Thursday, 30 September 2004

De blaadjesman

Op een bankje op de Nishiwaseda-campus (de belangrijkste campus van Waseda University) zit, ergens aan de zijkant van de brede laan die loopt van het beeld van de stichter van de universiteit naar het grote auditorium, een uitwisselingsstudent te genieten van het warme weer. Bij zich heeft hij twee voorverpakte, met tonijn en ei belegde witte boterhammen zonder korstjes, een flesje onaangenaam zoete koude cappuccino, een boek over politieke filosofie en een knalroze, op een dag als deze volkomen overbodige, paraplu. Op het bankje naast hem zijn twee meisjes druk in discussie, maar aangezien ze Chinees spreken weet hij niet waarover hun gesprek gaat. Af en toe passeren hem pratende, giechelende en nonchalant slenterende medestudenten, maar geen van hen kent hij.



Ofschoon het nog immer vijfentwintig graden celsius is, zijn de eerste boomblaadjes reeds gevallen. Maar het zou natuurlijk geen gezicht zijn als de brede laan die loopt van het beeld van de stichter van de universiteit naar het grote auditorium bezaaid zou liggen met blaadjes. Het is dan ook belangrijk voor het aanzien van de universiteit dat er mensen zijn als de blaadjesman.



De blaadjesman is een kleine, gedrongen man, die de zeventig ruim gepasseerd is. Hij gaat gekleed in een net gestreken beige pantalon, een donkerblauw T-shirt met de naam van de universiteit waarvoor hij werkt op de achterkant, en een pet met een enorme klep in dezelfde kleur als de pantalon. Het is zijn taak om ervoor te zorgen dat de blaadjes die gevallen zijn op de brede laan die loopt van het beeld van de stichter van de universiteit naar het grote auditorium daar zo snel mogelijk verwijderd worden. Gewapend met een bezem en een soort groene schep gaat de blaadjesman de blaadjes tegemoet. Met een grote toewijding en concentratie veegt hij de blaadjes eerst bij elkaar, om ze daarna op de schep te vegen. De schep wordt vervolgens geleegd in een vuilniszak. Deze handelingen herhaalt de blaadjesman meerdere malen, maar geen moment verliest hij de aandacht voor het werk dat hij aan het doen is. Slechts wanneer hij in de buurt komt van iemand die op een bankje zit te lezen of wanneer hij gepasseerd wordt door een professor kijkt hij even op van zijn werk, om zich te verontschuldigen. Dan gaat hij weer verder waar hij gebleven was.



De brede laan die loopt van het beeld van de stichter van de universiteit naar het grote auditorium ligt er prachtig bij. Met dank aan de blaadjesman.




Wednesday, 29 September 2004

21

De eerste maandagavond nadat de colleges begonnen waren verliep rustig. Na het avondeten had ik mij de hele avond onder het genot van een glas koude oolongthee en luisterend naar mooie muziek bezig gehouden met het doorwerken van een Japanse tekst en het aanvullen van mijn vocabulaire. Rond een uur of elf vond ik het wel mooi geweest en maakte ik mij klaar om naar bed te gaan, waarna ik in bed nog een tijdje lag te lezen. Toen was het 12 uur, en had ik de memorabele leeftijd van 21 jaar bereikt. Weliswaar zeven uur te vroeg, maar het was toch echt de 28e.



Ik wilde nog even het hoofdstuk waarin ik bezig was uitlezen en daarna gaan slapen. Maar ik kreeg niet de kans daartoe, want om 5 minuten over 12 werd er aangebeld. Gekleed in slechts een korte broek opende ik mijn kamerdeur, en daar stonden ze: Thomas uit Zwitserland, Henna uit Finland, Thomas uit Frankrijk, Irene uit Zuid-Korea, Douglas uit Singapore, Sean uit Hongkong, en Claudio en Dario uit Italië. De mensen met wie ik de afgelopen tijd zoveel ben opgetrokken, en met wie ik al zoveel plezier heb gehad. 'Hartelijk gefeliciteerd' riepen ze, met de meest prachtige accenten, in koor. Vervolgens kreeg ik een grote Hello Kitty-knuffel, gekleed in de rugby-outfit van het team van Waseda (het universitaire rugbyteam van Waseda is dé trots van de universiteit op sportgebied; en niet ten onrechte, want recentelijk heeft het het grote Oxford verslagen) in mijn handen gedrukt. Nadat ik wat meer kleren aan had getrokken heb ik in de winkel op de hoek een paar blikjes bier gekocht, die we vervolgens buiten op hebben gedronken. Mijn verjaardag was begonnen.



