.000 lichter dus.
De volgende dag gaan mijn vrouw en de huisbaas samen naar de politie. Die heeft plotseling bedacht dat de boete niet 160.000 dong is, maar 80.000. Kijk eens aan, dat is nou aardig, heeft ons koffiegeld toch geholpen. Oh nee, toch niet: we moeten daarnaast nog eens 800.000 dong extra betalen. Bonusje. 800.000 dong, daar kan een Vietnamees gezin een week van leven. Maar voor een buitenlander is het kleingeld, zo denkt men.
De baas wil ook koffie, zegt de agent, zonder blikken of blozen.
Het is je reinste afpersing, maar nu de teerling eenmaal geworpen is en we alle formulieren hebben ingevuld hebben we geen keus dan te betalen. Wanneer we thuis zijn brabbel ik nog wat over in beroep gaan, over het Recht, maar word meewarig aangekeken door vrouw en vrienden. Denk je echt dat jouw kleingeld het Recht ook maar ene bal kan schelen? Het Recht is net zo aangetast door de kanker die corruptie heet als de politie. Er is hier geen scheiding der machten; het is een enkel, zichzelf in stand houdend systeem. Slikken en betalen, dat is de enige oplossing. Je went eraan, zeggen ze.
We betalen de corrupte bende.
Misschien moeten we er gewoon om leren lachen.

Tuesday 2 March 2010

Tam Ky

Het is een onbeduidende provinciestad, omringd door rijstvelden. Het ligt toevallig aan de grote weg die Hanoi met Saigon verbindt, en krijgt dus het nodige vrachtverkeer te verwerken. Het staat bekend om zijn lẩu: een grote pan hete soep met mie, vis en/of vlees, en verse groenten, die door meerdere mensen gedeeld wordt. Er is net een grote supermarkt gebouwd. Religie doet het er om de een of andere reden goed. Zo bevinden zich er enkele evangelische kerken, een grote Cao Đài tempel, en een tientallen meters hoog beeld van de bodhisattva van het mededogen. De overblijfselen van tempeltorens uit de Champatijd, ten noorden en ten zuiden van de stad, zijn evenwel indrukwekkender. Maar geen van de toeristenbussen stopt hier, dus ze zien maar weinig bezoekers. In de hele stad is welgeteld één hotel waar mensen met een buitenlandse nationaliteit mogen verblijven, en dat hotel is tamelijk belabberd.

Toen Danang een stadsprovincie werd, inmiddels ruim tien jaar geleden, werd besloten om van Tam Ky de nieuwe hoofdstad van de provincie Quang Nam te maken. Sindsdien zijn er aanzienlijke bedragen gepompt in de bouw van brede nieuwe wegen en protserige overheidsgebouwen. Er was ruimte in overvloed, dus men heeft het groots aangepakt. De wegen zijn hier breder dan in Hanoi, al rijdt er nauwelijks verkeer. De overheidsgebouwen liggen tientallen meters uit elkaar. Op de tussenliggende lappen grasland grazen gemoedelijk runderen. De enige hoogbouw is de televisiemast. Tam Ky maakt haar grootheidswaanzin geen moment waar.

Wij waren hier eenmaal eerder, afgelopen september, om onze hersengolven te laten meten door vooroorlogse martelwerktuigen, om stapels papieren te laten bestempelen, en om geïnterviewd te worden door een ambtenaar van de burgerlijke stand. Dat alles omdat wij graag wilden trouwen. Het was een bizarre, stressvolle dag, die ik uitgebreid beschreven heb in mijn verhaal Gekkenhuizen. Wij wisten toen niet wat ons nog te wachten zou staan; wij wisten niet dat die dag een vijf maanden durende bureaucratische nachtmerrie inluidde. Over die nachtmerrie heeft u kunnen lezen in de verhalen Meer papieren en Woede, dus ik zal u de details nu verder besparen. Laten we het erop houden dat enkele ambtenaren in Tam Ky hun uiterste best heeft gedaan onze procedure zo goed ze konden te frustreren. En laten we het erop houden dat een en ander ons soms kwaad en moedeloos maakte.

