Friday, 30 January 2009

Oost-Java en Bali

En terwijl in Nederland de mensen dikke jassen droegen, stonden te kleumen bij de bushalte, studeerden voor tentamens, deadlines misten, formulieren invulden en de dagen veel te langzaam langer zagen worden droomde ik mij in de tropen, in een vreemd maar prachtig land, waar ik ondanks de aanwezigheid van enkele bekende aandoende woorden her en der maar heel weinig van begreep, maar waar ik gegrepen werd door de culturele rijkdom, door de schoonheid van het landschap, door de vriendelijkheid en warmte en opdringerigheid van de mensen, door het vele vuil dat overal verspreid lag, door de natte hitte en door het scherpe contrast tussen rijkdom en armoede. En zo ging mijn reis verder, van Yogyakarta via de Gunung Bromo naar Bali, waar de mensen een andere taal spraken en hun goden andere namen gaven dan hun buren op Java. De eenzaamheid en onrust van een week geleden gleden langzaam weg, en ik vond iets dat op rust leek. Ik ontmoette leuke reizigers, met wie ik ervaringen en maaltijden deelde. Een verkoudheid kwam en ging en kwam weer en is nog steeds niet helemaal weg. Ik genoot van het reizen, van de vrijheid, van de nieuwe ervaringen en contacten, en van de vele cadeautjes die op mijn pad gelegd waren.

Elke dag bracht nieuwe verhalen. Vele daarvan moeten nu onverteld blijven, want verhalen komen sneller dan ik schrijven kan. Ik hou het dus bij een samenvatting. De voorbije week, in drie delen.


I. De tempels rond Jogja

Mannen laten graag zien hoe machtig ze zijn door grote gebouwen te bouwen, ter meerdere eer en glorie van het Opperwezen (ev/mv) dat die macht legitimeert. Zo ook de Javaanse heersers van weleer. Ze lieten de Prambanan bouwen, een verzameling indrukwekkende torens, gewijd aan Shiva, Brahma, Vishnu en hun rijdieren. De torens zijn fraai versierd met uitbundige reliefs, die scenes uit het leven van de betreffende god afbeelden. Shiva, die zo tot de verbeelding sprekende asceet, danser, minnaar en vernietiger, heeft de grootste toren gekregen. Helaas heeft de aardbeving van een paar jaar geleden de gebouwen geen goed gedaan - op dit moment zijn slechts twee van de zes torens te betreden.

Ik bezoek de Prambanan samen met een andere Nederlandse jongen. Hij studeert aan mijn alma mater, en dat schept een band, zelfs al komt hij van de rechtenfaculteit, waar alle studenten in hun eerste jaar geindoctrineerd worden met een abjecte atheistisch-nationalistische ideologie - maar dat terzijde. Hij lijkt er in elk geval niet al te zeer door gecorrumpeerd. We krijgen een gratis rondleiding van twee schattige stagiaires van de school voor toerisme. Ze hebben het vast bloedheet in die donkerblauwe blazers, maar op hun voorhoofd is geen zweetdruppel te zien. Netjes delen ze met ons de zinnen die ze uit hun hoofd hebben geleerd. De rondleiding wordt steeds onderbroken door verzoeken van schoolkinderen om met ons op de foto te gaan. We poseren zeker tien keer, misschien vaker. Je vraagt je af wat hier de eigenlijke bezienswaardigheid is.

Ik verlaat het toeristengebied en loop twee kilometer zuidwaarts, naar de Ratu Boko. Er is veel minder bewaard gebleven van deze tempel dan van de Prambanan, maar de locatie is fenomenaal. Ik geniet van een schitterend uitzicht over de rijstvelden, fabrieken en tempels in de omgeving. In de verte zie ik Yogyakarta liggen. Tussen de ruines scharrelen nu eens geen opdringerige ansichtkaart- en sieradenverkopers, maar geiten, kippen en eenden. Jongetjes voetballen op de fundamenten van eeuwenoude tempels, vriendengroepen uit de stad poseren voor tientallen foto's, opwindvogels maken vreemde junglegeluiden, en nergens is een toerist te bekennen. Een herder sjokt zijn geiten naar huis. De lucht kleurt lila en oranje. Het is een betoverende plaats.