Dinsdag was ik écht jarig. Ik had een aantal mensen uitgenodigd om samen ergens uit eten te gaan. Een paar Japanse vrienden die vanwege hun studie deze zomer in Leiden waren, twee Leidse studiegenoten die onderweg naar Nagasaki waren maar een paar dagen hadden uitgetrokken om Tokyo te bezoeken, en veel van de andere uitwisselingsstudenten. Vooraf had ik verwacht dat we met tien á vijftien mensen zouden zijn, maar uiteindelijk waren we met een groep van vijfentwintig mensen op zoek naar een restaurant waar we met z'n allen in zouden passen. Na een tijdje vonden we een Italiaans restaurant, waar we voor 2500 yen (20 euro) per persoon twee uur lang onbeperkt pizza en pasta konden eten én onbeperkt konden drinken... Wat volgde was een bijzonder leuk verjaardagsfeestje, waar binnen de kortste tijd iedereen met iedereen in gesprek was en waar op een gegeven moment de enorme kannen bier die aan het begin op tafel hadden gestaan vervangen werden door een soort biertoren: een drie meter hoge, volledig met bier gevulde buis met een kraantje aan de onderkant. Onnodig te vermelden dat ook die vrij snel leeg was...



Na afloop van het Italiaanse eet- en drinkfestijn heb ik nog een tijdje met een paar mensen in een parkje in de buurt van de dormitory gezeten, genietend van het zachte weer en van een heerlijk ijsje dat naar groene thee smaakte. Toen was mijn 21e verjaardag voorbij.



Het was een mooiere dag geweest dan ik ook maar had kunnen hopen.

Ik ben dankbaar, zo snel zulke goede nieuwe vrienden gevonden te hebben.

Saturday, 25 September 2004

Akihabara

Er bestaan in het westen nogal wat vooroordelen over Japan en over Japanners. Veel van die vooroordelen zijn niet of slechts gedeeltelijk juist. Zo denken veel mensen dat alle Japanners hard moeten werken en de hele dag op kantoor zitten, wat niet klopt (ten eerste werkt de meerderheid van de Japanners niet in een kantoor, maar is werkzaam als liftdeuropenhouder (m/v), kadootjesinpakker (v), foldertjesuitdeler (m/v) of assistentverkeersbegeleider bij een uitrit waar zich ook nog een stoplicht bevindt (m), en ten tweede begeven de mensen die wel in een kantoor werken zich reeds aan het einde van de middag naar een izakaya (een Japanse bar waar ook gegeten kan worden) om daar tezamen met hun collega's de avond door te brengen).

Een ander populair vooroordeel over Japan is dat de mensen er allemaal zelfmoord plegen (stap eens tijdens de spits op de Yamanote-trein, en stap dan uit op Shinjuku Station, dan zul je zien dat er toch nog behoorlijk wat Japanners zijn die nog géén zelfmoord gepleegd hebben), terwijl er percentagegewijs in Japan minder zelfmoorden plaatsvinden dan in Nederland.



Een vooroordeel dat het ook goed doet (en waar Japanners zelf ook graag, tegen beter weten in, in geloven) is de idee dat de Japanse samenleving homogeen is. Dat is ze niet, integendeel. De Japanse samenleving is zeer pluriform. Ten eerste wordt de Japanse samenleving onderhuids beïnvloed door de tamelijk grote populaties Chinese, Koreaanse, Braziliaanse, Noord-Amerikaanse en andersoortige immigranten die ze herbergt. Daarnaast kent Japan een veelheid aan uiteenlopende subculturen, variërend van extreem-nationalistische motorbendes tot zionistische pinksterbewegingen, die weliswaar vreedzaam coëxisteren, maar bijzonder weinig met elkaar gemeen hebben. En dan heb ik het nog niet eens over de verborgen verschillen tussen arm en rijk. De Japanse samenleving is, kortom, behoorlijk versnipperd.