Maar wat ons niet doodde, maakte ons sterker. Onze relatie werd beproefd, kwam onder druk te staan, en groeide. We vochten, we scholden, en we leerden dat je soms gewoon geduld moet hebben, en vertrouwen dat het goed komt. We leerden ook hoe de bureaucratie in dit land functioneert – wettelijk vastgelegde procedures zijn van secundair belang, waar het om draait is de juiste hoeveelheid smeergeld bij de juiste persoon te krijgen. We vervloekten de corruptie, maar kozen uiteindelijk toch eieren voor ons geld. We betaalden, en droegen zo bij aan de instandhouding van een ziek systeem. Na maandenlang stress, waarin telkens weer een nieuw papier geëist en telkens weer een nieuwe stempel ongeldig verklaard werd, realiseerden we ons dat dat de enige optie was.

En ja hoor. We hadden nog niet betaald, of alle zogenaamd onoverkomelijke problemen betreffende stempels die niet zouden voldoen, adressen die niet overeen zouden komen en een interview wiens geldigheid verlopen zou zijn verdwenen als sneeuw voor de zon. Plotseling konden wij officieel bij de Partij voorgedragen worden, werd ons toestemming verleend, en werden wij uitgenodigd om op het kantoor in Tam Ky onze huwelijkspapieren te komen tekenen. Vijf maanden getraineer en getreiter door de twee dames die verantwoordelijk waren voor onze procedure kwamen tot een abrupt einde, dankzij tweemaal vijftig euro smeergeld bovenop de officiële kosten. Het was niet te geloven.

En dus namen wij bij aankomst op het vliegveld in Danang de bus naar Tam Ky in plaats van die naar Hoi An. Het was een kleine bus, en hij was stampvol geladen. Veel mensen waren op weg naar hun familie, om met hen Vietnamees Nieuwjaar te vieren. Naast een groot aantal passagiers, van wie de meeste moesten staan, vervoerde de bus een nieuwe matras, een fiets, een metershoge perzikboom en tientallen koffers en tassen, die het halve gangpad blokkeerden. Wij voelden ons als haringen in een ton. Een fietsstuur prikte in mijn rug. Desalniettemin vond de dame die de buskaartjes verkocht dat ik het dubbele tarief moest betalen, aangezien ik als enige in de bus een witte kop had. Dat vertikte ik.

De reis duurde bijna vier uur, en ik moest bijna al die tijd staan. Gelukkig hielden de heren Leonard Cohen en Stef Bos me gezelschap. Op het dashboard stond een fraai wit beeldje van de bodhisattva van het mededogen. Er lagen een pitaya en een mango bij. Toen we in Tam Ky aankwamen, was het al donker. We begaven ons naar een hotel, maar kregen te horen dat daar geen plaats was voor buitenlanders, waarop we doorliepen naar het enige hotel dat wel buitenlandse gasten accepteerde. Het was tamelijk belabberd, maar we waren zo moe dat we direct in slaap vielen.

De volgende ochtend stonden we vroeg op. Heel vroeg. We liepen over een brede stoep langs een brede weg waarover heel weinig verkeer reed. In een cafeetje dronken we een kop koffie, voor een kwart van het bedrag dat je er in Hanoi meestal voor kwijt bent. Mijn zwager, die werkzaam is in Tam Ky, hield ons gezelschap. Toen we de koffie op hadden liepen we naar het provinciale Huis van de Wet (of: Huis Waar Je Gek Wordt). Een dame met een gezicht dat eruit zag alsof ze net in een citroen had gebeten heette ons welkom. Nou ja, wat heet welkom: we werden gesommeerd te gaan zitten en braaf te wachten tot we aan de beurt waren, en vervolgens een kwartier genegeerd. Niet dat er enige reden was om te wachten, want er was niemand vóór ons, maar het ging om het idee - we moesten niet denken dat we zomaar door konden lopen.

We kenden de dame goed. Ze had maandenlang actief onze procedure gefrustreerd. Pas toen we haar een weeksalaris 'cadeau' deden liet ze haar bezwaren varen. Aan haar gezicht te oordelen was het geld reeds op, en hoopte ze op meer. Dat kon ze echter op haar dikke buik schrijven.

Uiteindelijk mochten we dan toch naar boven. In een klein zaaltje zaten de andere dame die onze papieren maandenlang genegeerd had, en haar baas. We kenden haar nog van het interview dat ze ons in september afgenomen had. Ze zag er een stuk vrolijker uit dan toen. Of dat kwam doordat het bijna Nieuwjaar was, of doordat ze ons dankbaar was voor het weeksalaris dat we haar 'cadeau' hadden gedaan, konden we niet met zekerheid zeggen. Ze sprak wat lege woorden, we kregen een boeketje in onze handen gedrukt (waar we later voor moesten betalen, drie keer de marktwaarde, maar dat terzijde), en we mochten het contract tekenen. Mijn geboorteplaats was verkeerd gespeld, zag ik direct, als 'Smallinggerland'. Stomme ambtenaren. Maar wat niet weet, wat niet deert, dus ik hield wijselijk mijn mond, ervan uitgaande dat dit kleine detail onze toekomstige registratie bij de Nederlandse burgerlijke stand niet zal bemoeilijken. Dat hoop ik dan maar.

