Thursday 16 July 2009

Bà Nà

Đà Nẵng timmert als een bezetene aan de weg. Bouwen is het mantra. Bruggen, kantoorgebouwen, bedrijventerreinen, hotels en nieuwe wegen schieten als paddenstoelen uit de grond, als ware die hele economische crisis een fabel. Zwarte rook uitbrakende trucks rijden af en aan met bouwmaterialen. Japanse, Chinese en Amerikaanse bedrijven profiteren van de goedkope arbeid, het gebrek aan milieuwetgeving en de bouwdrift van de lokale autoriteiten.

Naast handel en industrie zet men in op toerisme. En hoe. Tientallen kilometers kust zijn geannexeerd door hongerige investeerders, die er dure resorts willen bouwen voor rijke toeristen. Enkele gigantische hotels in aanbouw getuigen van hun megalomanie. De meeste kilometers kust zijn daarentegen nog leeg. Slechts de schreeuwende billboards, de hoge muren en de lummelende bewakers wijzen op wat komen gaat.

Niet alleen de kust moet het ontgelden. Ook de berg Bà Nà is onder handen genomen. Deze berg bevindt zich een kleine dertig kilometer ten westen van Đà Nẵng, en is ongeveer 1500 meter hoog. Reeds vroeg in de twintigste eeuw werden er vakantiewoningen gebouwd voor de Franse koloniale overheersers, die er heen gingen om te ontsnappen aan de hitte beneden. Na het vertrek van de Fransen is de berg in de vergetelheid geraakt, maar een aantal jaren geleden hebben de lokale autoriteiten haar herontdekt als toeristische bestemming. Zijn de resorts aan de kust vooral gericht op buitenlandse toeristen, Bà Nà wordt voornamelijk bezocht door Vietnamezen.

Enkele maanden geleden wilden we al een bezoek brengen aan de berg. Toen was deze echter gesloten, daar men aan het bouwen was aan de nieuwe kabelbaan. Die is inmiddels af. Het schijnt de langste kabelbaan in de wereld te zijn. Guinness World Record, staat er in grote letters boven de ingang. Daar komen Vietnamese toeristen wel op af. En wij zijn stiekem ook wel nieuwsgierig. We zijn met zijn vieren, vandaag: Nhung, Heidi, gordeldier Tatou en ik.


Het duurt even voor je aan de beurt bent om de kabelbaan in te stappen, maar dan kun je ook genieten van een fraai uitzicht. De bomen hebben vele verschillende kleuren groen. Een beek stroomt woest voorbij. De bergen in de verte gaan van donker- naar lichtblauw. Je medepassagiers fotograferen alsof hun leven ervan afhangt.





De kabelbaan gaat niet helemaal naar de top van de berg, maar houdt het zo'n tweehonderd meter lager voor gezien. Geen nood, er is al een tweede kabelbaan in aanbouw, om je het laatste stukje naar boven te brengen. Tot die tijd rijden er busjes op en neer. Je moet er ook niet aan denken dat al die mensen op hun teenslippers en hoge hakken naar boven zouden moeten lopen.



Dit heet een 'natural preservation area' te zijn. Ja ja. Bouwplaatsgeluiden vullen de frisse berglucht. Er wordt getimmerd en gelast. Het is de soundtrack van Bà Nà, die ons de hele middag zal begeleiden. Heerlijk, zo buiten in de natuur.

Toerisme en religie gaan hand in hand. Dat zien we in Lourdes, in Rome, in Jeruzalem, in Istanbul en in Kyoto. Dat zien we overal op de wereld. En dat zien we in Bà Nà. De moderne pelgrim reist met de hele familie, heeft een Sony camcorder op zak, gaat picknicken, koopt plastic prullaria voor het thuisfront, voert ijs aan zijn kroost, maakt tientallen foto's - en bidt. God, welke naam hij ook draagt, is een consumptieartikel, waar veel aan te verdienen valt. Dat hebben de autoriteiten hier goed begrepen. Wie een toeristische attractie in de markt wil zetten, doet er goed aan de plaats te promoten als een belangrijk religieus oord. Een tientallen meters hoog wit betonnen beeld van de Boeddha doet wonderen voor je bezoekersaantallen. Het volk wil immers zijn opium.



En het volk wil vreten. Op nog geen steenworp afstand van de Boeddha schransen honderden mensen hun lunch bij elkaar. Die bestaat vandaag uit kippenpoten, knakworsten, bier en red bull. Geüniformeerde politieagenten gieten zich vol met rijstlikeur. De meeste mensen bestellen veel meer eten dan ze op kunnen. Meer dan de helft wordt achteloos weggegooid, of simpelweg op tafel achtergelaten, alsof er in dit land nooit een hongersnood is geweest. De Boeddha kijkt de andere kant op.