Desalniettemin zijn er vooroordelen over Japanners die wel kloppen. Eén daarvan is het beeld van de Japanner die geobsedeerd is door technische snufjes, en altijd het nieuwste van het nieuwste wil hebben, als gevolg waarvan Japan op technologisch gebied altijd een paar jaar voorloopt op Europa. Of het nou gaat om de nieuwste digitale camera, sprekende horloges, voorverwarmde toiletbrillen of mobiele telefoons waarop men TV kan kijken: Japanners zijn er gek op. Als je in Japan een nieuw product op de markt brengt dat volautomatisch is, veel zinloze foefjes heeft (en, zo mogelijk, ook nog eens voorzien is van een Hello Kitty-motief) kun je er zeker van zijn dat dat product gretig aftrek zal vinden.

De nieuwste electronica is hier dan ook overal te vinden. Maar er is één wijk in Tokyo die alle andere overtreft op dit gebied. Akihabara.



Akihabara is voor de liefhebber van electronica wat Mekka is voor de gelovige moslim. Drukte, chaos en massa's mensen, maar tegelijkertijd het paradijs op aarde. Akihabara is een oerwoud aan winkels, die alles verkopen wat los en vast zit, zolang het maar een stekker of batterijen heeft. De straat is vol met mensen die op zoek zijn naar dat ene fototoestel, die ene telefoon of dat ene onderdeel. Voor een winkel staan meisjes in oranje rokjes pakjes tissues uit te delen om potentiële klanten ervan te overtuigen dat ze een mobiele telefoon van het merk AU moeten kopen. Voor de winkel daarnaast staan meisjes in rode rokjes pakjes tissues uit te delen om potentiële klanten ervan te overtuigen dat ze een mobiele telefoon van het merk Vodafone moeten kopen. Voor de winkel daarnaast staan meisjes in roze rokjes pakjes tissues uit te delen om potentiële klanten ervan te overtuigen dat ze een mobiele telefoon van het merk Docomo moeten kopen. Een Amerikaans echtpaar staart bewonderd naar een kolossale koelkast. Een luidspreker nodigt mensen in het Engels en in het Chinees uit om een koopfabriek te betreden. Boos kijkende Indiase mannetjes lopen haastig rond met grote aantallen gevulde plastic tassen in hun handen. Er klinkt luid gekrijs van Avril Lavigne en minstens even slechte Japanse zangeresjes. Overal hangen gele borden waarop in grote letters 'Duty Free' staat geschreven.



Hier moet ik wel een mobiele telefoon kunnen vinden, vermoed ik...



En jawel: voor het astronomische bedrag van één yen (in ruil waarvoor ik mij verbind aan een niet al te duur abonnement) kan ik een telefoon kopen die niet alleen (zoals hier natuurlijk gebruikelijk is) is uitgerust met e-mail, maar ook met een digitale camera van 2.0 megapixels, een flits, en een USB-uitgang, -kabel en bijbehorende software, opdat ik de foto's ook op mijn computer kan bekijken. Voortaan kan ik dus ook foto's op Torii Times plaatsen.



Tevreden verlaat ik Mekka.

Alleen jammer dat de telefoon geen Hello Kitty-frontje heeft.

Friday, 24 September 2004

Studie!

Het is begonnen. Afgelopen maandag werden we om 9 uur 's ochtends verwacht in een enorme collegezaal, waar de 'Japanese Placement Test' werd gehouden. Aan de hand van de resultaten van deze taaltoets zou men vervolgens bepalen wie op welk niveau taalcolleges gaat volgen.



Om half negen schrok ik wakker, om daarna snel te douchen en mij naar de collegezaal te haasten (ik had weliswaar de wekker gezet, maar daarbij eventjes geen rekening gehouden met het toch wel belangrijke verschil tussen PM en AM). Daar aangekomen was het eerste dat mij opviel het grote aantal studenten (177, zou ik later horen) dat aan dit programma deelneemt. Toen begon de toets, en al snel bleek dat de lange zomer, waarin ik nagenoeg niets gedaan had om mijn kennis van het schrijven van kanji (Chinese karakters) op peil te houden, haar sporen had achtergelaten. Makkelijke kanji, die ik vorig jaar reeds heb leren schrijven, had ik niet meer paraat. Met de grammaticatoets daarentegen had ik niet heel veel moeite. Met gemengde gevoelens verliet ik dan ook de collegezaal. Het had beter gekund, maar helemaal verprutst had ik het ook niet.