We tekenden de papieren, we tekenden onze pagina in het Boek van de Wet, en we zagen hoe de papieren getekend werden door de baas. We mochten naar voren komen, en tussen hem en het borstbeeld van Ho Chi Minh in komen staan. Hij overhandigde ons de papieren, mijn zwager maakte een foto, en toen was het reeds voorbij. De ceremonie was kort en zo kaal als een biljartbal. Er kwam geen ritueel bij kijken.

Maar het kon ons weinig schelen. We hadden onze papieren, we hadden een hoge barricade geslecht. We waren officieel, wettelijk, man en vrouw. Op de rituelen en het feest moesten we nog even wachten. Tot tien april, om precies te zijn, want dan is de eigenlijke bruiloft. Hoe dan ook, de bureaucratische nachtmerrie was achter de rug. Vijf maanden stress en honderden euro's, en dat voor een paar lullige velletjes papier, met een stempeltje, een handtekening en een verkeerd gespelde geboorteplaats... Maar het zat erop. Blij en opgelucht liepen we weg van het Huis van de Wet.

We bezochten de Champatorens. Ze waren fraai en gaaf. We bewonderden de reliëfs van dansende hemelwezens, de sierlijke ornamenten en de beelden van Shiva, Parvati en Garuda. We waren de enige. Het was nog vroeg, maar de zon scheen fel, en het was warm. Alleen in de torens was het koel. Het rook er naar vleermuizen. We dankten de goden.

Toen zegden we Tam Ky vaarwel, en stapten op de bus. Onze reis ging verder.


Het Huis van de Wet in Tam Ky

De handtekening

Het is officieel

De champatorens ten zuiden van de stad

De champatorens ten noorden van de stad


De Godin

Monday 1 March 2010

Verliezen

Ja, ik ben een sportliefhebber, en ik schaam me er niet voor. Sport is lang een van de belangrijkste bijzaken geweest in mijn leven. Ik herinner me nog goed waar ik was toen Nederland in 1996 olympisch volleybalgoud won (op de camping in Appelscha), toen Marianne Timmer in 1998 haar tweede gouden plak pakte (op school, in de kantine in plaats van in het technieklokaal waar ik geacht werd te zijn), en toen Bergkamp in 1998 Nederland op fenomenale wijze langs Argentinië schoot (op de camping in Frankrijk). Het zijn momenten die ik intens beleefde, en nooit zal vergeten. Ik was nog jong en onwetend genoeg om mij te verliezen in onschuldige nationalistische sentimenten, en helemaal uit mijn dak te gaan bij vaderlands sportsucces. Inmiddels voel ik mij iets minder gemakkelijk bij dergelijk patriottisme, maar ik mag nog altijd graag kijken naar een spannende voetbalwedstrijd, een bergetappe in de Tour de France, of de verrichtingen van mijn olympische landgenoten.

http://www.psv.nl/upload/8fd00548-67cd-4890-bda1-b62567bad089_1225796426061-Bergkamp88-4683.jpg

Hoe leuk een Nederlandse overwinning ook is, de blijdschap die het brengt is meestal van relatief korte duur. Een zege is mooi, maar niet half zo mooi als een dramatische nederlaag. Tragedies raken nu eenmaal altijd dieper dan komedies. Dat geldt voor theater, dat geldt voor film, en dat geldt ook voor sport. Een happy end is prettig, maar meestal snel vergeten. Een onverwachte nederlaag daarentegen brengt gevoelens van kwaadheid, teleurstelling en machteloosheid, en is dus dramatisch veel interessanter dan een succesverhaal. Verliezers spreken vaak veel meer tot de verbeelding dan winnaars. Winnaars mogen grandioos en bewonderenswaardig zijn, ze zijn bovenal saai. Een grote winnaar wordt pas interessant als hij verliest. Dan wordt hij namelijk menselijk, en dan pas kunnen we ons met hem identificeren. De schoonheid van sport is dan ook primair gelegen in (de mogelijkheid van) het verlies, niet in de overwinning.

