"Does not the most enlightened philosophy teach us to mistrust man? The optimal being, the supreme creature, the natural aristocrat of the living world? Man who - when, exceptionally, he becomes his true self - can bring about excellence, yet also bring about the worst. A slayer of monsters, and forever a monster himself...
So I ask myself the question: could the religions I study teach us the art of killing the dragon in our flesh? This diabolical presence, buried within us yet constantly surfacing: is this the original sin I was taught about as a child?
I detest the notion of a new dawn in which Homo Sapiens would live in harmony. The hope this Utopia engenders has justified the bloodiest exterminations in history.
Can we never learn this lesson and recall it in fear every time we stop and look at ourselves? Our tragedy on earth is that life is subject to influences from above, and we can no more revisit the mistakes of yesterday than the sand can avoid being wiped clean as the tide pours in upon it."
Uit: François Bizot, 'The Gate'.
"Wohin ist Gott? rief er, ich will es euch sagen! Wir haben ihn getötet, – ihr und ich! Wir alle sind seine Mörder! Aber wie haben wir dies gemacht? Wie vermochten wir das Meer auszutrinken? Wer gab uns den Schwamm, um den ganzen Horizont wegzuwischen? Was taten wir, als wir diese Erde von ihrer Sonne losketteten? Wohin bewegt sie sich nun? Wohin bewegen wir uns? Fort von allen Sonnen? Stürzen wir nicht fortwährend? Und rückwärts, seitwärts, vorwärts, nach allen Seiten? Gibt es noch ein Oben und ein Unten? Irren wir nicht wie durch ein unendliches Nichts? Haucht uns nicht der leere Raum an? Ist es nicht kälter geworden? Kommt nicht immerfort die Nacht und mehr Nacht? […] Gott ist tot! Gott bleibt tot! Und wir haben ihn getötet! Wie trösten wir uns, die Mörder aller Mörder?"
Uit: Friedrich Nietzsche, 'Die fröhliche Wissenschaft'.
Ik beloofde u enige tijd geleden dat ik voortaan voornamelijk over mooie dingen zou schrijven, en de lelijke dingen te verzwijgen. Die belofte ga ik nu reeds breken. Ik kan niet anders. De dingen die ik gezien en gelezen heb hebben me door elkaar geschud. Ik wil mijn gedachten en gevoelens delen, maar nergens vind ik een luisterend oor, laat staan een paar warme armen.
Ik ben eenzaam in de grote stad. Phnom Penh is druk en ruw en vol van leven. Ze snauwt je af en slaat je neer, om je even later vriendelijk toe te lachen. De musea van de hel bevinden zich er naast bruisende markten en trendy restaurants. Phnom Penh is een stad die zichzelf continu tegenspeekt.
Deze week is het proces begonnen tegen Kang Kek Iew, beter bekend als Kameraad Duch. Hij was de leider van de Tuol Sleng gevangenis in Phnom Penh, waar tienduizenden mannen, vrouwen en kinderen gevangen gehouden en gemarteld werden, voordat ze gedeporteerd werden om buiten de stad vermoord te worden. Hun 'misdaden': ze kwamen uit de stad, ze waren hoogopgeleid, ze spraken vreemde talen, ze hadden gewerkt voor eerdere regeringen, ze droegen brillen, ze waren monnik, ze werkten in ziekenhuizen, ze waren etnisch Cham of Maleis of Chinees of Vietnamees, ze hadden contact gehad met Vietnamezen, ze kwamen uit Europa, hun gezicht stond iemand niet aan, ze waren er van beschuldigd niet in de Revolutie te geloven. Hun teennagels werden uitgetrokken, waarna hun tenen overgoten werden met alcohol. Ze werden ondersteboven gehangen, met hun hoofd in een emmer mest. Hun kinderen werden voor hun ogen vermoord. Ze bekenden alles wat hun beulen maar wilden horen. En Duch was de baas.
Het proces tegen hem is deze week begonnen. Dertig jaar hebben de nabestaanden erop moeten wachten. Dertig jaar waarin de leiders van de Revolutie, de architecten van de genocide, niet berecht werden. Dertig jaar waarin de grote leider Pol Pot, de man die meer dan twee miljoen mensen vermoordde, rustig in Thailand van zijn oude dag mocht genieten, tot hij in 1998 stierf. Dertig jaar waarin de verdreven Rode Khmer leiders de steun hadden en wapens kregen van een onwaarschijnlijke coalitie bestaande uit China, de VS en Thailand, verenigd in hun afkeer jegens de Vietnamese bevrijders - de Rode Khmer vertegenwoordigde 'Kampuchea' in de Verenigde Naties tot in de jaren negentig. Dertig jaar waarin rode landmijnen nog dagelijks slachtoffers maakten. Dertig jaar waarin slachtoffers en beulen naast elkaar leefden, bang voor represailles, bang voor de buren.
En wat staat er in de Phnom Penh Post, het krantje dat de westerse expats en ontwikkelingswerkers lezen om op de hoogte te blijven van wat er op de wereld en in Cambodja gebeurt? Het hof heeft geen geld meer, en haalt het einde van de maand niet. Het hof heeft godverdomme geen geld meer! Waar is al dat geld dat de VN erin gepompt hebben gebleven dan? In wiens bloedbevuilde broekzakken zijn de yen en de euro's nu weer verdwenen? Cambodja is een corrupt rotland, waar zwendelaars en profiteurs de verschrikkelijke geschiedenis en het collectieve schuldgevoel van 's werelds rijke landen misbruiken om bergen ontwikkelingsgeld los te peuteren, om een deel daarvan in eigen zak te steken. Hoe kun je in godsnaam rechtspreken in een land waar recht louter bestaat in theorie?
De Rode Khmer was opgericht door een groepje jonge intellectuelen. Ze hadden in Parijs gestudeerd, ze hadden Marx bestudeerd, ze bewonderden Mao. Ze creëerden een grandioze mythe, waarin het platteland van Cambodja werd voorgesteld als een utopisch paradijs, en de onopgeleide Khmer boeren als pure modelburgers, niet gecorrumpeerd door buitenlandse invloeden. Aanvankelijk werkten ze samen met de communisten in Noord-Vietnam, maar al gauw maakte de samenwerking plaats voor paranoia, en een extreem anti-Vietnamese, racistische ideologie. Ze streden tegen de militaire dictatuur van Lon Nol, die gesteund werd door de Verenigde Staten. Ze werden geprezen door linkse intellectuelen in Europa, door die naïeve Mao-aanbidders die nog altijd heil verwachtten van het rode boekje - door onze ouders dus. Ze recruteerden plattelandstieners om voor hen te vechten. Ze 'bevrijdden' hun Khmer broeders door iedereen die niet meewerkte te vermoorden.
Phnom Penh werd ingenomen op 17 april 1975. De hele stadsbevolking werd opgedragen direct te vertrekken. Zij die niet direct vermoord werden, werden verplaatst naar plattelandsdorpen. All animals are equal, but some animals are more equal than others - de Rode Khmer leiders zorgden wel dat ze het zelf goed hadden, de 'oorspronkelijke' dorpsbewoners hadden nog bepaalde privileges, maar de 'nieuwe' mensen, zij die uit de steden kwamen, moesten als slaven werken, dag in dag uit, veertien uur per dag. Geld werd afgeschaft. Scholen werden afgeschaft. Openbaar vervoer, vrije tijd, muziek, gekleurde kleding, medische zorg, verliefdheid - het werd allemaal afgeschaft. Rijst werd geëxporteerd naar China, in ruil voor wapens en brandstoffen. De bevolking stierf van de honger, terwijl Pol Pot Vietnam aanviel en zijn burgers structureel liet executeren. Welkom in Utopia.
Geloof niemand die de waarheid zegt te kennen. En kijk uit voor mensen die het medicijn voor een betere wereld zeggen te kennen. Macht corrumpeert genadeloos, zeker als ze in handen komt van bange mensen. Ideologie vaart wel bij angst. Maar de prijs is groot. Dit dictatoriale regime pleegde genocide op zijn eigen volk. Links Europa zag en hoorde niets. De Verenigde Staten ook niet - die waren druk bezig hun Vietnamese wonden te likken. De enige die iets deden om de moordpartijen van de Rode Khmer te stoppen waren de communistische broeders uit Vietnam - uitgelokt door de paranoia en het racisme van Pol Pot. Ze vielen Cambodja binnen, en bevrijdden de bevolking, in 1979. Het kwam voor veel mensen te laat.
Phnom Penh huist twee gruwelijke musea. De eerste is Tuol Sleng, de voormalige school die gevangenis werd, het slachthuis van de Duch. Wand na wand hangt vol met portretfoto's van de slachtoffers. Ze kijken met bange ogen, met doffe ogen, met schreeuwende ogen. Foto's zeggen veel, martelwerktuigen ook. Dat ding daar, daar werd iemands hoofd in geklemd. Het oorspronkelijke prikkeldraad hangt er ook nog. Mijn keel snoert zich dicht. Ooit speelden hier kinderen. Toen werd er een hel van gemaakt, waar mensen andere mensen zoveel pijn deden als ze maar konden. Bange jongens kregen wapens in hun handen, en lieten de duivels in zich ontwaken. De lucht in de school weegt zwaar. De smekende stemmen worden niet gehoord. De tranen kunnen nergens heen.
Het tweede museum bevindt zich vijftien kilometer buiten de stad, op de plek waar tienduizenden mensen vermoord en in massagraven gegooid werden. De Killing Fields van Choeung Ek, zo heet het hier. In het midden staat een stoepa, gevuld met honderden ingeslagen mensenschedels.
De plek is godgeklaagd vreedzaam. Waarom laat U vogeltjes fluiten en bloemen bloeien in de hel? Legt U dat eens uit! Als U vogeltjes kunt laten fluiten en bloemen kunt laten bloeien, waarom kunt U Uw kinderen dan niet beschermen tegen de demonen binnenin hen?
Maar God antwoordt niet. Hij is immers dood.
Ik fiets terug naar de stad. Fietsen in Phnom Penh is geen sinecure, gezien het feit dat Cambodja een land is zonder verkeersregels. Maar je krijgt er handigheid in. Als ik het centrum bereikt heb, fiets ik doelloos verder. Ik kom bij het plantsoen achter het nationale monument. Het is zondagnamiddag, en het is er een drukte van belang. Mensen badmintonnen. Ze voetballen. Ze houden speelgoeddingetjes hoog. Ze joggen. Ze wandelen. Ze kletsen. Ze flirten. Ze kopen balonnen voor hun kinderen. In een fontein wordt een ware lichtshow gehouden, compleet met dansend water. De mensen lachen.
Cambodja leeft. De littekens mogen groot zijn, Cambodja leeft.
En de kinderen in het internetcafé spelen joelend hun oorlogsspelletjes.