De week stond vervolgens in het teken van oriëntatie, oriëntatie en nog eens oriëntatie. En al vrij snel bleek dat men hier onder oriëntatie vooral het tot vervelens toe herhalen van regeltjes verstaat. De algemene oriëntatie over het leven in Japan ging grotendeels over alle procedures en registraties die we de komende tijd geacht worden te ondergaan, en over de restricties waaraan wij ons tijdens dit verblijf dienen te houden (veelzeggend was de zin: 'Some of you may come from countries like Holland where this is okay, but in Japan you cannot do drugs, so please don't do drugs because if you do you will go to prison.'). Bij de oriëntatie over huisvesting werd ons een video getoond met dingen die je niet mag doen wanneer je in een dormitory woont. Bijzonder boeiend was de scène waarin een obscuur figuur een meisje mee naar binnen smokkelde (dat mag dus niet); ook erg leuk was de scène waarin een meisje een duidelijk in haar geïnteresseerde jongen op sadistische wijze de deur wees omdat hij volgens de regels niet bij haar mocht logeren (zo worden wij dus geacht ons te gedragen). Bij de oriëntatie van het Center for International Education werd ons ingeprent dat we niet op reis mogen zonder eerst een formulier in te vullen. De oriëntatie van de bibliotheek, waarbij een prettig gestoorde maar moeilijk verstaanbare dame ons op de hoogte bracht van haar favoriete manga-stripboekjes, en de campustour, waarbij een paar lieve Japanse studenten ons rondleidden over de campus, vormden een aangename afwisseling van het gezeur over regeltjes en procedures. Maar daarna ging het weer op dezelfde toon verder: de oriëntatie van de dormitory waarin ik woon was niets dan de uiteenzetting van een lange rij regeltjes waaraan je je moet houden (zo mag je melkpakken alleen inleveren als je deze eerst openknipt), en waarvan de meesten ons al vele malen waren medegedeeld. De oriëntatie van de vakken en het onderwijsprogramma, tot slot, was er vooral op gericht ons duidelijk te maken dat afwezigheid van colleges zonder gegronde redenen niet geaccepteerd wordt en zal leiden tot de verlaging van cijfers.

Het zal geen verbazing wekken dat ik aan het einde van de week overgeoriënteerd en enigszins murw gebeukt was van alle regels en bureaucratische onzin die de studie hier begeleiden.



Maar gelukkig is dat slechts één kant van het verhaal. De andere kant, die natuurlijk veel belangrijker is, is de inhoud van het studieprogramma. En dat ziet er werkelijk heel interessant uit. Allereerst was ik aangenaam verrast toen ik zag dat Japans taalonderwijs de helft van ons programma uitmaakt (ik had gerekend op slechts enkele uren college, maar het blijkt om negen uur college per week te gaan - waarbij ook nog aangetekend moet worden dat colleges hier ook echt zo lang duren als ze geacht worden te duren; het is hier dus niet zo dat, zoals in Nederland, een college van twee uur in werkelijkheid anderhalf uur duurt). Het enthousiasme over het grote aantal uren taalonderwijs werd versterkt doordat ik vandaag hoorde dat ik geplaatst ben in niveau 5 (er zijn in totaal 6 niveaus, dus ik ben geplaatst in de klas met het op één na hoogste niveau), één niveau hoger dan ik naar aanleiding van de taaltoets verwacht had.



De andere, door de School for International Liberal Studies aangeboden Engelstalige vakken zien er ook zeer interessant uit. Verschillende wetenschapsdisciplines als economie, politicologie, communicatiewetenschap, geschiedenis, literatuurwetenschap, antropologie en biologie zijn vertegenwoordigd; de studenten kunnen dan ook kiezen uit een groot aantal uiteenlopende vakken. De overeenkomst tussen de verschillende vakken is dat ze allemaal, direct of indirect en in meer of mindere mate, verband houden met het centrale thema van internationalisering en globalisering.

Iedereen mocht twee á drie vakken kiezen, en voor de meeste vakken staat drie uur college in de week. Dat betekent dat je, wanneer je drie vakken kiest, in principe evenveel colleges hebt van de door jou gekozen keuzevakken als taalcolleges. Een balans waar ik erg tevreden over ben.



Ik heb, na lang wikken en wegen en na de nodige teleurstelling omdat sommige vakken die ik graag had willen doen op hetzelfde moment gegeven worden, de volgende drie vakken gekozen.

In de eerste plaats een vak genaamd ´Introduction to Race en Ethnic Relations´. Dit vak gaat over de werking van collectieve identiteit, de profilering van de groepsidentiteit ten koste van de ´ander´, en schenkt daarbij veel aandacht aan de gevolgen van globalisering en daaraan gerelateerde ontwikkelingen. Toen ik de course description van dit vak las was voor mij vrij snel duidelijk dat ik dit wilde gaan volgen.