Twee dagen later bezoek ik de beroemde Borobodur. Was de keuze om in plaats van met een tourbusje met het lokale openbaar vervoer te reizen in het geval van de Prambanan de enige juiste, bij de Borobodur ligt dat even anders. De 'bus' is weinig meer dan een rammelende ruine op wielen, die vermoedelijk nog uit de koloniale tijd stamt. Desalniettemin denkt de chauffeur, een dikzak met een omineus maffiasnorretje, dat hij de hoofdrol speelt in een achtervolgingsscene uit een slechte actiefilm. Tweebaansweg of niet, elke auto wordt ratelend ingehaald, en tegenliggers maar ternauwernood ontweken. De co-chauffeur eist ondertussen zonder blikken of blozen van mij het zojuist door hem verzonnen buitenlanderstarief, om daarna zijn collega ongegeneerd lachend te informeren over de extra centen. Altijd fijn als een rijke buitenlander een pootje wordt uitgedraaid... Ach, waar hebben we het over. Een halve euro op zijn meest. Koop er wat leuks voor. Maar ga vervolgens niet tegen je collega lopen opscheppen, akkoord? Mijn kennis van het Javaans stelt weliswaar niet zoveel voor, maar non-verbaal maak je echt al genoeg duidelijk.

Ik maak de korte wandeling van het busstation naar het tempelcomplex. 'Very far', verzekeren de rijtuig- en scootertaxiheren mij, maar daar trap ik niet meer in. Als ik na vijf minuten bij de tempel aankom begint het te regenen. Het is per slot van rekening regentijd. Een slimmerik verhuurt me een paraplu, maar veel haalt die niet uit. De wolkbreuk neemt welhaast bijbelse proporties aan. Binnen enkele minuten staan de straten blank, en loop ik te soppen in mijn schoenen. Ik betaal het officiele buitenlanderstarief en ga naar binnen. Ik weet nog steeds niet wat ik ervan vind, dat buitenlanders tien keer zoveel moeten betalen als binnenlanders. Aan de ene kant kun je het zien als een mooi sosjalisties principe, dat iedere bezoeker naar daadkracht moet betalen. Aan de andere kant is het natuurlijk niets minder dan geinstitutionaliseerde discriminatie. Hoe het ook zij, je erover opwinden is betrekkelijk zinloos, want overal in Zuid- en Zuidoost-Azie is het hetzelfde liedje.

De Borobodur is een indrukwekkende boeddhistische piramide. Het is een groot vierkanten bouwwerk met verschillende verdiepingen, versierd met kilometerslange reliefverhalen en honderden boeddhabeelden. Bovenop staan enkele tientallen stoepa's. Het is een indrukwekkend gezicht, ook in de regen. Helaas lijken niet alle bezoekers zich te realiseren dat dit een religieuze plaats is. Nee, meneer, je hand door een gat in een stoepa steken is niet respectvol. Het ongegeneerd rondstrooien van je vuilnis is dat evenmin. Ik loop langzaam rond, af en toe oppgeschrikt door schoolkinderen die met me op de foto willen. Toekomsttwijfels spoken door mijn hoofd. De lucht is grijs. De Boeddha heeft geen antwoord. De muezzin even verderop, die zijn best doet de goden van de tempel dood te verklaren, heeft dat evenmin. Onthechting blijkt een hele opgave. Ik haat natte sokken.


II. De Gunung Bromo

Een van de vele geneugten van het alleen reizen is dat je je niet aan een vastomlijnd programma hoeft te houden. Je hoeft aan niemand verantwoording af te leggen, behalve aan jezelf. Een georganiseerde bus-in-bus-uit-foto-maken-souvenirs-kopen-bus-in-bus-uit reis is mij dan ook een waar schrikbeeld. Ik hoop nooit deel uit te maken van zo'n busrijdende kudde Canons en Nikons. Desalniettemin is het soms wel zo makkelijk om deel te nemen aan een dagtour, bijvoorbeeld als je plekken wilt bezoeken die lastig te bereiken zijn. Soms is het ook wel best lekker om even niets te hoeven regelen. En soms is het zelfs voordeliger om een paar dagen met een georganiseerde reis mee te gaan. Zo ook in het geval van de Gunung Bromo, een beroemde vulkaan in Oost-Java, die volgens de backpackersvoorschriften bezocht dient te worden rond zonsopgang. Ik boekte een busreis, overnachting, en vervolgreis naar Bali, voor iets meer dan twintig euro - een uitstekende deal.