Monday, 23 February 2009
Sunday, 22 February 2009
Angkor
Phnom Penh trilt van de hitte. Het is ruim 35 graden Celsius, en de zon schijnt fel. Het gouden dak van het koninklijk paleis weerkaatst de stralen recht mijn ogen in. Ik fiets over een brede, dampende boulevard. Overal wordt getoeterd. Mijn t-shirt is nat van het zweet. De weg wordt geflankeerd door trotse donkergele Franse huizen met barokke kozijnen, sjieke restaurants met rotanstoelen, blinkende gerestaureerde pagodes, en ontelbare kraampjes waar alles wat los en vast zit verkocht wordt. De lucht is zwaar van alle uitlaatgassen.
Ik parkeer mijn fiets, ga zitten op een van de rotanstoelen, en bestel een frambozenlimonade. Ik kijk uit over de modderbruine Tonle Sap. Een oude vrouw doet een poging zich erin te wassen, een roestig bootje sukkelt langs. Op de stoep hangen jongemannen lamlendig op hun scooters. Als er een toerist langskomt veren ze even op, roepen 'motorbike motorbike', achtervolgen hem een paar stappen, en keren weer terug naar hun geliefde voertuig. Ik doe een poging tot schrijven, maar ik kan me niet concentreren. Ik word voortdurend aangesproken door kleine kinderen, mannen met kunstbenen en vrouwen in rolstoelen die me illegaal gekopieerde boeken willen verkopen, en door louche types die me naast allerlei soorten drugs de diensten van aantrekkelijke jongedames aanbieden. Rustig op een terrasje zitten is er in Phnom Penh niet bij.
Ik sluit me af. Ik wil schrijven. Schrijven over de afgelopen dagen, die zo bijzonder waren. Een kleine week ben ik in Siem Reap geweest. Vier volle dagen heb ik mogen genieten van de schitterende tempels van Angkor en omgeving. Drie dagen lang heb ik over de zanderige wegen van het immense tempelcomplex mogen fietsen, en eeuwenoude tempels mogen verkennen; de vierde dag heb ik met twee andere reizigers een auto gehuurd om verder weg gelegen tempels te bezoeken. Het waren vier betoverende dagen.
U kent de naam Angkor Wat, vermoed ik. U heeft erover horen spreken in superlatieven. Wellicht heeft u beelden van de tempel gezien, wellicht bent u bekend met Indiana Jones en Lara Croft. En wellicht droomt u ervan zelf ooit eens dit wereldwonder te bezoeken. Die droom is terecht. De superlatieven zijn volledig op hun plaats: Angkor Wat is een van de meest indrukwekkende bouwwerken ooit door mensenhanden gemaakt. Gaat dat zien.
Maar Angkor is meer dan Angkor Wat. Veel meer. Angkor is een groot complex van vele tientallen vierkante kilometers, vol met grote en kleine tempels, en restanten van andere gebouwen. Veel bus-in-bus-uit-foto-maken-bus-in-bus-uit-toeristen komen slechts een enkele dag, waarin de beroemdste tempels (Angkor Wat, Bayon, de terrassen van Angkor Thom, Ta Prohm en Phnom Bakheng) gepropt worden. Dat is zonde. Wie Angkor wil leren kennen, heeft meerdere dagen nodig. En een fiets.
DAG 1
Er zijn twee fietsroutes rond Angkor: de korte, die Angkor Thom, Angkor Wat, Ta Prohm en Banteay Kdei verbindt, en de lange, die langs de verder weg gelegen tempels gaat. De lange is zo'n 25 á 30 kilometer. Voeg daarbij de afstand van Siem Reap naar Angkor en terug, en je komt uit op een kilometer of 40 á 50 - een mooie dagtocht, en een ideale inleiding tot Angkor.
De eerste tempel die ik bezoek is de Prasat Kravan, een van de oudste gebouwen. Het bestaat uit de restanten van een vijftal torens, waarvan de middelste nog grotendeels intact is. De tempel is een bezoek meer dan waard vanwege de fraaie afbeeldingen van Vishnu, zijn rijdier Garuda (half vogel, half mens) en zijn echtgenote Lakshmi.
Laat ik, voor ik verder vertel, kort iets zeggen over de verhouding tussen hindoeisme en boeddhisme in Zuidoost-Azie. Wij in Europa zijn geneigd te denken in hokjes, zeker waar het religie betreft. Het onderscheid tussen een gereformeerde, een katholieke en een Grieks-orthodoxe kerk is meestal wel duidelijk. Als we in Azie zijn, verwachten we een dergelijke scheiding. Een tempel is ofwel hindoeistisch, ofwel mahayana-boeddhistisch, ofwel theravada-boeddhistisch - en inderdaad, je reisgids vertelt je netjes welke van de drie. Maar wie op deze manier kijkt projecteert een Europees idee van religies als vastomlijnde categorieen op een religieuze cultuur die fundamenteel anders is. Religie in Azie is over het algemeen weinig exclusivistisch, en wordt gekenmerkt door incorporatie en vermenging van allerlei verschillende elementen - zeker op het niveau van de religieuze praktijk. In bepaalde periodes in de geschiedenis was Shiva het populairst, op andere momenten was het Vishnu (en Rama en Krishna, zijn incarnaties). En nu eens was het Shakyamuni (de historische Boeddha), dan weer was het de bodhisattva Avalokiteshvara (C. Guanyin, J. Kannon). Wanneer een heerser zich wilde afzetten tegen zijn voorganger, omarmde hij een andere godheid - voor wie hij natuurlijk een paar tempels liet bouwen. Dat wil niet zeggen dat de bevolking zich plotseling 'bekeerde' van het hindoeisme naar het boeddhisme, en dat men plotseling andere rituelen uit ging voeren. Politieke modetrends, zo moet je het zien. Pietje de Eerste identificeerde zich met Vishnu, dus Pietje de Tweede met Shiva, dus Pietje de Derde met Avalokiteshvara - en dus zijn de tempels voor Avalokiteshvara hoger dan die voor Vishnu. Maar de wierook bleef hetzelfde ruiken, de bevolking bleef dezelfde mix van goden en boeddha's aanbidden, en de monniken reciteerden dezelfde religieuze teksten. Boeddhisme en hindoeisme zijn niet twee verschillende religies - het zijn hooguit verschillende trends binnen een enkel religieus discours.
De hele religieuze cultuur van Zuidoost-Azie is sterk beinvloed door de Indiase cultuur - veel sterker dan ik ooit had vermoed. De categorieen 'hindoeisme' en 'boeddhisme' zijn dan ook misleidend. Indiase goden, boeddha's, bodhisattva's en lokale goden en geesten leven naast elkaar. Goden als Shiva, Vishnu, Ganesha en Hanuman waren en zijn populair in de hele regio. En epische geschriften als de Ramayana en de Mahabharata zijn terug te vinden in muurschilderingen en reliefs, en in traditionele vormen van dans en theater - overal in de regio. Kennis van het boeddhisme is niet genoeg om de religieuze cultuur hier te begrijpen; kennis van hindoemythologie en -iconografie is minstens zo belangrijk.
Ik fiets verder, van de Prasat Kravan naar de Bantaey Kdei, een tempel die later gebouwd werd. Boven de toegangspoort bevindt zich een groot hoofd, met vier gezichten die alle kanten opkijken. Volgens mijn reisgids is dit Avalokiteshvara. Het is een fraaie tempel, omringd door hoge bomen. De reliefs van apsara's (hemelse danseressen) zijn indrukwekkend. En de meisjes die souvenirs verkopen zijn opdringerig, charmant en doortastend - voor ik er erg in heb ben ik twee fraaie sarongs, een t-shirt, twee kleine godenbeeldjes en een stapeltje ansichtkaarten rijker. In ruil nodigen ze me uit hun lunch met ze te delen. Graag!
Met een volle maag ga ik naar de Pre Rup, een hoge tempelberg met een aantal indrukwekkende torens. Deze tempel is gewijd aan Shiva (en dus ook aan Nandi, zijn rijdier, Ganesha, zijn zoon, en Parvati, zijn echtgenote). Datzelfde geldt voor de Oost Mebon, een vergelijkbare tempelberg even verderop. Vanaf de top heb je een fraai uitzicht over de bossen, dorpjes en kunstmatige meertjes in de omgeving. De zon brandt in mijn nek. Ik drink een ijsthee bij een van de tien tentjes die zich naast de tempel bevindt. Een souvenirmeisje klaagt dat ze vandaag nog niets verkocht heeft. Vind je het gek - tien souvenirkraampjes bij een relatief onbekende tempel als de Oost Mebon, waar de meeste bussen niet komen, is veel te veel. Ze heeft hoofdpijn. Vooruit dan, nog één t-shirt, maar dat is echt het aller-, allerlaatste. En ik koop ook een fles water voor je bij je buurvrouw, want je moet wel genoeg drinken in deze hitte.
De middag vordert. Ik bezoek de Ta Som, een mysterieuze tempel midden in het bos, met een bijzondere atmosfeer. Het is stiller dan elders, en de zon schijnt niet zo fel. Uit de achterste poort groeit een fotogenieke boom. Zijn wortels omarmen de vier gezichten van Avalokiteshvara, de bodhisattva van mededogen. Of is het toch Brahma, de Schepper?
Een paar kilometer verderop bevindt zich de Neak Pean. Dit was ooit een heilige bron. Mensen kwamen hier om te baden in het heilzame water. De zwembaden staan nu leeg, maar ik stel me voor hoe het er achthonderd jaar geleden uitzag. Het bad is fraai versierd. Naga's, mythologische slangen met zeven hoofden, houden trouw de wacht. Al eeuwen.
De zon zakt steeds verder weg. Ik fiets naar huis via Angkor Thom, de ommuurde oude hoofdstad ten noorden van Angkor Wat. Reuzen en naga's bewaken de noordpoort. De boeddhahoofden dragen hier kronen en juwelen. Langs de weg staan kleine nieuwe tempeltjes, waarin jonge monniken zitten te bidden. Een troep apen bedelt om eten. Ik fiets terug naar Siem Reap, mijn hoofd vol, mijn t-shirt nat, mijn maag knorrend. En dit was nog maar de eerste dag...
DAG 2
Vandaag fiets ik minder ver. Ik bezoek de tempels ten noorden en oosten van Angkor Thom. Als eerste ga ik naar Preah Kahn, een oud kloostercomplex en een plek waar monniken kwamen om de oude teksten te bestuderen. Een soort universiteit avant la lettre dus. Het is een van de grootste gebouwen van Angkor. Een doolhof van gangen en gangetjes, sommige begaanbaar, andere niet. Overal zijn fraaie reliefs: van apsara's, van goden en godinnen, van boeddha's. Naast de toegangspoort staan imposante, levensgrote beelden van Garuda. Oude dames verkopen vers fruit, tempelwachters dutten. Het is benauwd.