Het tweede vak dat ik gekozen heb heet ´Selected Topics in Cultural Studies´. Bij dit vak wordt gekeken naar de rol van massamedia en globalisering in de Japanse context; het exporteren van Japanse cultuurelementen naar het buitenland, maar ook de veranderingen in de Japanse samenleving als gevolg van de globalisering. Het derde vak dat ik ga volgen heet ´Western Political Thought´, en is in feite een uitgebreide inleiding op de politieke filosofie; iets waar ik mij al lange tijd meer in wilde verdiepen.



Ik heb erg veel zin in het volgen van deze vakken. Ik heb het gevoel dat het, afgezien van alle waardevolle persoonlijke ervaringen die dit jaar met zich mee zal brengen, ook vanuit intellectueel perspectief een goede keuze is geweest naar deze universiteit te gaan en dit programma te gaan volgen.

Laten we hopen dat dat gevoel klopt!

Tuesday, 21 September 2004

Een fiets kopen

Veel mensen die voor het eerst in Japan komen verbazen zich over het grote aantal fietsen dat ze hier zien. Een groot aantal Japanners verplaatst zich regelmatig per fiets, en voor winkels en openbare gebouwen is dan ook altijd een lange rij fietsen waar te nemen. Tot zover de overeenkomsten met Nederland.



Afgezien van het feit dat ze verschillende kleuren kunnen hebben en dat de een wat meer glimt dan de andere, zien Japanse fietsen er allemaal eender uit. Ze zijn klein (toen ik voor het eerst Japanse fietsen zag, dacht ik dat het kinderfietsen betrof, totdat ik na een tijdje door begon te krijgen dat iedereen op kleine fietsen fietst), het frame heeft een vorm die lijkt op die van onze damesfietsen, en, het belangrijkste van alles, ze zijn allemaal standaard uitgerust met een mandje. Dit mandje, dat zich meestal aan de voorkant van de fiets bevindt, dient voor het vervoeren van tassen, huisdieren, mobiele telefoons en dergelijke. Een Japanse fiets zonder mandje is als sashimi zonder sojasaus: naakt en onaf. Aangezien Japanse fietsen, geheel conform de culturele norm, niet al te veel op willen vallen, kijken ze wel uit om géén mandje te hebben. Nagenoeg elke Japanse fiets is derhalve uitgerust met zo'n ding.



Ofschoon veel Japanners, zoals gezegd, fietsen, is de verkeerssituatie in Tokyo op zijn zachtst gezegd weinig geschikt voor fietsers. De wegen zijn smal en de auto's rijden hard. Vooral bus- en taxichauffeurs lijken zich niet al te veel bezig te houden met andere weggebruikers. Als fietser voel je je hier op de weg dan ook niet echt veilig.

Het logische gevolg hiervan is dat fietsers zich over het algemeen verplaatsen via de stoep. Dit is algemeen geaccepteerd, echter, weinig voetgangers lijken al te veel aandrang te voelen ook maar enigszins rekening te houden met het feit dat mensen hen af en toe willen passeren. Zakenmannen die met z'n drieën naast elkaar lopend de gehele stoep in beslag nemen, op naaldhakken voortstrompelende studentenmeisjes die zo druk in gesprek zijn met hun mobiele telefoon dat ze je bel niet horen, huisvrouwen die je plotseling afsnijden op weg naar de bushalte, en die je alleen door keihard in je remmen te knijpen en een ruk aan je stuur te geven nipt kunt ontwijken. En dan heb je natuurlijk nog de tegenliggers. Want ofschoon alle auto's over het algemeen aan de linkerkant van de weg rijden, fietsen fietsers hier dan weer links, dan weer rechts, zonder dat daar enig systeem in is te bemerken. Met als gevolg dat je, wanneer je met gevaar voor eigen leven een midden op de stoep lopende dove oude heer hebt ontweken, plotseling een tegenligger voor je ziet opdoemen, die je dan ook weer net weet te ontwijken.

Je moet, kortom, continu behoorlijk alert blijven als je hier fietst.



Aan de andere kant: fietsen zijn hier absurd goedkoop, je spaart er een hoop metro- en buskaartjes mee uit, je komt lekker vaak buiten, je hoeft als je op stap gaat geen rekening te houden met de laatste trein, en je ziet veel meer van de stad dan als je je steeds met het openbaar vervoer verplaatst. Reden dus om een fiets te gaan kopen!