Laten we eerlijk zijn: geen Tour de France was mooier dan die waarin de grote Indurain door het ijs zakte, behalve misschien die waarin de gedrogeerde renners van Festina en TVM als ratten door de politie werden opgejaagd. Die suffe Roger Federer werd plotseling interessant toen Nadal hem versloeg in een Wimbledonfinale, en hij emoties bleek te hebben. Yuri van Gelder was een irritant patsertje, totdat bekend werd dat hij verslaafd is aan cocïne - in één klap werd hij een mooi, kwetsbaar mens. Pijnlijk maar prachtig, hoe kampioenen van weleer Wennemars en Marianne Timmer dit seizoen ten onder gingen. En dan die Chinese hordenloper die de druk van een hele natie moest dragen, en letterlijk in elkaar stortte op de Olympische Spelen in Peking. Wat een drama. Om van te smullen

http://www.standaard.be/Assets/Images_Upload/2008/08/18/xiang.jpg.275.jpg

De mooiste voetbalwedstrijd die ik ooit zag was een FC Groningen-Ajax, in 1995 of '96, toen Ajax nog de beste club ter wereld was (voorwaar lang geleden dus). Mijn cluppie steeg boven zichzelf uit, en was minstens gelijkwaardig aan de verwaande godenzonen uit de hoofdstad, die dat seizoen nog geen wedstrijd verloren hadden. Een sensatie hing in de lucht. Vlak voor tijd stond het 3-3. De gestoorde maar bij vlagen briljante Romano Sion, die een van de beste wedstrijden uit zijn loopbaan speelde, kreeg de bal. Met een fraaie actie speelde hij een verdediger uit, en kwam vrij voor het doel te staan. Zijn schot spatte uiteen op de paal. De rebound kwam terecht voor de voeten van Mariano Bombarda. Zijn inzet was echter te zwak, waardoor Van der Sar redding kon brengen. Uit de tegenaanval, de laatste van de wedstrijd, scoorde Ajax de 3-4. Ik kan me er nog altijd kwaad over maken. 'Galavoorstelling in het Oosterpark', kopte het
Nieuwsblad van het Noorden de volgende dag terecht. Het was een beeldschoon, glorieus, volstrekt onnodig verlies - mooier dan welke onverwachte overwinning ook.

Ook het Nederlands elftal heeft ons in de loop der jaren prachtige smart bezorgd. Het verlies van de wereldtitel in 1974 sprak en spreekt nog altijd oneindig veel meer tot de verbeelding dan de winst van de Europese titel in 1988. De eerste gebeurtenis staat centraal in ons nationale narratief, de tweede is, met alle respect, weinig meer dan een voetnoot. Het verlies van 1974 kwam zo onverwacht en veroorzaakte zo'n nationaal trauma dat het vermoedelijk nooit meer geëvenaard zal worden. Echter, ook in later jaren zou het Nederlands elftal een paar keer geweldig op zijn bek gaan, en de natie slapeloze nachten bezorgen. Wie herinnert zich niet de excommunicatie van Davids en de beroemde gemiste strafschop van Seedorf op het EK van 1996; het strafschoppendrama in de halve finale van het EK 2000 tegen Italië, in eigen huis nog wel; het 1-0 verlies tegen Ierland, waardoor Nederland zich niet kwalificeerde voor het WK van 2002 en Van Gaal van zijn voetstuk donderde; de Wissel van Advocaat (die Robben eruit haalde, waardoor Nederland van Tsjechië verloor) op het EK 2004; het rodekaartenéchec tegen Portugal op het WK 2006; en, last but not least, het ontluisterende verlies-met-rouwbanden tegen Rusland op het afgelopen EK, door het elftal dat daarvoor Frankrijk en Italië vernederd had? Stuk voor stuk prachtige verliezen, stuk voor stuk prachtige verhalen.



Deze Olympische Spelen was het weer raak. Helaas is de hoeveelheid berichtgeving die mij in Zuidoost-Azië over de Spelen in Vancouver bereikt heeft tamelijk gering, maar ik heb mijn best gedaan mij via internet en de samenvattingen op het sportkanaal zo goed mogelijk te informeren, en op de hoogte te blijven van wat er daar zoal gebeurde. Fantastisch, dat verhaal van die bobber die niet naar beneden durfde. Dat is zoiets als een piloot die plotseling hoogtevrees krijgt, of een arts die flauwvalt als hij bloed ziet. Was de beste man gewoon in die slee naar beneden gegaan, dan was hij roemloos als twaalfde geëindigd, en had niemand aandacht aan hem besteed. Nu is hij plotseling wereldberoemd, in Nederland tenminste. Prachtig drama. Het allitereert bovendien lekker, 'De Bange Bobber' - het zou zo de titel van een Suske-en-Wiske-album kunnen zijn.