Dan is het de beurt aan Ta Prohm, een van de beroemdste tempels van Angkor, omdat hij zo overwoekerd is. Een soort Indiana Jones tempel, zegt mijn reisgids, maar ik heb geen verstand van Indiana Jones. Mijn geliefde dispuutsgenoten hebben kort geleden eindelijk hun langgeplande Indiana Jones filmavond gehouden. Ik was er graag bij geweest - maar dat is omdat ik ze allemaal bijzonder mis, niet omdat ik de behoefte voel die films te zien. Ik ben niet zo'n fan van Harrison Ford. Maar ik weet wel dat er iets was met een grote bal die op ze af kwam rollen, want toen ik een paar jaar geleden in Tokyo Disney Sea was zijn we ook in de Indiana Jones tempel geweest, en kwam er ook zo'n bal op ons af. Het zag er verdomde echt uit; iedereen schreeuwde en hield zijn armen voor zijn gezicht. Maar dat geheel terzijde.
Ta Prohm is fantastisch. Je waant je in de jungle. Bomen groeien op, over, door de tempel. Hun wortels verstikken de muren. Ik moet denken aan de foto's die mijn broertje heeft gemaakt toen hij een paar jaar geleden in Tsjernobyl was. Je zag bomen en planten dwars door flats en kermisattracties heen groeien. Als de mens zou uitsterven, dan zou de natuur ons binnen de kortste keren vergeten zijn, en onze steden weer tot zich nemen. Het is een geruststellende gedachte.
De bomen zijn hoog, betoverend, vol van leven. Ze fluisteren zachtjes. Ik ga even zitten om naar ze te luisteren. Even verderop verkoopt een klein jongetje boeddhabeeldjes. Vriendelijke dikke Duitse dames schaffen beeldjes aan. Als het jongetje mijn gordeldier ziet, verlaat hij zijn handeltje even om met haar te spelen. Hij vindt haar lief, maar snapt niet waarom ze oren heeft. Schildpadden horen geen oren te hebben, zegt hij streng.
Ik ga naar Ta Keo, een tempelberg met hoge torens, die doet denken aan Pre Rup. Om de trap op te komen heb je al je handen en voeten nodig. Het uitzicht is de klim meer dan waard. Beneden staat een groep chauffeurs, opzichters en souvenirventers in een cirkel een speelgoeddingetje hoog te houden. Ze zijn behoorlijk goed.
Even verderop bevinden zich de Thommanon, een kleine tempel met fraaie gebouwen die nog grotendeels intact zijn, en de Chay Say Tevoda, een eveneens kleine tempel met een paar mooie reliefs en beelden van naga's. Een oude vrouw duwt me een paar staafjes wierook in mijn hand, en draagt me op te bidden tot de Boeddha. Ik buig drie keer, en plaats de wierook in de houder. Dan wijst ze op een dollarbiljet dat op een schoteltje ligt. Zucht, het zal ook eens niet. Ik haal wat Cambodjaans kleingeld tevoorschijn en leg het op het schoteltje. Misprijzend bekijkt ze het geld, en wijst naar het dollarbiljet. Geirriteerd loop ik weg. Ik weet het, de Boeddha is business. Maar niet alles is een dollar waard, mevrouw. Die dingen verlaten mijn portemonnee al zo beangstigend snel.
Aan het einde van de dag beklim ik Baksei Chamkrong, een enkele, losstaande toren. De lucht boven de bomen kleurt oranje. De zon is al verdwenen. Ik vraag haar of ze morgen terug wil komen.
DAG 3
Dat doet ze, en hoe. Het is een hete, zonnige dag. Ik heb het beste voor vandaag bewaard: Angkor Wat en Angkor Thom.
Om in Angkor Wat te komen, moet je eerst een brede stenen brug over - natuurlijk geflankeerd door naga's. De toegangspoort lijkt al een grote tempel op zichzelf. Pas als je er doorheen bent en in de verte de eigenlijke tempel ziet liggen, compleet met de vele hoge torens, realiseer je je hoe ontzettend groot Angkor Wat is. Van de toegangspoort naar de eigenlijke tempel is nog eens een wandeling van een paar honderd meter.
Angkor Wat is vrij van bomen en planten, en grotendeels gerestaureerd. Je krijgt een goede indruk van hoe het ooit moet zijn geweest. Ik vergaap me aan de pagodes met hun ingenieuze dakstructuren, aan de bijgebouwen, en bovenal aan de meesterlijke reliefs in de galerijen die om de tempel heen lopen. Honderden meters muur staan vol met taferelen uit de Indiase epen. De gevechtsscenes van de Ramayana zijn gedetailleerd weergegeven, compleet met strijdwagens, demonen en olifanten. Het meest indtukwekkend is de achterste, westelijke galerij, waarop de mythe van de oceaan van melk is afgebeeld. Te zien is hoe Vishnu, staande op zijn schildpad Kurma, samen met de slangenkoning Vasuki en alle goden en demonen de mythische melkoceaan karnt. Het is een fraai gezicht.
Na de lunch verplaats ik me naar Angkor Thom, de oude hoofdstad, vol met tempels en ruines. Ik begroet de apen en ga dan naar de Bayon, de centrale tempel, zo mogelijk even indrukwekkend als Angkor Wat. De Bayon is een fraaie constructie, die vol staat met tientallen metershoge hoofden. Elk hoofd heeft vier gezichten, en kijkt dus tegelijkertijd noord-, zuid-, oost- en westwaards. Het is het monument dat een van de latere koningen voor zichzelf heeft laten bouwen - een zekere mate van megalomanie kan de beste man niet ontzegd worden. Mijn reisgids zegt dat de beelden Avalokiteshvara voorstellen, maar er zijn ook wetenschappers die beweren dat het afbeeldingen van Brahma, Shiva of koninglief zelf zijn. Hoe het ook zij, het is een imposant gezicht, en een verplicht onderdeel van zelfs het kortste bezoek aan Angkor. De hoofden zijn bijzonder fotogeniek - ik denk dat er weinig gebouwen op de wereld zijn waar bezoekers zoveel foto's maken als hier.
Ik laat mijn fiets even staan, en wandel over de gronden van het voormalige koninklijke paleis. Her en der staan halve gebouwen en gerestaureerde poorten. Ik beklim de Phimeanakas, een hoge, piramide-achtige constructie. Op de terugweg word ik opgewacht door een dozijn souvenirverkopers. T-shirts kun je echt niet meer aan me kwijt, maar de rijstpapieren reproductie van het relief van de melkoceaan doet me smelten. Na een half uur afdingen is het van mij. In Thailand en Indonesie wist ik het gat in mijn hand aardig in bedwang te houden, maar om de een of andere reden lukt me dat hier niet. Maar met deze reproductie ben ik ook wel echt blij. Nu maar hopen dat ik na thuiskomst ergens een leuk appartementje vind om het ding in op te hangen...
Het oude paleis heeft een paar fraaie terrassen, met reliefs van godinnen, apsara's, naga's en olifanten. Rustig wandel ik er langs. Dan ga ik terug naar mijn fiets, opdat ik op tijd op Phnom Bakheng ben voor de zonsondergang. Phnom Bakheng, tussen Angkor Wat en Angkor Thom in, is een tempel op een 70 meter hoge berg, vanwaar je kunt genieten van een grandioze zonsondergang. Maar niet in je eentje. Vandaag zijn een paar duizend mensen - letterlijk, ik overdrijf niet - op hetzelfde idee gekomen. Elke tourgroep beeindigt de dag namelijk op Phnom Bakheng. En terecht. De lucht kleurt magisch oranje en lila, de zon is van vuur. Het lijkt Mount Nemrut wel.
DAG 4
Vandaag bezoek ik met twee Japanse reizigers die ik in mijn hotel heb leren kennen de tempel Beng Maelea, een uur rijden ten noorden van Siem Reap, en de oude hoofdstad Koh Ker, nog een uur verder. We delen de kosten van een auto en chauffeur. Die zijn niet gering. Ik ben dan ook verbaasd als blijkt dat onze chauffeur niemand minder is dan de receptionist van het hotel. Het is een lieve jongen, maar voor autorijden is hij niet in de wieg gelegd. De auto maakt ook geen al te betrouwbare indruk. En jawel: na een half uur rijden begeeft hij het. De rook die uit de motor komt is weinig hoopgevend. Gelukkig zijn we beland in een dorpje, vlakbij de markt. Binnen de kortste keren staan twintig mannen om onze auto heen, vertwijfeld naar de motor starend. Niemand weet wat hij moet doen. Uiteindelijk komt iemand op het idee om een paar flessen water in de motor te gooien. Het haalt weinig uit.
We wandelen over de markt, en doen ons te goed aan geroosterde krekels en sprinkhanen. Dat wil zeggen: een van ons. Ik hou het bij een blikje ijskoffie, als u het niet erg vindt. Na ruim een uur worden we opgepikt door de reservechauffeur, in de reserveauto. Hij rijdt een stuk beter dan de receptionist.
Ta Prohm mag overwoekerd lijken, Beng Mealea is Ta Prohm in het kwadraat. Ik waan me in Jungle Book. Elk moment kan de apenkoning te voorschijn komen, om me het geheim van het vuur afhandig te maken. We klauteren over blokken steen, als waren we zelf een stel apen. Het is een grote speeltuin. En tussen alle woest woekerende bomen en ingestorte daken zijn her en der fraaie beelden en reliefs verstopt. In gedachten ben ik een negentiende eeuwse archeoloog, die zojuist de vondst van zijn leven heeft gedaan. In de verte roepen vreemde vogels.
We rijden naar Koh Ker, de hoofdstad voordat Angkor Thom gebouwd werd. Hier komen maar weinig toeristen. De weg die ernaar toe leidt is van zand, en zit vol diepe kuilen. Langs de weg staan borden die verklaren dat het gebied landmijnvrij gemaakt is. Nog maar tien jaar geleden was heel Cambodja een mijnenveld - maar daarover een andere keer meer. Over de recente geschiedenis van dit land kom ik in een volgend verhaal nog wel te spreken, vermoed ik. Nu is het een stuk veiliger, zij het nog niet overal. Franse en Japanse vlaggen sieren de borden, opdat iedereen weet waar het geld vandaan kwam.
Koh Ker kan niet tippen aan de grote tempels van Angkor, maar is niettemin een bezoek meer dan waard, al is het entreegeld aan de hoge kant. Maar het is heerlijk om even niet in het gezelschap te zijn van grote groepen andere toeristen, in alle rust tempels te kunnen ontdekken, en de stilte te kunnen horen. De belangrijkste tempel van Koh Ker is Prasat Thom - een imposante, veertig meter hoge piramide, die je eerder in Mexico zou verwachten. Tot onze spijt is de houten trap kapot, en de oorspronkelijke stenen trap is ook deels verdwenen. Tjongejonge, zo moeilijk kan het toch niet zijn om een houten trap te repareren?