Het blijkt nog een hele rit. Java lijkt weliswaar klein, zo op de kaart, maar dat komt omdat Sumatra en Borneo zo onvoorstelbaar groot zijn. Ook Java is al vier keer zo groot als Nederland. Om van Yogyakarta naar de Gunung Bromo te geraken moet je dus een dag in de bus zitten. Gelukkig zijn er veel mooie ervaringen om te delen met andere reizigers, en gelukkig is er altijd nog de politiek om over van gedachten te wisselen. Goed zo, laat Wilders maar voor de rechter beargumenteren waarom hij vindt dat hij wel het recht heeft te discrimineren, en de antisemitische jongens die hij het land uit wil zetten niet. Laat hem maar duidelijk maken waarom artikel 1 van de grondwet niet op hem van toepassing zou zijn. Ik ben benieuwd of er meer uit die mond kan komen dan platitudes, en of hij ook een inhoudelijk betoog kan houden. Laat hem maar verantwoording afleggen.

Uiteindelijk komen we aan in ons hotel. We wanen ons in de Alpen, en niet alleen vanwege de frisse berglucht. Ik slaap in een prachtig blokhutje. Aan de muur hangt een bergtafereeltje vreedzaam naast een wayangpop. Het restaurant is geheel van hout. Op de tafels liggen geruite kleedjes, uit de boxen komt Duitse jaren negentig-hiphop, en op de menukaart staan naast nasi goreng en gado-gado kartoffelsalat en gluehwein. Ik voel me zowaar een beetje zu Hause.

Om half vier kraait de haan van mijn nieuwe mobiele telefoon. Wat heerlijk om wakker gekraaid te worden, in plaats van een electronische ringtoon op je af gegooid te krijgen. Ik sta op. Men had gepoogd mij een dure jeeptocht aan te smeren naar een uitzichtpunt, maar ik loop liever (en terecht, want ik hoor later dat er vanaf het uitzichtspunt met uitzondering van grote groepen toeristen en schoolkinderen niets te zien was). Samen met vier sympathieke Chinese reizigers beklim ik in het donker de vulkaan. Zelfs 's nachts ben je hier niet veilig voor venters: dit maal probeert men ponyritjes te verkopen. Ook nu weer beletten drie beleefde weigeringen hen er niet van me hinderlijk te blijven volgen. Toegegeven, het zijn mooie pony's.

In de verte daagt het. De zon gaat schuil achter de grote wolken zwavelrook die de vulkaan uitbraakt, maar de lucht kleurt langzaam licht. Langzaam wordt het maanlandschap om ons heen zichtbaar. Het is een indrukwekkend gezicht. Enkele tientallen Indonesiers wachten ons op de top op. Ik maak graag foto's, maar ik kan niet tippen aan de fotowoede van mijn medewandelaars. Af en krijgen we een walm zwavel binnen. Er wordt luid gekucht. Uit een mobiele telefoon klinkt Chinese popmuziek.

Ik baan mij een weg door de rook, teneinde de krater rond te wandelen. Ik ben de enige. Wanneer ik de achterkant van de rookwolk bereikt heb, wordt ik opgewacht door een gulle ochtendzon en een grandioos uitzicht over de bergen in de verte. Het doet me denken aan Asahidake, de vulkaan op Hokkaido die ik twee jaar geleden beklom. Maar nu ben ik helemaal alleen. Bergen, kraters en aswoestijnen strekken zich voor me uit. Ik ben een kleine jongen in een groots, meedogenloos, buitenaards landschap. Ik slaak een vreugdekreet. Wat kan de wereld soms toch onvoorstelbaar mooi zijn.