Maar een fiets kopen is, in een land waar iedereen en alles geregistreerd, tot een pakket data gereduceerd, en in een bodemloze bureaucratische put geworpen moet worden, voorwaar geen sinecure...



De eerste dag dat ik hier was begaf ik mij naar de dichtsbijzijnde gereedschapswinkel, waar ook fietsen verkocht werden. Mijn oog viel al snel op een fraaie nieuwe zilverkleurige fiets met een beschaafd zwart mandje, dat te koop was voor het luttele bedrag van 6000 yen (45 euro). Echter, deze fiets was op dat moment om onbekende redenen niet meer te koop, en ik kreeg te horen dat ik de volgende dag moest terugkomen, wat ik dus maar deed. Maar toen ik de volgende dag weer bij de fietsenwinkel aankwam om de fiets te kopen, werd mij andermaal medegedeeld dat dat pas de daaropvolgende dag zou kunnen. Ik vroeg de fietsenman waarom de fietsen steeds niet te koop waren, en het kwam erop neer dat ik het het beste om tien uur 's ochtends kon proberen.

Zo gezegd, zo gedaan. Om tien uur 's ochtends de volgende dag vraag ik de beste man of ik de fiets mag kopen. Hij vraagt mij of ik mij geregistreerd heb. Nee, ik heb mij nog niet geregistreerd. Of hij soms mijn paspoort wil zien? Nee, we moeten ons registreren. Kan dat ter plekke? Ja, dat kan, voor vijfhonderd yen. Prima, dan wil ik mij graag registreren. Ja, maar ik moet eerst betalen. Ik haal mijn portemonnee tevoorschijn om te betalen, maar krijg dan twee bonnetjes in mijn hand gedrukt, één met de prijs van de fiets en één met de prijs van de registratie, waarmee ik naar de kassa in de gereedschapswinkel moet gaan. Aldaar betaal ik aan de beleefde oude dame het vereiste bedrag, waarna ik weer terug ga naar de fietsenman. Op luide toon wordt mij gesommeerd in de rij te gaan staan - kennelijk staan de andere daar aanwezigen ook te wachten om geregistreerd te worden. Na enige tijd is het mijn beurt. Ik word gedirigeerd naar een tafeltje en moet op een formulier al mijn persoonlijke gegevens invullen - niet voor de eerste en zeker niet voor de laatste keer deze week. Met veel aandacht schrijf ik de Chinese karakters van mijn adres op (東京都新宿区西早稲田 2-3-1, 早稲田奉仕園 3-023), en wanneer ik daar klaar mee ben gebeurt het ongelooflijke: ik sta officieel geregistreerd als fietser en mag de fiets meenemen.



En dan hoef ik me alleen nog maar te registreren voor de immigratiedienst, het ziekenfonds, het Center for International Education van de universiteit, een bankrekening, een mobiele telefoon, een werkvergunning, het lidmaatschap van de studentenwinkel, een sportkaart en kabelinternet. Welkom in het bureaucratische oerwoud dat Japan heet.



Maar ik kan tenminste legaal rondfietsen!

Monday, 20 September 2004

De dormitory

Vrijdag was het moment aangebroken dat ik mijn intrek kon nemen in mijn kamertje in het Waseda Hoshien International Students House. Zodoende begaf ik mij met een koffer van ruim 25 kilogram, een kleinere koffer van zo'n 12 kilogram, een koffertje met een laptop erin en een rugtas naar het dichtstbijzijnde metrostation, mijzelf gelukkig prijzend dat de beide koffers ten minste uitgerust waren met een stel wieltjes. Maar zelfs met wieltjes moesten de koffers deels opgetild en voortgetrokken worden, en het was dan ook letterlijk een zware opgave bij het metrostation te geraken. Gelukkig bood een mij passerende Australische artiest aan om één van de beide koffers over te nemen tot bij het station.

Na drie kwartier in de metro gestaan te hebben en een keer te zijn overgestapt, moest ik door middel van een buitenaardse krachtsinspanning met mijn koffers een trap van zo'n vijftig treden beklimmen teneinde het daglicht weer te kunnen aanschouwen. Toen ik met mijn verzuurde armen eindelijk boven aankwam, bleek de dormitory nog 500 meter verderop te liggen...

Om een lang verhaal kort te maken: ik heb ongeveer tien keer gepauzeerd tijdens die 500 meter, maar ik heb het gehaald!