We wandelen een stukje over het brede zandpad. Om ons heen is loofbos. Als er niet overal borden zouden staan met de mededeling dat de grond landmijnvrij gemaakt is, zou je je zo in het Drenthe van een zwoele zomernamiddag wanen. Her en der staan tempels en tempeltjes. Sommige hebben grote lingams (kegelvormige fallussymbolen, die Shiva representeren). Een andere tempel ligt vol met zoet geurende gele bloesem.
De allerlaatste tempel is misschien wel de allermooiste. Hij bevindt zich even ten zuiden van de andere tempels van Koh Ker, een stukje van de weg af. We hadden hem bijna gemist, maar gelukkig was een van ons opmerkzaam. De tempel bestaat uit vijf torens, volledig intact. Verder niets. Twee torens staan voor, drie erachter. Twee van de vijf torens hebben bomen op zich groeien, en leven in een web van wortels. Architectonisch is de plek weinig bijzonder, en er zijn geen reliefs.
Maar de lucht kleurt zachtjes roze. De boomwortels kronkelen. De grond knispert. Het is heet noch koud, maar toch heb ik kippenvel. Dan begrijp ik waarom. Hier leven de goden. Hier, in deze vijf torens. Hier is de grens. Wie in een van deze torens stapt, stapt de andere wereld in.
Ik buig diep. Dan loop ik terug naar de auto.
De reis gaat verder.
Ik parkeer mijn fiets, ga zitten op een van de rotanstoelen, en bestel een frambozenlimonade. Ik kijk uit over de modderbruine Tonle Sap. Een oude vrouw doet een poging zich erin te wassen, een roestig bootje sukkelt langs. Op de stoep hangen jongemannen lamlendig op hun scooters. Als er een toerist langskomt veren ze even op, roepen 'motorbike motorbike', achtervolgen hem een paar stappen, en keren weer terug naar hun geliefde voertuig. Ik doe een poging tot schrijven, maar ik kan me niet concentreren. Ik word voortdurend aangesproken door kleine kinderen, mannen met kunstbenen en vrouwen in rolstoelen die me illegaal gekopieerde boeken willen verkopen, en door louche types die me naast allerlei soorten drugs de diensten van aantrekkelijke jongedames aanbieden. Rustig op een terrasje zitten is er in Phnom Penh niet bij.
Ik sluit me af. Ik wil schrijven. Schrijven over de afgelopen dagen, die zo bijzonder waren. Een kleine week ben ik in Siem Reap geweest. Vier volle dagen heb ik mogen genieten van de schitterende tempels van Angkor en omgeving. Drie dagen lang heb ik over de zanderige wegen van het immense tempelcomplex mogen fietsen, en eeuwenoude tempels mogen verkennen; de vierde dag heb ik met twee andere reizigers een auto gehuurd om verder weg gelegen tempels te bezoeken. Het waren vier betoverende dagen.
U kent de naam Angkor Wat, vermoed ik. U heeft erover horen spreken in superlatieven. Wellicht heeft u beelden van de tempel gezien, wellicht bent u bekend met Indiana Jones en Lara Croft. En wellicht droomt u ervan zelf ooit eens dit wereldwonder te bezoeken. Die droom is terecht. De superlatieven zijn volledig op hun plaats: Angkor Wat is een van de meest indrukwekkende bouwwerken ooit door mensenhanden gemaakt. Gaat dat zien.
Maar Angkor is meer dan Angkor Wat. Veel meer. Angkor is een groot complex van vele tientallen vierkante kilometers, vol met grote en kleine tempels, en restanten van andere gebouwen. Veel bus-in-bus-uit-foto-maken-bus-in-bus-uit-toeristen komen slechts een enkele dag, waarin de beroemdste tempels (Angkor Wat, Bayon, de terrassen van Angkor Thom, Ta Prohm en Phnom Bakheng) gepropt worden. Dat is zonde. Wie Angkor wil leren kennen, heeft meerdere dagen nodig. En een fiets.
DAG 1
Er zijn twee fietsroutes rond Angkor: de korte, die Angkor Thom, Angkor Wat, Ta Prohm en Banteay Kdei verbindt, en de lange, die langs de verder weg gelegen tempels gaat. De lange is zo'n 25 á 30 kilometer. Voeg daarbij de afstand van Siem Reap naar Angkor en terug, en je komt uit op een kilometer of 40 á 50 - een mooie dagtocht, en een ideale inleiding tot Angkor.
De eerste tempel die ik bezoek is de Prasat Kravan, een van de oudste gebouwen. Het bestaat uit de restanten van een vijftal torens, waarvan de middelste nog grotendeels intact is. De tempel is een bezoek meer dan waard vanwege de fraaie afbeeldingen van Vishnu, zijn rijdier Garuda (half vogel, half mens) en zijn echtgenote Lakshmi.
Laat ik, voor ik verder vertel, kort iets zeggen over de verhouding tussen hindoeisme en boeddhisme in Zuidoost-Azie. Wij in Europa zijn geneigd te denken in hokjes, zeker waar het religie betreft. Het onderscheid tussen een gereformeerde, een katholieke en een Grieks-orthodoxe kerk is meestal wel duidelijk. Als we in Azie zijn, verwachten we een dergelijke scheiding. Een tempel is ofwel hindoeistisch, ofwel mahayana-boeddhistisch, ofwel theravada-boeddhistisch - en inderdaad, je reisgids vertelt je netjes welke van de drie. Maar wie op deze manier kijkt projecteert een Europees idee van religies als vastomlijnde categorieen op een religieuze cultuur die fundamenteel anders is. Religie in Azie is over het algemeen weinig exclusivistisch, en wordt gekenmerkt door incorporatie en vermenging van allerlei verschillende elementen - zeker op het niveau van de religieuze praktijk. In bepaalde periodes in de geschiedenis was Shiva het populairst, op andere momenten was het Vishnu (en Rama en Krishna, zijn incarnaties). En nu eens was het Shakyamuni (de historische Boeddha), dan weer was het de bodhisattva Avalokiteshvara (C. Guanyin, J. Kannon). Wanneer een heerser zich wilde afzetten tegen zijn voorganger, omarmde hij een andere godheid - voor wie hij natuurlijk een paar tempels liet bouwen. Dat wil niet zeggen dat de bevolking zich plotseling 'bekeerde' van het hindoeisme naar het boeddhisme, en dat men plotseling andere rituelen uit ging voeren. Politieke modetrends, zo moet je het zien. Pietje de Eerste identificeerde zich met Vishnu, dus Pietje de Tweede met Shiva, dus Pietje de Derde met Avalokiteshvara - en dus zijn de tempels voor Avalokiteshvara hoger dan die voor Vishnu. Maar de wierook bleef hetzelfde ruiken, de bevolking bleef dezelfde mix van goden en boeddha's aanbidden, en de monniken reciteerden dezelfde religieuze teksten. Boeddhisme en hindoeisme zijn niet twee verschillende religies - het zijn hooguit verschillende trends binnen een enkel religieus discours.
De hele religieuze cultuur van Zuidoost-Azie is sterk beinvloed door de Indiase cultuur - veel sterker dan ik ooit had vermoed. De categorieen 'hindoeisme' en 'boeddhisme' zijn dan ook misleidend. Indiase goden, boeddha's, bodhisattva's en lokale goden en geesten leven naast elkaar. Goden als Shiva, Vishnu, Ganesha en Hanuman waren en zijn populair in de hele regio. En epische geschriften als de Ramayana en de Mahabharata zijn terug te vinden in muurschilderingen en reliefs, en in traditionele vormen van dans en theater - overal in de regio. Kennis van het boeddhisme is niet genoeg om de religieuze cultuur hier te begrijpen; kennis van hindoemythologie en -iconografie is minstens zo belangrijk.
Ik fiets verder, van de Prasat Kravan naar de Bantaey Kdei, een tempel die later gebouwd werd. Boven de toegangspoort bevindt zich een groot hoofd, met vier gezichten die alle kanten opkijken. Volgens mijn reisgids is dit Avalokiteshvara. Het is een fraaie tempel, omringd door hoge bomen. De reliefs van apsara's (hemelse danseressen) zijn indrukwekkend. En de meisjes die souvenirs verkopen zijn opdringerig, charmant en doortastend - voor ik er erg in heb ben ik twee fraaie sarongs, een t-shirt, twee kleine godenbeeldjes en een stapeltje ansichtkaarten rijker. In ruil nodigen ze me uit hun lunch met ze te delen. Graag!
Met een volle maag ga ik naar de Pre Rup, een hoge tempelberg met een aantal indrukwekkende torens. Deze tempel is gewijd aan Shiva (en dus ook aan Nandi, zijn rijdier, Ganesha, zijn zoon, en Parvati, zijn echtgenote). Datzelfde geldt voor de Oost Mebon, een vergelijkbare tempelberg even verderop. Vanaf de top heb je een fraai uitzicht over de bossen, dorpjes en kunstmatige meertjes in de omgeving. De zon brandt in mijn nek. Ik drink een ijsthee bij een van de tien tentjes die zich naast de tempel bevindt. Een souvenirmeisje klaagt dat ze vandaag nog niets verkocht heeft. Vind je het gek - tien souvenirkraampjes bij een relatief onbekende tempel als de Oost Mebon, waar de meeste bussen niet komen, is veel te veel. Ze heeft hoofdpijn. Vooruit dan, nog één t-shirt, maar dat is echt het aller-, allerlaatste. En ik koop ook een fles water voor je bij je buurvrouw, want je moet wel genoeg drinken in deze hitte.
De middag vordert. Ik bezoek de Ta Som, een mysterieuze tempel midden in het bos, met een bijzondere atmosfeer. Het is stiller dan elders, en de zon schijnt niet zo fel. Uit de achterste poort groeit een fotogenieke boom. Zijn wortels omarmen de vier gezichten van Avalokiteshvara, de bodhisattva van mededogen. Of is het toch Brahma, de Schepper?
Een paar kilometer verderop bevindt zich de Neak Pean. Dit was ooit een heilige bron. Mensen kwamen hier om te baden in het heilzame water. De zwembaden staan nu leeg, maar ik stel me voor hoe het er achthonderd jaar geleden uitzag. Het bad is fraai versierd. Naga's, mythologische slangen met zeven hoofden, houden trouw de wacht. Al eeuwen.
De zon zakt steeds verder weg. Ik fiets naar huis via Angkor Thom, de ommuurde oude hoofdstad ten noorden van Angkor Wat. Reuzen en naga's bewaken de noordpoort. De boeddhahoofden dragen hier kronen en juwelen. Langs de weg staan kleine nieuwe tempeltjes, waarin jonge monniken zitten te bidden. Een troep apen bedelt om eten. Ik fiets terug naar Siem Reap, mijn hoofd vol, mijn t-shirt nat, mijn maag knorrend. En dit was nog maar de eerste dag...