IV. Bali

Het is nog donker wanneer de nachtbus mijn Chinese reisgenoten en mij afzet in Lovina, aan de noordkust van Bali. Ik had niet zo'n zin in Kuta, de beroemdste badplaats en feeststad van het eiland. Lovina is rustiger, en heeft bovendien een prachtige naam, die lijkt op de naam van een van de belangrijkste filosofen van de afgelopen eeuw. Daar kon ik natuurlijk geen nee tegen zeggen. We worden opgewacht door vervaarlijk ogende monsters, die de wacht houden voor een fraai versierde stenen poort. In het donker gaan we op zoek naar een hotel. Ik heb geluk: voor drieeneenhalve euro per nacht kan ik terecht in een fraai bamboe hutje op palen, met ventilator, een eigen badkamer en elke dag een gratis ontbijtje. Mijn hotel heeft bovendien een fraai zwembad, compleet met waterspuwende draak. Naast het zwembad staat een tempeltje voor de lokale goden. Elke dag komt een vrouw hapjes eten, bloemen en wierook offeren, terwijl de toeristen twee meter naast haar aan het zwembad bier liggen te drinken. Welkom op Bali.

De goden zijn om ons heen. Overal zie je hun stoelen, hun huisjes, hun beelden. Her en der op de stoep liggen witte bloemetjes, bedoeld om ze gunstig te stemmen. Af en toe loop je door een wolkje wierook. Volgens de Indonesische grondwet is iedereen in dit land monotheistisch, maar dat is een mythe. De goden zijn ontelbaar. Bali wordt wel hindoeistisch genoemd, maar ook dat is onjuist. Men heeft hier een hele eigen, unieke traditie.

Wonder boven wonder slaag ik erin de godsdienstwetenschapper in mij af te schepen met de belofte om later deze week een keer een tempel te bezoeken. Nu wil ik even niets. Even tijd om te lezen, baantjes te trekken in het zwembad, lekker te eten, eindelijk die ansichtkaartjes te schrijven die al weken in mijn tas zitten te branden. Een dag aan het zwembad liggen zonder iets te moeten. Goedkope pina coladas drinken. Mijn Chinese vrienden klaverjassen leren. Even heerlijk, schaamteloos vakantie vieren. Het lukt me aardig. De toekomst wordt steeds een beetje abstracter. Ik adem uit.

Ik wandel over het strand. Voor ik er erg in heb word ik omringd door een vijftal verkopers, die me sarongs, fruit, massages, sieraden, schelpenkettingen en God weet wat willen verkopen. Ik ben het inmiddels gewend, maar het blijft vreemd. Niet iedereen begrijpt de betekenis van vijf maal 'nee sorry, ik ben niet geinteresseerd'. Ik moet denken aan een sketch van Najib Amhali, waarin hij beschrijft hoe hij opdringerige Ghanese souvenirverkopers een koekje van eigen deeg geeft door hun sleutelhangers met molentjes aan te bieden. Eens proberen. Uit mijn tas vis ik een zwarte fineliner. 'Openbaar vervoer onderzoek,' staat erop. Ik kreeg hem toen ik een strippenkaart kocht, samen met een enquete, en het verzoek deze in te vullen. Dat heb ik gedaan, maar het opsturen is er nooit van gekomen. Het was een beetje zoals nu met uw ansichtkaarten, waarvan ik sommige weken geleden reeds beschreven heb, maar die ik nog steeds niet op de bus gedaan heb. Maar dat geheel terzijde.