Wie niet hier eet, gebruikt zijn picknick even verderop. In en rond de ruïnes van een oud Frans vakantiehuisje zitten families garnalen te pellen. Kinderen tetteren 'hello hello' richting de buitenlandse bezoekers. De muren van het huis zijn volgekalkt met namen, namen en nog meer namen. Gekken en dwazen schrijven hun namen op muren en glazen, zo is het maar net. Iedereen wil zijn afdruk achterlaten, als een hond die tegen een boom aan piest.



Bleef het maar bij namen op muren. Maar de berg is verworden tot een vuilnisbelt. Veel picknickers laten hun afval bij vertrek ongegeneerd achter. 'Dat ruimen anderen wel op,' zo denkt men klaarblijkelijk. Daar zorgt vadertje staat wel voor. De toeristen uit het noorden des lands zijn het ergste, zo meent mijn vriendin. Die hebben het langst van de 'communistische heilstaat' mogen genieten, bedenk ik me. Ik vraag me af wat het verband is. Hoe het ook zij, de 'bevrijders' van vijfendertig jaar geleden zijn de vervuilers van nu.



We lopen een eindje over een bospad. Je zal hier ongetwijfeld fantastisch kunnen wandelen. De bossen kennen een ongekende rijkdom aan bomen, planten, geuren en dieren. Graag zou ik hier eens een meerdaagse trektocht door de bergen maken. Zodra je de kuddes achter je laat moet het prachtig zijn.



Helaas hebben we daar nu geen tijd voor. We zijn al ver afgedwaald. Maar het is niet moeilijk de weg terug te vinden: we hoeven alleen maar de lege colablikjes en snoeppapiertjes te volgen. Klein Duimpje in Vietnam.

Terwijl Nhung een boodschap doet zitten Heidi en ik op een muurtje te wachten. Er komt een groep toeristen aangelopen. Iedereen draagt dezelfde lilablauwe baseballcap. Men staart ons aan alsof wij een stel orang oetans zijn. Dit zijn geen mensen uit de grote stad, vermoed ik. Dan haalt een van hen zijn camera tevoorschijn. Hij gaat pontificaal voor ons staan, richt zijn camera op ons, en maakt ongevraagd een foto. Dat mensen stiekem foto's van je maken maak ik regelmatig mee, maar zo ongegeneerd in your face, zonder ook maar iets te vragen - nee, dat had ik nog niet ervaren. Ik begrijp een beetje hoe dierentuindieren zich moeten voelen. Ik geef het enige mogelijke antwoord: ik trek mijn camera en maak een foto van hem. Hij lacht schaapachtig naar zijn kameraden.



We lopen verder. Overal wordt getimmerd, gelast en gezaagd. Er bevinden zich reeds enkele tientallen hotels en restaurants op de berg, maar dat is kennelijk niet genoeg. Welja, bouw er nog meer. Ondertussen ligt buiten het zicht van de toergroepen een berg van honderden vuilniszakken te stinken.

De lucht betrekt. De wolken zijn zwaar. Van het ene op het andere moment begint het te stortregenen. Van het ene op het andere moment zijn alle toeristen verdwenen. We zingen in canon, en lopen langs een tuin met boeddhabeelden. Behalve ons is er niemand. De Boeddha nodigt me uit. In de stromende regen breng ik hem een groet.

We vinden een afdakje om onder te schuilen, en genieten er van de meegebrachte ramboetans. Plotseling voel ik iets hards en puntigs in mijn hals. Ik denk aanvankelijk dat het gewoon een takje is. Wanneer ik het wil pakken krijg ik de schrik van mijn leven. Een gigantische wandelende tak was over mij heen aan het wandelen, zo blijkt. Ik slaak een kreet en spring op. De toeristengroep die zich net op dat moment verschanst onder hetzelfde afdakje begroet me door me uit volle borst uit te lachen. Ik draai me om, en zie een dozijn grijnzende lilablauwe baseballcaps.



Als hongerige hyena's komen ze onze kant op. Ze willen weten waar we vandaan komen. Ze zeggen uit welke provincie ze komen, en beweren dat het de geboortestreek van Hồ Chí Minh is, wat niet zo is. Ze vragen om ramboetans, en krijgen die, maar hebben niet het fatsoen om ons te bedanken. Ze betasten ons, de vrouwen net zo goed als de mannen. Ze maken schunnige opmerkingen, maar zelfs Nhung kan niet goed verstaan wat ze zeggen, omdat ze een of ander onverstaanbaar noordelijk plattelandsdialect brabbelen. En ze willen weten wie van ons seks heeft met wie, en wie van ons AIDS heeft - maar dat vragen ze natuurlijk niet direct, dat suggereren ze alleen maar, niet al te subtiel.