DAG 2
Vandaag fiets ik minder ver. Ik bezoek de tempels ten noorden en oosten van Angkor Thom. Als eerste ga ik naar Preah Kahn, een oud kloostercomplex en een plek waar monniken kwamen om de oude teksten te bestuderen. Een soort universiteit avant la lettre dus. Het is een van de grootste gebouwen van Angkor. Een doolhof van gangen en gangetjes, sommige begaanbaar, andere niet. Overal zijn fraaie reliefs: van apsara's, van goden en godinnen, van boeddha's. Naast de toegangspoort staan imposante, levensgrote beelden van Garuda. Oude dames verkopen vers fruit, tempelwachters dutten. Het is benauwd.
Dan is het de beurt aan Ta Prohm, een van de beroemdste tempels van Angkor, omdat hij zo overwoekerd is. Een soort Indiana Jones tempel, zegt mijn reisgids, maar ik heb geen verstand van Indiana Jones. Mijn geliefde dispuutsgenoten hebben kort geleden eindelijk hun langgeplande Indiana Jones filmavond gehouden. Ik was er graag bij geweest - maar dat is omdat ik ze allemaal bijzonder mis, niet omdat ik de behoefte voel die films te zien. Ik ben niet zo'n fan van Harrison Ford. Maar ik weet wel dat er iets was met een grote bal die op ze af kwam rollen, want toen ik een paar jaar geleden in Tokyo Disney Sea was zijn we ook in de Indiana Jones tempel geweest, en kwam er ook zo'n bal op ons af. Het zag er verdomde echt uit; iedereen schreeuwde en hield zijn armen voor zijn gezicht. Maar dat geheel terzijde.
Ta Prohm is fantastisch. Je waant je in de jungle. Bomen groeien op, over, door de tempel. Hun wortels verstikken de muren. Ik moet denken aan de foto's die mijn broertje heeft gemaakt toen hij een paar jaar geleden in Tsjernobyl was. Je zag bomen en planten dwars door flats en kermisattracties heen groeien. Als de mens zou uitsterven, dan zou de natuur ons binnen de kortste keren vergeten zijn, en onze steden weer tot zich nemen. Het is een geruststellende gedachte.
De bomen zijn hoog, betoverend, vol van leven. Ze fluisteren zachtjes. Ik ga even zitten om naar ze te luisteren. Even verderop verkoopt een klein jongetje boeddhabeeldjes. Vriendelijke dikke Duitse dames schaffen beeldjes aan. Als het jongetje mijn gordeldier ziet, verlaat hij zijn handeltje even om met haar te spelen. Hij vindt haar lief, maar snapt niet waarom ze oren heeft. Schildpadden horen geen oren te hebben, zegt hij streng.
Ik ga naar Ta Keo, een tempelberg met hoge torens, die doet denken aan Pre Rup. Om de trap op te komen heb je al je handen en voeten nodig. Het uitzicht is de klim meer dan waard. Beneden staat een groep chauffeurs, opzichters en souvenirventers in een cirkel een speelgoeddingetje hoog te houden. Ze zijn behoorlijk goed.
Even verderop bevinden zich de Thommanon, een kleine tempel met fraaie gebouwen die nog grotendeels intact zijn, en de Chay Say Tevoda, een eveneens kleine tempel met een paar mooie reliefs en beelden van naga's. Een oude vrouw duwt me een paar staafjes wierook in mijn hand, en draagt me op te bidden tot de Boeddha. Ik buig drie keer, en plaats de wierook in de houder. Dan wijst ze op een dollarbiljet dat op een schoteltje ligt. Zucht, het zal ook eens niet. Ik haal wat Cambodjaans kleingeld tevoorschijn en leg het op het schoteltje. Misprijzend bekijkt ze het geld, en wijst naar het dollarbiljet. Geirriteerd loop ik weg. Ik weet het, de Boeddha is business. Maar niet alles is een dollar waard, mevrouw. Die dingen verlaten mijn portemonnee al zo beangstigend snel.
Aan het einde van de dag beklim ik Baksei Chamkrong, een enkele, losstaande toren. De lucht boven de bomen kleurt oranje. De zon is al verdwenen. Ik vraag haar of ze morgen terug wil komen.
DAG 3
Dat doet ze, en hoe. Het is een hete, zonnige dag. Ik heb het beste voor vandaag bewaard: Angkor Wat en Angkor Thom.
Om in Angkor Wat te komen, moet je eerst een brede stenen brug over - natuurlijk geflankeerd door naga's. De toegangspoort lijkt al een grote tempel op zichzelf. Pas als je er doorheen bent en in de verte de eigenlijke tempel ziet liggen, compleet met de vele hoge torens, realiseer je je hoe ontzettend groot Angkor Wat is. Van de toegangspoort naar de eigenlijke tempel is nog eens een wandeling van een paar honderd meter.
Angkor Wat is vrij van bomen en planten, en grotendeels gerestaureerd. Je krijgt een goede indruk van hoe het ooit moet zijn geweest. Ik vergaap me aan de pagodes met hun ingenieuze dakstructuren, aan de bijgebouwen, en bovenal aan de meesterlijke reliefs in de galerijen die om de tempel heen lopen. Honderden meters muur staan vol met taferelen uit de Indiase epen. De gevechtsscenes van de Ramayana zijn gedetailleerd weergegeven, compleet met strijdwagens, demonen en olifanten. Het meest indtukwekkend is de achterste, westelijke galerij, waarop de mythe van de oceaan van melk is afgebeeld. Te zien is hoe Vishnu, staande op zijn schildpad Kurma, samen met de slangenkoning Vasuki en alle goden en demonen de mythische melkoceaan karnt. Het is een fraai gezicht.
Na de lunch verplaats ik me naar Angkor Thom, de oude hoofdstad, vol met tempels en ruines. Ik begroet de apen en ga dan naar de Bayon, de centrale tempel, zo mogelijk even indrukwekkend als Angkor Wat. De Bayon is een fraaie constructie, die vol staat met tientallen metershoge hoofden. Elk hoofd heeft vier gezichten, en kijkt dus tegelijkertijd noord-, zuid-, oost- en westwaards. Het is het monument dat een van de latere koningen voor zichzelf heeft laten bouwen - een zekere mate van megalomanie kan de beste man niet ontzegd worden. Mijn reisgids zegt dat de beelden Avalokiteshvara voorstellen, maar er zijn ook wetenschappers die beweren dat het afbeeldingen van Brahma, Shiva of koninglief zelf zijn. Hoe het ook zij, het is een imposant gezicht, en een verplicht onderdeel van zelfs het kortste bezoek aan Angkor. De hoofden zijn bijzonder fotogeniek - ik denk dat er weinig gebouwen op de wereld zijn waar bezoekers zoveel foto's maken als hier.
Ik laat mijn fiets even staan, en wandel over de gronden van het voormalige koninklijke paleis. Her en der staan halve gebouwen en gerestaureerde poorten. Ik beklim de Phimeanakas, een hoge, piramide-achtige constructie. Op de terugweg word ik opgewacht door een dozijn souvenirverkopers. T-shirts kun je echt niet meer aan me kwijt, maar de rijstpapieren reproductie van het relief van de melkoceaan doet me smelten. Na een half uur afdingen is het van mij. In Thailand en Indonesie wist ik het gat in mijn hand aardig in bedwang te houden, maar om de een of andere reden lukt me dat hier niet. Maar met deze reproductie ben ik ook wel echt blij. Nu maar hopen dat ik na thuiskomst ergens een leuk appartementje vind om het ding in op te hangen...
Het oude paleis heeft een paar fraaie terrassen, met reliefs van godinnen, apsara's, naga's en olifanten. Rustig wandel ik er langs. Dan ga ik terug naar mijn fiets, opdat ik op tijd op Phnom Bakheng ben voor de zonsondergang. Phnom Bakheng, tussen Angkor Wat en Angkor Thom in, is een tempel op een 70 meter hoge berg, vanwaar je kunt genieten van een grandioze zonsondergang. Maar niet in je eentje. Vandaag zijn een paar duizend mensen - letterlijk, ik overdrijf niet - op hetzelfde idee gekomen. Elke tourgroep beeindigt de dag namelijk op Phnom Bakheng. En terecht. De lucht kleurt magisch oranje en lila, de zon is van vuur. Het lijkt Mount Nemrut wel.
DAG 4
Vandaag bezoek ik met twee Japanse reizigers die ik in mijn hotel heb leren kennen de tempel Beng Maelea, een uur rijden ten noorden van Siem Reap, en de oude hoofdstad Koh Ker, nog een uur verder. We delen de kosten van een auto en chauffeur. Die zijn niet gering. Ik ben dan ook verbaasd als blijkt dat onze chauffeur niemand minder is dan de receptionist van het hotel. Het is een lieve jongen, maar voor autorijden is hij niet in de wieg gelegd. De auto maakt ook geen al te betrouwbare indruk. En jawel: na een half uur rijden begeeft hij het. De rook die uit de motor komt is weinig hoopgevend. Gelukkig zijn we beland in een dorpje, vlakbij de markt. Binnen de kortste keren staan twintig mannen om onze auto heen, vertwijfeld naar de motor starend. Niemand weet wat hij moet doen. Uiteindelijk komt iemand op het idee om een paar flessen water in de motor te gooien. Het haalt weinig uit.
We wandelen over de markt, en doen ons te goed aan geroosterde krekels en sprinkhanen. Dat wil zeggen: een van ons. Ik hou het bij een blikje ijskoffie, als u het niet erg vindt. Na ruim een uur worden we opgepikt door de reservechauffeur, in de reserveauto. Hij rijdt een stuk beter dan de receptionist.
Ta Prohm mag overwoekerd lijken, Beng Mealea is Ta Prohm in het kwadraat. Ik waan me in Jungle Book. Elk moment kan de apenkoning te voorschijn komen, om me het geheim van het vuur afhandig te maken. We klauteren over blokken steen, als waren we zelf een stel apen. Het is een grote speeltuin. En tussen alle woest woekerende bomen en ingestorte daken zijn her en der fraaie beelden en reliefs verstopt. In gedachten ben ik een negentiende eeuwse archeoloog, die zojuist de vondst van zijn leven heeft gedaan. In de verte roepen vreemde vogels.
We rijden naar Koh Ker, de hoofdstad voordat Angkor Thom gebouwd werd. Hier komen maar weinig toeristen. De weg die ernaar toe leidt is van zand, en zit vol diepe kuilen. Langs de weg staan borden die verklaren dat het gebied landmijnvrij gemaakt is. Nog maar tien jaar geleden was heel Cambodja een mijnenveld - maar daarover een andere keer meer. Over de recente geschiedenis van dit land kom ik in een volgend verhaal nog wel te spreken, vermoed ik. Nu is het een stuk veiliger, zij het nog niet overal. Franse en Japanse vlaggen sieren de borden, opdat iedereen weet waar het geld vandaan kwam.