Ik bied de schelpenkettingventer mijn fineliner aan. Tot mijn verbazing is hij zeer geinteresseerd. 'Hoe duur?' 'Net zo veel als zo'n ketting,' zeg ik. 'Een ketting voor een pen?' 'Ja, prima'. Voor ik er erg in heb heb ik een mooie schelp om mijn nek hangen. Wat leuk, ruilhandel. Plotseling is er iets van contact tussen hem en mij, iets van gelijkwaardigheid. Ik heb iets voor hem, hij heeft iets voor mij, en daaraan geven we een zelfde waarde. Waarde is in essentie iets subjectiefs, iets menselijks. Het probleem van geld is dat het waarde objectiveert en abstraheert. Het ontneemt de transactie het intermenselijke aspect, het aspect van de sociale interactie, om met Marcel Mauss te spreken. Het dehumaniseert waarde, maakt het anoniem, en genereert zo ongelijkheid. Ruilhandel daarentegen creeert een vorm van intermenselijk contact die fundamenteel verschilt van het standaard souvenirventen, omdat het de grote ongelijkheid tussen ons (in termen van financiele macht) even wegneemt. Een interessante ontdekking. Er zit meer in die grap van Najib Amhali dan je op het eerste gezicht zou zeggen.

Want uiteindelijk hangt dat als een schaduw boven de meeste contacten die je hier op doet: het enorme verschil in mogelijkheden tussen jou en je leeftijdsgenoot die je bedient. Indonesie is een land met een kleine groep steenrijke mensen, en een enorme groep straatarme mensen. Het verschil tussen de haves en de have-nots is immens. De haves wonen in dure appartementencomplexen in Jakarta, en shoppen in luxe warenhuizen met westerse prijzen. De have-nots moeten leven van een paar euro per dag, of nog minder. En jij als luizige backpacker bent hier plotseling multimiljonair, of je het leuk vindt of niet. Daarvoor kun je je ogen sluiten, en velen slagen daarin met verve. Maar mij lukt het niet.

'Waar kom je vandaan?' vraagt de serveerster met de mooie glimlach me. 'Uit Amerika?'
'Nee, uit Belanda.'
'En je tafelgenoten? Uit Japan?'
'Nee, uit China.' Japanners zijn over het algemeen een stuk beleefder naar bedienend personeel, wil ik er aan toevoegen, maar dat laat ik maar achterwege.
'Je hebt geluk, dat je overal heen kan waar je maar wilt, dat je kunt reizen.'
Ik ben even stil. 'Ja, je hebt gelijk. Ik heb geluk,' antwoord ik. 'Wil je ook reizen?'
Ze lacht schamper. 'Ja natuurlijk, niets liever. Maar dat is onmogelijk.'
'Nou ja, wie weet, ooit...'
'Misschien in een volgend leven,' zucht ze. Dan gaat ze verder met het afruimen van onze borden.

Reizen is geconfronteerd worden. Met armoede, met leed, met ongelijkheid. Met de vraag wat je eigen rol is, hoeveel macht je zelf hebt. Met de vraag waarom je Schepper het toestaat dat een alleenstaande moeder en een tienerjongen zich prostitueren aan rijke Europese toeristen. Is Hij echt zo onmachtig? Ja, Hij kan het laten bliksemen, heel indrukwekkend hoor, maar wat hebben zij daaraan? Of kan het Hem gewoon geen donder schelen, wat Zijn kinderen elkaar aandoen? Dat weiger ik te geloven. Verdrietig ga ik terug naar mijn bamboehutje op palen.

Ik was eigenlijk van plan om dit verhaal te eindigen met een positief geluid. Met een beschrijving van dartelende dolfijnen, van vis in verrukkelijke tomaten-sambalsaus, van cocktails en live-muziek en fanatieke Kantonese klaverjassers, van mangostenen en zwembadluiheid en, zowaar, een voorzichtig vakantiegevoel. Want dat is er allemaal ook, gelukkig.

Maar er zijn nog heel veel vragen.

1 comment:

  1. Eerdere reacties:


    rachelle, 1 februari 2009:

    Zittend aan mijn tafel met de Volkskrant voor me en een kop thee in de hand, realiseer ik me dat ik stiekum toch erg graag vorige week een ticket had geboekt ;)


    Aike, 2 februari 2009:

    Nou vooruit, je krijgt een herkansing: ik zoek nog een reismaatje voor Cambodja, Vietnam en/of Laos. Half februari tot half maart.

    Het grootste religieuze bouwwerk ter wereld, Angkor Wat, staat in Cambodja...

    ;)

    ReplyDelete