Maar het mooiste verhaal was natuurlijk wel dat van Sven Kramer en Gerard Kemkers. Ik hoef het hier niet samen te vatten, u weet waar ik het over heb. Wat een tragedie. De beste scenarioschrijver had het niet kunnen verzinnen. En laten we eerlijk zijn: het is het beste dat Kramer kon overkomen. Een over het paard getilde windbuil, die weliswaar uitzonderlijk hard kan schaatsen, maar het ook in zijn bolle kop had gehaald dat hij een van de grootste sporters ooit was - na welgeteld één olympische gouden medaille gewonnen te hebben. Een verwaand joch, dat journalisten schoffeert, vrijwilligers wegduwt en reeds een hagiografie van zichzelf heeft laten maken, als ware hij Koss of Heiden, in plaats van een 23-jarige snotneus. Niet uit te staan.

Tot het moment waarop hij die verkeerde baan indook, en gediskwalificeerd werd. Plotseling werd hij een verliezer, en konden we ons met hem identificeren, en medelijden voor hem voelen. Het gevolg: zijn populariteit nam enorm toe. Nederland hield meer van hem dan ooit tevoren. Had hij een tweede gouden plak gewonnen, dan had hij wat extra rondjes kunnen hossen in het 'Holland Heineken House', hadden we ons als trotse sportliefhebbers even op de vaderlandsche borst geklopt - en was iedereen vervolgens weer overgegaan tot de orde van de dag, waarna Kramer in de vergetelheid verdwenen was, à la Jochem Uytdehaage. Nu niet. Zijn bizarre verlies heeft hem onsterfelijk gemaakt. Hij is ons aller troetelkindje geworden. Als hij wil, kan hij heel rijk worden.

En dan die Gerard Kemkers. Ik heb dat altijd al een mooi personage gevonden. Een man die eruit ziet alsof hij zo uit de negentiende eeuw komt gelopen, compleet met slordige stoppelbaard, wallen onder zijn ogen, en een trage stem. Een Weltschmerz uitademende piekeraar. Het enige dat niet klopt is het trainingsjack - een gehavend, donkerbruin wollen colbertje zou hem beter staan. De verpersoonlijking van de melancholie, de eeuwige buitenstaander, een man die pas zichzelf kan zijn bij guur winterweer, blootgesteld aan de elementen.
Een mooie man, kortom. Maar niet iemand die je voor een NOS-camera moet zetten, en laten interviewen door een overdreven vrolijke sportjournalist. Dat hij, die zich jarenlang heeft weggecijferd voor zijn pupil, nu tot zondebok gemaakt wordt, is even tragisch als onvermijdelijk. Het maakt het drama er alleen maar mooier op.

http://farm4.static.flickr.com/3149/2285179864_039a910441.jpg

En dan het toetje. Die ploegenachtervolging. Ik heb het niet live gezien, maar de drie minuten samenvatting die mijn sportkanaal mij gunde waren pijnlijk genoeg. Verliezen van Amerikanen is altijd vervelend, omdat ze altijd brallen dat ze de beste zijn, maar verliezen van Amerikanen is helemaal vervelend als ze niet eens echt de beste zijn. En weer was het Kramer die verloor. Hij was de leider van het team, hij had ze op sleeptouw moeten nemen. Maar dat gebeurde niet, om de een of andere reden. Na afloop werd er gemopperd over 'miscommunicatie', en kregen zijn collega's de schuld. Lieve hemel, met zijn drieën een aantal rondjes schaatsen en elkaar daarbij af en toe aflossen, is dat nu echt zo moeilijk? Ofwel die schaatsers zijn zo dom als het achtereind van een varken, ofwel die 'miscommunicatie' is een excuus dat ze gebruiken om niet toe te hoeven geven dat ze simpelweg niet goed genoeg waren om goud te winnen. Ik vermoed het tweede, hoewel het eerste natuurlijk ook goed mogelijk is. Hoe dan ook, het was weer een prachtig staaltje verliezen. Altijd mooi, als de huizenhoge favoriet het niet waarmaakt. Helemaal als hij twee dagen daarvoor gediskwalificeerd werd omdat hij de verkeerde baan koos.

Het waren zeer vermakelijke Spelen. Bedankt, Sven.

http://www.nrc.nl/multimedia/dynamic/00273/OLY138_OLYMPICS-SPE_273528e.jpg