Koh Ker kan niet tippen aan de grote tempels van Angkor, maar is niettemin een bezoek meer dan waard, al is het entreegeld aan de hoge kant. Maar het is heerlijk om even niet in het gezelschap te zijn van grote groepen andere toeristen, in alle rust tempels te kunnen ontdekken, en de stilte te kunnen horen. De belangrijkste tempel van Koh Ker is Prasat Thom - een imposante, veertig meter hoge piramide, die je eerder in Mexico zou verwachten. Tot onze spijt is de houten trap kapot, en de oorspronkelijke stenen trap is ook deels verdwenen. Tjongejonge, zo moeilijk kan het toch niet zijn om een houten trap te repareren?
We wandelen een stukje over het brede zandpad. Om ons heen is loofbos. Als er niet overal borden zouden staan met de mededeling dat de grond landmijnvrij gemaakt is, zou je je zo in het Drenthe van een zwoele zomernamiddag wanen. Her en der staan tempels en tempeltjes. Sommige hebben grote lingams (kegelvormige fallussymbolen, die Shiva representeren). Een andere tempel ligt vol met zoet geurende gele bloesem.
De allerlaatste tempel is misschien wel de allermooiste. Hij bevindt zich even ten zuiden van de andere tempels van Koh Ker, een stukje van de weg af. We hadden hem bijna gemist, maar gelukkig was een van ons opmerkzaam. De tempel bestaat uit vijf torens, volledig intact. Verder niets. Twee torens staan voor, drie erachter. Twee van de vijf torens hebben bomen op zich groeien, en leven in een web van wortels. Architectonisch is de plek weinig bijzonder, en er zijn geen reliefs.
Maar de lucht kleurt zachtjes roze. De boomwortels kronkelen. De grond knispert. Het is heet noch koud, maar toch heb ik kippenvel. Dan begrijp ik waarom. Hier leven de goden. Hier, in deze vijf torens. Hier is de grens. Wie in een van deze torens stapt, stapt de andere wereld in.
Ik buig diep. Dan loop ik terug naar de auto.
De reis gaat verder.
Sunday, 15 February 2009
Mooi en lelijk
De reis ging verder. Ik nam afscheid van Sulawesi, maar niet voor ik een laatste wandeling gemaakt had. Het was de mooiste van allemaal. Ik liep in het noorden van Tana Toraja, van Lempo naar Tikkala. Ik liep er door een aquarel. De rijstvelden kronkelden met de berg mee, vloeibaar en speels. Nooit zag ik zulke intense tinten groen. Adelaars zweefden laag, op zoek naar een onvoorzichtige prooi. Mijn gordeldier kroop angstig weg in mijn rugzak. Twee dode mensen zaten op het bankje voor hun graftombe, rustig keuvelend. Ze keken uit over een van de mooiste landschappen van de planeet, maar dat wisten ze waarschijnlijk niet. De huizen leken op schepen. Sommige hadden wel vijftig paar hoorns aan hun voorgevel hangen. Kinderen joelden als we langsliepen.
Ik nam het modderpad, de rijstvelden in. Ik wou dat ik de woorden kon vinden om de beelden te beschrijven, maar ik moet mijn meerdere erkennen in die surrealistisch kronkelende rijstvelden, in dat intense groen. De hemel kleurde donkergrijs, en binnen de kortste keren waren mijn gordeldier en ik kletsnat. De rijstplanten strekten zich. Ik sopte verder.
Graag zou ik mijn beschrijving van Sulawesi eindigen met bovenstaande woorden. Echter, tot mijn spijt was mijn laatste ervaring iets minder mooi. Ze deed me in elk geval weer eens realiseren dat de manier waarop je een bepaalde plaats ervaart soms sterk afhankelijk kan zijn van een enkele mooie of vervelende gebeurtenis. Voorafgaand aan het betreffende moment maakte het gejoel en gegiechel van de kinderen mij vrolijk, na afloop ervan irriteerde het me. Hetzelfde gold voor de vele mensen die me groetten of een praatje met me maakten. Plotseling wilde ik alleen gelaten worden, onzichtbaar zijn.
Het ging als volgt. Na twee uur door de rijstvelden gebaggerd te hebben kwam ik in een dorpje. Hondsdolle honden blaften me tegemoet, en ik raapte een steen op, voor de zekerheid. Op dat moment kwam er een man van een jaar of veertig aangelopen. Hij werd omringd door een zestal kinderen, en begroette me uitbundig. 'Minam kopi,' zei hij, hetgeen ik verstond, ondanks mijn beperkte kennis van het Bahasa Indonesia. Een kopje koffie, welja, geen gek idee. Hij nam me mee naar zijn winkeltje - een hutje van bamboe en golfplaat, waarin wat zakken rijst en crackers lagen - en begon koffie te bereiden. Zoet, en niet gefilterd, zoals normaal is hier. De standaardvragen volgden: of ik getrouwd was, of ik kinderen had, wat ik van Indonesië vond. Ik antwoordde eerlijk. Hij vroeg me waar ik verbleef. 'In Rantepao,' zei ik. Hij stelde voor dat ik in zijn dorpje bleef. Op dat moment had ik onraad moeten ruiken.
Voor ik er erg in had waren de kinderen verdwenen - weggestuurd met een boodschap, zoiets - en was hij naast me komen zitten. Wel erg dicht naast me. Ik schoof wat op. Hij grijnsde de grijns van een hongerige hyena, in een poging mij daarmee te verleiden, en legde zijn smerige hand op mijn wang. 'No no,' zei ik, en schoof op. Ik was geschrokken. Hij sprong op. 'No no,' herhaalde hij kwaad. Hij wees naar mijn koffie. 'Minam!' Hij had me nog wel drinken gegeven, en nu beschaamde ik zijn gastvrijheid, zo suggereerde hij. Ik stond op, bedankte hem en liep weg.
Ik had hem niet moeten bedanken. Ik had hem in elkaar moeten slaan, de smeerlap. Het zal vast niet de eerste keer zijn dat hij dit geprobeerd heeft. Waar haalt hij het idee vandaan dat ik ook maar in de verste verte in hem geïnteresseerd zou zijn? Nee, meneer, dat ik alleen reis en ongetrouwd ben wil nog niet zeggen dat ik van de verkeerde kant ben - en ook als ik dat wel zou zijn zou ik u weerzinwekkend vinden. Hij was niet de eerste hier die deze voorbarige conclusie getrokken had, maar wel de eerste die zo schandalig doelbewust te werk ging.
Plotseling voelde ik iets dat ik nog niet eerder had gevoeld deze reis: ik voelde me kwetsbaar. Ik zat daar in mijn eentje in zijn hutje in the middle of nowhere, omdat ik zo nodig wilde geloven dat zijn gastvrijheid oprecht was. Maar ik realiseerde me donders goed dat het ook anders had kunnen aflopen. En dan is de weg terug naar Rantepao lang, zeker als je die te voet gaat. Bij elke scooter die aan kwam rijden keek ik om, een steen in mijn hand geklemd. Hun aanboden mij terug naar de stad te rijden sloeg ik af.
Ik wil niet van een mug een olifant maken. Maar voor mij was dit meer dan een mug. Het was een signaal dat ik soms te goed van vertrouwen ben. Het was een bevestiging van wat ik al ervaren had: dat de meeste ontmoetingen die je hier hebt draaien om geld of om seks, of om beide. Godzijdank zijn er positieve uitzonderingen, anders zou ik morgen op het eerste vliegtuig terug stappen. De eigenaars van het hotelletje waar ik verbleef, die me uitnodigden voor een bruiloft, die me hielpen met mijn onderzoekje, die me gratis soep en desserts gaven en die me mijn eerste woordjes Torajaans leerden. Wat een lieve schatten. De mensen in een ander dorpje, die me uitnodigden voor een glas zelfgebouwd bier. De mensen die me welkom heetten in de kerk, en me vertelden over vroeger. De andere reizigers met wie ik ervaringen deelden. Al die ontmoetingen die een reis mooi maken, kortom. Laat ik daar de nadruk maar op leggen. Immers, lelijkheid en schoonheid zijn allebei in the eye of the beholder, en we kiezen veelal zelf wat we willen zien.
Ik heb u al genoeg verteld over de lelijke dingen. Over wij-zij denken, over armoede, over wantrouwen, over religieus radicalisme, over prostitutie. Over een van de meest nare ervaringen heb ik u niet eens verteld: de racende jongens die voor mijn ogen een vrouw met twee kleine kinderen het ziekenhuis in reden, om er vervolgens als een haas op hun stinkscooter vandoor te gaan. Furieus was ik, en ik voelde me volstrekt machteloos. Maar het is genoeg, voorlopig. Ik wil u niet treurig maken met mijn verhalen, maar vrolijk. Vanaf nu ga ik dus een beetje smokkelen, en u meer vertellen over de mooie dingen dan over de lelijke. Ten minste, dat ga ik proberen.
Ik ga u dus niets vertellen over Makassar. Wat een verschrikkelijk lelijke stad, wat een irritante mensen - maar, toegegeven, wat een verrukkelijke en spotgoedkope vis. Ik ga u ook niets vertellen over de Low Cost Carrier Terminal van het Kuala Lumpur International Airport - niet de meest aantrekkelijke terminal die er is, en ook niet de meest aangename plaats om de nacht door te brengen, laten we het daar bij houden. Maar soit - wie goedkoop wil reizen, zeurt niet en geniet van zijn McDonalds ijsje.
Ik ben nu in een land waar schoonheid en lelijkheid beangstigend dicht naast elkaar liggen. Op een paar kilometers afstand van hier bevindt zich het grootste en meest indrukwekkende tempelcomplex ooit gebouwd. Het vooruitzicht daar de komende dagen rond te lopen en -fietsen maakt mij gelukkig. Maar dit is ook een land met grote littekens, met een volk dat immens geleden heeft. Het is minder dan dertig jaar geleden dat er een einde kwam aan de terreur van de Rode Khmer, die in een paar jaar tijd twee miljoen mensen - een kwart van de bevolking - vermoord hebben, in naam van Marx. In de daarop volgende jaren stierven nog eens honderdduizenden aan hongersnoden en landmijnen. Dit is een land met een verschrikkelijk verleden, en de mensen moeten elke dag de littekens van dat verleden dragen.
Er is hier nog steeds veel armoede. De levensstandaard is lager dan in de buurlanden Thailand of Vietnam. Maar Koreaanse en Japanse investeerders hebben Cambodja gevonden, en pompen het land vol met yen, won en asfalt. Ook toeristen hebben het land gevonden, en pompen het land vol met dollars. De stad waar ik nu ben is ongeveer zo groot als Groningen, maar heeft vele honderden hotels, en evenzovele bars, restaurants, souvenirwinkels, massagesalons, 'massagesalons', en kindjes die ansichtkaarten venten. De vraag is of het wel gezond is om zo economisch afhankelijk te zijn van louter toerisme - de stad maakt een tamelijk lege indruk, en ik vermoed dat dat een en ander te maken heeft met de politieke chaos in Thailand van de afgelopen maanden (immers, iedereen vliegt via Bangkok). Maar hoe je het ook wendt of keert, het leven in Cambodja is er de afgelopen tien jaar behoorlijk op vooruit gegaan.