Ik wou dat ik de Vietnamese taal beheerste, en dat ik dit soort types eens goed verbaal op hun nummer kon zetten. Ik word zo moe van deze hemeltergende domheid en dit totale gebrek aan fatsoen. Dit is niet de eerste keer, zoals u weet. Nee, ik ben geen buitenaards wezen, en nee, ik verspreid geen enge ziektes. En hou op op deze manier over mijn vriendin te praten. Ze is geen 'slecht meisje'. Ze heeft geen seks voor geld, zoals jullie veronderstellen. Ze heeft meer fatsoen in haar linkerpink dan jullie hele toergroep bij elkaar. En ze heeft meer intelligentie in haar rechterteen dan jullie in al die met lilablauwe baseballcaps bedekte zaagselkoppen.

Is dat wat Marx bedoelde met 'dictatuur van het proletariaat'? Dat stupiditeit, xenofobie, seksisme en naïef nationalisme de overhand krijgen? Vast niet, maar daar lijkt het in dit land soms wel op. Rot op naar jullie eigen provincie. En neem in godsnaam je vuilnis mee.

We lopen verder. Het regent nog steeds flink. Gelukkig vinden we een nieuwe plek om te schuilen. Het is een kapelletje met een groot beeld van Quán Âm, de bodhisattva van het mededogen. Buiten is het koud en grauw, maar bij Quán Âm is het droog en warm. Ze lacht vriendelijk. Ze is niet boos omdat ik boos ben, ze is lief omdat ik boos ben - en ik voel me minder boos worden. Het enige dat haat en angst kan doden is liefde, zegt ze in stilte. Ze heeft gelijk, natuurlijk.



We eten ramboetans en doen woordspelletjes. De lucht heeft alle kleuren grijs. Het waait flink, en ik ben blij dat ik mijn blauwe fleecetrui heb meegenomen.

We lopen terug naar de kabelbaan. Het is tijd om naar huis te gaan. We sluiten aan achter in de rij, die op dat moment nog niet zo heel erg lang is. Dan besluit men om de kabelbaan stil te leggen. Het regent, dus het zou wel eens kunnen gaan onweren, en dat is gevaarlijk, naar het schijnt. Ik geloof mijn oren niet. Men is in staat om een kilometerslange kabelbaan te bouwen en daarmee een wereldrecord te vestigen, maar heeft niet de technologie om die kabelbaan veilig te maken? 'Bang voor bliksem.' Tja. Waar heb je nou bliksemafleiders voor? Ik ben geen natuurkundige, dus misschien vergis ik me wel en is het heel moeilijk om een kabelbaan te beveiligen tegen bliksem - maar enigszins sceptisch ben ik wel. Als men miljoenen investeert in een state-of-the-art kabelbaan zou je toch ook verwachten dat het ding zo veilig is dat het niet bij de eerste de beste regenbui stil wordt gelegd.

Er zit niets anders op dan wachten. Netjes in de rij, zoals het hoort. Sommige mensen doen evenwel verwoede pogingen om zich langs ons heen te wurmen, en zo een paar plekjes op te schuiven. Een rij, nee, dat blijft voor de meeste Vietnamezen een vreemd concept, zoals ik eerder schreef. Voordringen is de normaalste zaak van de wereld. Wie hier op een vliegveld in de rij staat voor een incheckbalie doet er goed aan zich zo breed mogelijk te maken, en zich strategisch zigzaggend voort te bewegen, wil hij niet aan allen kanten gepasseerd worden door mensen van middelbare leeftijd die doen alsof ze niets doorhebben. Over fatsoen gesproken...

We moeten bijna anderhalf uur wachten. Dat heeft één groot voordeel. We zijn getuige van het volgende schouwspel:







Ik hoop in de toekomst nog veel Vietnamese bergen te bezoeken. Te voet, bij voorkeur. Maar Bà Nà, nee, dat heb ik wel gezien. Zonde eigenlijk. Het uitzicht was fantastisch, de bloemen bloeiden lieflijk, de insecten zoemden en de wilde koriander verspreidde een betoverend aroma. Maar de vraag is voor hoe lang nog. Bà Nà is een bouwput, een vuilnisbelt, en een pretpark ineen. Dat kan nooit lang goed gaan.

2 comments:

  1. Lees ook Heidi's verslag van ons bezoek aan Bà Nà: http://heidiwitz.blogspot.com/2009/07/ba-na-hills-are-alive-with-sound-of.html

    ReplyDelete