Na ingecheckt te hebben ging ik met de uiterst beleefd Japans sprekende lift naar mijn kamer, die mij aangenaam verraste. Ruim, schoon, en voorzien van een bureau en bureaustoel, een bed en beddegoed, een klerenkast, een boekenkast, een toilet en een grote wastafel. Ook de gedeelde keuken bleek ruim en schoon, en redelijk voorzien van pannen en dergelijke. Verder is er een grote lobby, met onderuitzakbanken, een grote TV en verse kranten. Het geheel ziet er, kortom, boven verwachting goed uit. Natuurlijk, het is een dormitory en het blijven Japanners, dus er zijn een paar absurde regels. Dat we geen logés mogen ontvangen wist ik reeds, maar er is meer. Zo mogen we geen posters ophangen, ook niet met plakband. Immers, plakband is dusdanig aggressief dat het makkelijk onherstelbare beschadigingen aan de muren aan zou kunnen brengen... Ook leuk is de regel dat we ons niet op het balkon mogen bevinden. We hebben allemaal een balkon, maar dat is er niet voor vertier! Neen, het mag alléén betreed worden in het geval van een noodsituatie, zoals een brand, om vervolgens via de naastgelegen balkons de brandtrap te bereiken.

Nederlanders klagen er graag over dat zij zo vaak het object zijn van zinloze regeltjes en daarmee samenhangend bureaucratisch geneuzel, maar wanneer je ze vergelijkt met de Japanse lijkt de Nederlandse regelgeving plotseling opvallend summier...



Eén van de leukste dingen van de dormitory is het bonte gezelschap aan mensen dat er de afgelopen dagen is komen binnendruppelen. Iedereen zit min of meer in dezelfde situatie: net aangekomen in een vreemd land, waar je nog (bijna) niemand kent en niet weet wat er de komende tijd allemaal te gebeuren staat. De meeste mensen staan daardoor heel erg open voor nieuwe contacten. Het is niet nodig om een plekje te verwerven binnen een reeds bestaande sociale structuur, omdat er nog geen sociale structuur is. Er vinden vele nieuwe ontmoetingen plaats, met vele verschillende mensen. Als gevolg van deze situatie zien mensen elkaar niet primair, zoals normaal wel zo vaak het geval is, in relatie tot hun relaties en tot het sociale hokje waarin ze geplaats kunnen worden, maar veeleer als individuen die in dezelfde situatie zitten als zijzelf.

Het is een boeiend proces, het leren kennen van zoveel nieuwe mensen. Banden komen tot stand en ontwikkelen zich vervolgens, voorzichtig doch onmiskenbaar. Dat is mooi om te mogen zien.



En zo sta je dan opeens in een bar in Shibuya met een Fransman, een Duitser, twee Italianen, een Est en een Japanner. Of heb je lunch in een Tendon (gefrituurde vis en groenten met rijst) -restaurantje met een Zwitser, twee Amerikanen, een Noorse, een Franse en iemand uit Hongkong. Of drink je 's avond buiten een biertje met een Canadese Koreaanse, een Finse, een Singaporees en een Spaanse. Iedereen heeft een andere achtergrond, draagt een ander verhaal met zich mee, is hier vanwege andere redenen. Maar de situatie verbindt ons.

We delen onze ervaring, en daarmee delen we automatisch ook een stukje van wie we zijn.



De dormitory begint te leven.

Thursday, 16 September 2004

Roppongi Hills en Shinjuku

Na gisteren rustig aan gedaan te hebben had ik vandaag wel zin om in het diepe te duiken. Ueno is mooi, en de dierentuin is leuk; maar Tokyo is natuurlijk meer dan mooi en leuk. Ze is ijdel, trots en grillig. Tijd om me aan die kanten van haar te vergapen.