Ik moet eerlijk bekennen: het is even wennen om hier te zijn. Ik verwachtte een soort Thailand-maar-dan-anders, maar Cambodja is geen Thailand-maar-dan-anders, Cambodja is simpelweg anders. En niet alleen omdat de wegen een stuk stoffiger zijn en de auto's rechts rijden in plaats van links, niet alleen omdat de mensen een andere taal praten, niet alleen omdat de tuktukchauffeurs hier het toonbeeld van beleefdheid zijn vergeleken met hun irritante Thaise en Javaanse collega's, niet alleen omdat er hier baguettes gegeten worden, en niet alleen omdat de oude stad zowaar doet denken aan een Frans provinciestadje. Waarom dan wel? Daar ben ik nog niet helemaal uit. Maar na Thailand, Maleisië en Indonesië voelt Cambodja als een compleet nieuwe wereld, als een land met een geheel eigen karakter.
Enfin, we zouden het over schoonheid hebben. Het is tijd om de tempels van Angkor te verkennen.
Daarover vertel ik u een volgende keer graag meer.
Ik nam het modderpad, de rijstvelden in. Ik wou dat ik de woorden kon vinden om de beelden te beschrijven, maar ik moet mijn meerdere erkennen in die surrealistisch kronkelende rijstvelden, in dat intense groen. De hemel kleurde donkergrijs, en binnen de kortste keren waren mijn gordeldier en ik kletsnat. De rijstplanten strekten zich. Ik sopte verder.
Graag zou ik mijn beschrijving van Sulawesi eindigen met bovenstaande woorden. Echter, tot mijn spijt was mijn laatste ervaring iets minder mooi. Ze deed me in elk geval weer eens realiseren dat de manier waarop je een bepaalde plaats ervaart soms sterk afhankelijk kan zijn van een enkele mooie of vervelende gebeurtenis. Voorafgaand aan het betreffende moment maakte het gejoel en gegiechel van de kinderen mij vrolijk, na afloop ervan irriteerde het me. Hetzelfde gold voor de vele mensen die me groetten of een praatje met me maakten. Plotseling wilde ik alleen gelaten worden, onzichtbaar zijn.
Het ging als volgt. Na twee uur door de rijstvelden gebaggerd te hebben kwam ik in een dorpje. Hondsdolle honden blaften me tegemoet, en ik raapte een steen op, voor de zekerheid. Op dat moment kwam er een man van een jaar of veertig aangelopen. Hij werd omringd door een zestal kinderen, en begroette me uitbundig. 'Minam kopi,' zei hij, hetgeen ik verstond, ondanks mijn beperkte kennis van het Bahasa Indonesia. Een kopje koffie, welja, geen gek idee. Hij nam me mee naar zijn winkeltje - een hutje van bamboe en golfplaat, waarin wat zakken rijst en crackers lagen - en begon koffie te bereiden. Zoet, en niet gefilterd, zoals normaal is hier. De standaardvragen volgden: of ik getrouwd was, of ik kinderen had, wat ik van Indonesië vond. Ik antwoordde eerlijk. Hij vroeg me waar ik verbleef. 'In Rantepao,' zei ik. Hij stelde voor dat ik in zijn dorpje bleef. Op dat moment had ik onraad moeten ruiken.
Voor ik er erg in had waren de kinderen verdwenen - weggestuurd met een boodschap, zoiets - en was hij naast me komen zitten. Wel erg dicht naast me. Ik schoof wat op. Hij grijnsde de grijns van een hongerige hyena, in een poging mij daarmee te verleiden, en legde zijn smerige hand op mijn wang. 'No no,' zei ik, en schoof op. Ik was geschrokken. Hij sprong op. 'No no,' herhaalde hij kwaad. Hij wees naar mijn koffie. 'Minam!' Hij had me nog wel drinken gegeven, en nu beschaamde ik zijn gastvrijheid, zo suggereerde hij. Ik stond op, bedankte hem en liep weg.
Ik had hem niet moeten bedanken. Ik had hem in elkaar moeten slaan, de smeerlap. Het zal vast niet de eerste keer zijn dat hij dit geprobeerd heeft. Waar haalt hij het idee vandaan dat ik ook maar in de verste verte in hem geïnteresseerd zou zijn? Nee, meneer, dat ik alleen reis en ongetrouwd ben wil nog niet zeggen dat ik van de verkeerde kant ben - en ook als ik dat wel zou zijn zou ik u weerzinwekkend vinden. Hij was niet de eerste hier die deze voorbarige conclusie getrokken had, maar wel de eerste die zo schandalig doelbewust te werk ging.
Plotseling voelde ik iets dat ik nog niet eerder had gevoeld deze reis: ik voelde me kwetsbaar. Ik zat daar in mijn eentje in zijn hutje in the middle of nowhere, omdat ik zo nodig wilde geloven dat zijn gastvrijheid oprecht was. Maar ik realiseerde me donders goed dat het ook anders had kunnen aflopen. En dan is de weg terug naar Rantepao lang, zeker als je die te voet gaat. Bij elke scooter die aan kwam rijden keek ik om, een steen in mijn hand geklemd. Hun aanboden mij terug naar de stad te rijden sloeg ik af.
Ik wil niet van een mug een olifant maken. Maar voor mij was dit meer dan een mug. Het was een signaal dat ik soms te goed van vertrouwen ben. Het was een bevestiging van wat ik al ervaren had: dat de meeste ontmoetingen die je hier hebt draaien om geld of om seks, of om beide. Godzijdank zijn er positieve uitzonderingen, anders zou ik morgen op het eerste vliegtuig terug stappen. De eigenaars van het hotelletje waar ik verbleef, die me uitnodigden voor een bruiloft, die me hielpen met mijn onderzoekje, die me gratis soep en desserts gaven en die me mijn eerste woordjes Torajaans leerden. Wat een lieve schatten. De mensen in een ander dorpje, die me uitnodigden voor een glas zelfgebouwd bier. De mensen die me welkom heetten in de kerk, en me vertelden over vroeger. De andere reizigers met wie ik ervaringen deelden. Al die ontmoetingen die een reis mooi maken, kortom. Laat ik daar de nadruk maar op leggen. Immers, lelijkheid en schoonheid zijn allebei in the eye of the beholder, en we kiezen veelal zelf wat we willen zien.
Ik heb u al genoeg verteld over de lelijke dingen. Over wij-zij denken, over armoede, over wantrouwen, over religieus radicalisme, over prostitutie. Over een van de meest nare ervaringen heb ik u niet eens verteld: de racende jongens die voor mijn ogen een vrouw met twee kleine kinderen het ziekenhuis in reden, om er vervolgens als een haas op hun stinkscooter vandoor te gaan. Furieus was ik, en ik voelde me volstrekt machteloos. Maar het is genoeg, voorlopig. Ik wil u niet treurig maken met mijn verhalen, maar vrolijk. Vanaf nu ga ik dus een beetje smokkelen, en u meer vertellen over de mooie dingen dan over de lelijke. Ten minste, dat ga ik proberen.
Ik ga u dus niets vertellen over Makassar. Wat een verschrikkelijk lelijke stad, wat een irritante mensen - maar, toegegeven, wat een verrukkelijke en spotgoedkope vis. Ik ga u ook niets vertellen over de Low Cost Carrier Terminal van het Kuala Lumpur International Airport - niet de meest aantrekkelijke terminal die er is, en ook niet de meest aangename plaats om de nacht door te brengen, laten we het daar bij houden. Maar soit - wie goedkoop wil reizen, zeurt niet en geniet van zijn McDonalds ijsje.
Ik ben nu in een land waar schoonheid en lelijkheid beangstigend dicht naast elkaar liggen. Op een paar kilometers afstand van hier bevindt zich het grootste en meest indrukwekkende tempelcomplex ooit gebouwd. Het vooruitzicht daar de komende dagen rond te lopen en -fietsen maakt mij gelukkig. Maar dit is ook een land met grote littekens, met een volk dat immens geleden heeft. Het is minder dan dertig jaar geleden dat er een einde kwam aan de terreur van de Rode Khmer, die in een paar jaar tijd twee miljoen mensen - een kwart van de bevolking - vermoord hebben, in naam van Marx. In de daarop volgende jaren stierven nog eens honderdduizenden aan hongersnoden en landmijnen. Dit is een land met een verschrikkelijk verleden, en de mensen moeten elke dag de littekens van dat verleden dragen.
Er is hier nog steeds veel armoede. De levensstandaard is lager dan in de buurlanden Thailand of Vietnam. Maar Koreaanse en Japanse investeerders hebben Cambodja gevonden, en pompen het land vol met yen, won en asfalt. Ook toeristen hebben het land gevonden, en pompen het land vol met dollars. De stad waar ik nu ben is ongeveer zo groot als Groningen, maar heeft vele honderden hotels, en evenzovele bars, restaurants, souvenirwinkels, massagesalons, 'massagesalons', en kindjes die ansichtkaarten venten. De vraag is of het wel gezond is om zo economisch afhankelijk te zijn van louter toerisme - de stad maakt een tamelijk lege indruk, en ik vermoed dat dat een en ander te maken heeft met de politieke chaos in Thailand van de afgelopen maanden (immers, iedereen vliegt via Bangkok). Maar hoe je het ook wendt of keert, het leven in Cambodja is er de afgelopen tien jaar behoorlijk op vooruit gegaan.
Ik moet eerlijk bekennen: het is even wennen om hier te zijn. Ik verwachtte een soort Thailand-maar-dan-anders, maar Cambodja is geen Thailand-maar-dan-anders, Cambodja is simpelweg anders. En niet alleen omdat de wegen een stuk stoffiger zijn en de auto's rechts rijden in plaats van links, niet alleen omdat de mensen een andere taal praten, niet alleen omdat de tuktukchauffeurs hier het toonbeeld van beleefdheid zijn vergeleken met hun irritante Thaise en Javaanse collega's, niet alleen omdat er hier baguettes gegeten worden, en niet alleen omdat de oude stad zowaar doet denken aan een Frans provinciestadje. Waarom dan wel? Daar ben ik nog niet helemaal uit. Maar na Thailand, Maleisië en Indonesië voelt Cambodja als een compleet nieuwe wereld, als een land met een geheel eigen karakter.
Enfin, we zouden het over schoonheid hebben. Het is tijd om de tempels van Angkor te verkennen.
Daarover vertel ik u een volgende keer graag meer.