En zo ging ik naar Roppongi Hills, een plek waar ik nog niet eerder geweest was. Roppongi Hills is, als ik het kort zou moeten samenvatten, op schreeuwerige, groteske wijze vormgegeven arrogantie waaraan een hoop geld te pas is gekomen. Wanneer je er uit het metrostation komt kom je terecht op een plein, dat aan weerszijden versierd is met wanden waar water doorheen stroomt. Voor je staat een immens hoge wolkenkrabber. Daarnaast loopt een promenade, waarvan de wanden gemaakt zijn van iets dat waarschijnlijk op Egyptische zandsteen zou moeten lijken. Als je een tijdje doorloopt kom je op een ander pleintje met een kolossaal videoscherm, waarop een jongedame in een roze verpleegsterspakje een lied ten gehore tracht te brengen, daarbij gehinderd door de wanstaltige danspasjes die ze uitvoert. Naast het pleintje bevinden zich een groot blauw TV-gebouw met een twee meter hoge Doraemon (een tekenfilmfiguurtje met een hoog kawaii-gehalte) en een soort idyllische tuin met schattige fonteintjes en boompjes. Overal klinken new-age klanken. Jongens en meisjes in uniform staan om de vijftig meter opgesteld om bezoekers te vragen of ze niet willen deelnemen aan een guided tour - tegen betaling, uiteraard. Overal om je heen staan gebouwen opgesteld die meer aan de filmset van een slechte science fiction-film doen denken dan aan een echte stad. Alleen het boeiende museum (zie recensie) lijkt niet vatbaar voor de extreem kitscherige atmosfeer die de hele rest van dit narcistische gebouwencomplex in een wurggreep houdt.



's Middags ga ik naar Shinjuku. Ik heb Shinjuku ooit de overtreffende trap van de idee Tokyo genoemd. Grootsheid, drukte, lawaai, beelden, lichten, geld. Het is een intense ervaring, door deze wijk te lopen - eerst en vooral door de letterlijk niet te bevatten stroom aan mensen die je blikveld voortdurend passeert, en die je soms het gevoel geeft dat je naar een video kijkt die snel vooruitgespoeld wordt. De grootste draaikolk van de stad, wellicht; massaconsumptie in haar meest extreme uitingsvorm.

Wanneer de draaikolk een moment te hard dreigt te gaan, is het beste wat je kunt doen even een half uurtje te gaan zitten op het kleine pleintje voor de oostuitgang van Shinjuku station (naar verluidt het grootste station van de wereld, waar dagelijks meer dan twee miljoen reizigers passeren). Daar is een pleintje met een paar boompjes, daar zit je in de luwte van een prachtige regenboog aan neonreclames, daar zijn muurtjes waar je kunt zitten om een slokje te drinken, een sms'je te sturen of een paar van je medemensen gade te slaan.



Tegenover me staat een jongen met een felgeel hesje en een Jamai-bril reclamefoldertjes uit te delen die mensen aansporen contactlenzen te kopen. Als er iemand aan komt lopen maakt de jongen een kleine buiging en biedt de passant een foldertje aan, maar niemand neemt er eentje aan. Af en toe neemt de jongen even pauze; dan staart hij korte tijd verdwaasd in de verte. Daarna probeert hij nogmaals foldertjes aan mensen te geven, maar niemand is kennelijk geïnteresseerd in contactlenzen.

Verscheidene broodmagere meisjes lopen langs. Het merendeel van hen draagt schoentjes met hakken die, geheel in overeenstemming met het figuur van de persoon die ze draagt, meer op een potlood lijken dan op een hak. Klaarblijkelijk is het ook nog eens in de mode om het achterste bandje van de schoen, het bandje dat om de hiel heen gaat, niet vast te maken, want de schoenen flappen alle kanten op. Het gewankel van de dames oogt dusdanig gevaarlijk en onelegant dat ik me afvraag of ze zich zo niet doodongelukkig voelen. Nu snap ik wel waarom alle meisjes hier vriendjes hebben: dan kunnen ze zich aan iemand vasthouden om te voorkomen dat ze hun evenwicht verliezen en onderuit gaan.

Een jongen met gemillimeterd haar, een wijde spijkerbroek en een veel te groot T-shirt met legermotief waarop 'Padres' staat loopt vier keer langs. Alsof hij iets was vergeten, terug ging om het op te halen, en toen weer iets was vergeten. Hij neemt geen foldertje aan van de jongen met het gele hesje en de Jamai-bril. Een dame in mantelpakje heeft een enorme koptelefoon op haar hoofd en kijkt alsof ze ter plekke een migraineaanval krijgt. Een groep lachende mannen in pak maakt zich klaar voor een avond stappen. Een groep meisjes in schooluniform met hockeysticks, een man met een lere broek en lang blond haar tot aan zijn achterste, een gehandicapt meisje met een hamburger in haar hand - allemaal lopen ze langs, ergens vandaan komend, ergens naar onderweg.

Niemand hoeft een foldertje.



Als ik langs de jongen loop, krijg ik twee foldertjes in mijn hand gedrukt. Dan raken ze wat sneller op.