Labels:
Asia,
Indonesia,
travel stories
Tuesday, 10 February 2009
Het land van de voorouders
'Je bent net je grootvader,' zei mijn oma tegen me toen ik haar vertelde dat ik van plan was om weer naar Japan te gaan. 'Ook zo'n wereldreiziger. Hij kon nooit lang op dezelfde plaats blijven, wilde altijd op reis, altijd nieuwe plekken ontdekken. Maar dat was toen een stuk moeilijker dan nu. Dus toen hij werk in Indie kon krijgen stond hij erop dat we daar heen gingen, ook al hadden we kleine kinderen. Ja, hij was een echte reiziger, net als jij. En hij had ook zo'n talenknobbel. Frans, Duits, Maleis, Engels, hij sprak het allemaal. Je hebt het vast van hem.'
Haar ogen lachten, een lach vol liefde, een lach zoals alleen mijn oma die geven kon. Alle rimpels en kraaienpoten lachten mee. 'Ik ben zo trots op jullie,' zei ze. Met 'jullie' bedoelde ze al haar kleinkinderen. Het was iets dat ze vaak zei, en elke keer meende ze het. En dan gaf ze me nog een stuk van die verrukkelijke oranjekoek, waarvan alleen de bakker in St. Annaparochie het recept kent. Gezegend zij die bakker.
Ik heb mijn grootvader nooit gekend, want hij stierf te jong. Mijn moeder was nog een kind. Ik ken alleen die kale, zwartwitte meneer van de foto, die meneer met de bril en het nette pak en de boze frons. Misschien lijkt hij op mijn oom, zijn jongste zoon, die hij nooit heeft zien opgroeien. Maar ik heb mijn oom nooit zo streng zien kijken.
Ik had mijn grootvader graag gekend. Ik had graag zijn verhalen gehoord over zijn tijd in Indie, ik had graag Franse kruiswoordpuzzels met hem gemaakt. Maar mijn grootvader is altijd een abstractie geweest, ver verwijderd van het hier en nu.
Mijn moeder werd geboren in 1950, in het stadje Rantepao. Rantepao ligt in Tana Toraja, het land van de Toraja's, op het eiland Sulawesi, dat toen nog Celebes genoemd werd. Het ziekenhuis waar zij geboren werd bevindt zich op een steenworp afstand van het internetcafe waar ik nu zit. Het is een eenvoudig internetcafe, met een zestal roestige pc's uit de jaren negentig, en rondscharrelende kippen. De verbinding wordt steeds verbroken. Misschien zitten de kippen aan de kabels, wie zal het zeggen.
Het ziekenhuis hiernaast werd gebouwd door Nederlandse zendelingen in 1929, en is nog altijd in gebruik. De grootvader van de eigenares van het hotel waar ik verblijf heeft nog mee helpen bouwen. Ook aan de kerk, schuin tegenover het ziekenhuis en recht tegenover het internetcafe, heeft hij zijn steentje bijgedragen. Het is een fraaie witte kerk, compleet met toren en authentiek Hollands windhaantje. Het was de eerste kerk in Tana Toraja, en werd in gebruik genomen in 1935.
Het is de kerk waar mijn moeder gedoopt werd. Zo is mij ten minste verteld. Maar in de kronieken is haar naam niet terug te vinden. Laten we er maar vanuit gaan dat men de administratie toendertijd niet zo goed op orde had. Of... Weet je wel zeker dat je gedoopt bent, mam?
Mijn grootvader vertrok in december 1948 per boot uit Nederland, zijn familie volgde hem in april 1949. Hij werd uitgezonden door de Gereformeerde Zendingsbond, die deel uitmaakte van de Nederlands Hervormde Kerk. Hij kwam om les te geven op de christelijke middelbare school, en hij had een aanstelling voor drie jaar. Maar zijn Indische avontuur zou anders verlopen dan hij verwachtte.
Mevrouw Marianna heeft nog les van hem gehad. Hij was haar leraar Nederlands. Ze spreekt de taal nog steeds vloeiend. Ze herinnert zich hem als een strenge en serieuze leraar. Hij was lang en dun. Ze heeft niet lang les van hem gehad, maar ze weet nog goed dat hij altijd zijn sigaret (of pijp? Wat rookte hij?) tussen zijn lippen placht te houden wanneer hij sprak, in plaats van hem uit de mond te nemen.
Waarom besluit iemand in 1948 nog om naar Indonesie te gaan? Mijn grootvader wilde al voor de oorlog gaan, maar toen is het er niet van gekomen - en gelukkig maar, want als hij gestorven was in Birma had ik hier nu niet gezeten. Maar in 1948 woedde hier een onafhankelijkheidsoorlog. Wist men in Nederland echt niet wat er gaande was? Wat hoorde men in Nederland over de zogenaamde 'politionele acties' (het eufemisme waarmee de Nederlandse oorlogsmisdaden van die tijd werden - en worden - aangeduid)? 'Indie verloren, rampspoed geboren', zo luidde het motto van de toenmalige Nederlandse regering, en men ging vrolijk door met de koloniale business. Soekarno en de zijnen werden geportretteerd als een stelletje relschoppers, die niet de belangen van de Indische bevolking vertegenwoordigden, in plaats van als vrijheidsstrijders. 'Terroristen', zou men vandaag de dag zeggen.
Mijn grootvader zal er ongetwijfeld vanuit zijn gegaan dat Indie nog wel even bij Nederland zou blijven horen, en dat het Nederlandse leger de relschoppers wel zou verslaan. Hij kwam bovendien met een nobel doel: de lokale bevolking onderrichten in de Nederlandse taal - en, en passant, in het Evangelie. Hij en zijn familie zouden wel veilig zijn, daar in Torajaland, en hij zou er het goede werk van zijn voorgangers kunnen voortzetten. Maar de geschiedenis besliste anders. Onder druk van de Verenigde Staten, die dreigden de geldkraan van de Marshallhulp dicht te draaien, en de Verenigde Naties, erkende Nederland in december 1949 mokkend de Indonesische onafhankelijkheid.
Maar daarmee was nog geen einde gekomen aan het geweld. Indonesische knokploegen keerden zich tegen Nederlandse burgers, alsmede tegen landgenoten die beschuldigd werden van collaboratie. De Toraja's, in meerderheid christelijk, hadden veel samengewerkt met Nederlanders. Ze werden het slachtoffer van de wraakacties van nationalistische en/of islamitische groepen.
Kort na de geboorte van mijn moeder barstte het geweld hier los. Mijn oma heeft wel eens verteld hoe bang ze toen was. Zij zat hier met zes jonge kinderen, terwijl om hen heen gevochten werd. Aanvankelijk konden ze schuilen in de Nederlandse militaire kazerne, hier in Rantepao - ik vermoed dat het de kazerne is waar ik elke dag langs kom, als ik van mijn hotel het stadje in loop. Maar in het najaar van 1949 vond de Nederlandse regering het te gevaarlijk worden, en besloot al haar burgers te evacueren naar Makassar. Mijn moeder en haar familie woonden daar tijdelijk in de kweekschool. Maar al vrij snel werd het ook in Makassar te gevaarlijk, en in oktober 1950 vertrokken ze per schip terug naar Nederland.
De droom van mijn grootvader was tot een abrupt einde gekomen. Ik denk dat het een grote teleurstelling voor hem was. En ik denk dat hij nooit helemaal over die teleurstelling heen is gekomen.
Het is nu zestig jaar later. Het ziekenhuis waar mijn moeder geboren is is nog altijd in gebruik. Ik word met grote ogen aangekeken als ik er rondloop. Op de plek van hun huis bevindt zich nu een kantoorboekhandel annex drukkerij. De kerk waar mijn moeder misschien gedoopt is, en waar haar ouders en broers en zussen elke zondag zaten, is nu de belangrijkste kerk van de Gereja Toraja, de verenigde protestantse Toraja kerk. Het hoofdkwartier van de Gereja Toraja staat er naast. Het is een groot traditioneel Toraja gebouw, compleet met het zo karakteristieke schipvormige dak, en de fraai beschilderde hoge voorgevel. Maar in tegenstelling tot bij de meeste traditionele huizen liggen hier pannen op het dak.
Veel dorpen in de omgeving van Rantepao hebben nog een aantal oude traditionele huizen staan. Hun daken zijn van riet. Er groeien varens in. De vorm zou verwijzen naar de schepen waarmee hun voorouders vele eeuwen geleden uit Indochina naar Sulawesi zijn gekomen. Aan de gevels hangen schedels van buffels. De hoorns zijn wel een meter lang. De huizen zijn beschilderd met indrukwekkende geometrische patronen, en afbeeldingen van hanen en andere dieren. Ze staan allemaal op palen.
De beste manier om Tana Toraja te ontdekken is te voet. Dan zie je pas echt dat je in het mooiste land van de wereld bent. Dan zie je de groene valleien met hun rijstterrassen, de indrukwekkende bergkammen daarachter, de beekjes die zich een weg kronkelen door het land, de typische dorpjes, de wuivende bamboebossen. Dan word je vriendelijk toegelachen en begroet door eenieder die je ontmoet, de weg gewezen wanneer je verdwaald bent, omringd door giechelende kinderen die willen dat je een foto van ze maakt. Dan voel je de warmte van de mensen, dan proef je de frisse berglucht.
En dan gebeurt er iets bijzonders. Je voelt je thuis. Voor het eerst sinds lange tijd.
En zo loop ik door de rijstvelden, van dorpje naar dorpje. Behalve de traditionele huizen is er nog iets dat elk dorp heeft: een kerkje met een windhaan. De zendelingen hebben hun werk hier goed gedaan. Eigenlijk zou me dat moeten irriteren. De gedachte die ten grondslag ligt aan elke zendingsactiviteit is dat de eigen waarheid superieur is aan die van de ander. Het is een uitermate arrogant uitgangspunt.
Mijn vader krijgt om de zoveel tijd een rondstuurbrief van zijn neef, die lid is van de enige Ware Kerk: de vrijgemaakt gereformeerde. U weet wel, artikel 31, de slang sprak echt, GristenUnie, geen ijsje op zondag. Hij zit met zijn familie in Egypte om daar zending te bedrijven. In elke brief vertelt hij over het goede werk dat daar verricht wordt: de wezen die gevoed worden, de zieken die verzorgd worden, enzovoorts. En elke keer wordt er weer denigrerend gesproken over de duivelse mohammedanen die hun het werk onmogelijk proberen te maken. Terwijl zij toch alleen maar de lammetjes terug naar de HEERE willen brengen.
Zending is in essentie een manier om anderen jouw ideologie op te leggen, en zo macht over ze uit te kunnen oefenen. Waarom willen zendelingen en missionarissen zo graag dat de kudde van de Goede Herder aangevuld wordt met nieuwe schaapjes? Omdat nieuwe schaapjes geschoren kunnen worden, natuurlijk. Zending is in essentie een koloniale activiteit. Het creeert afhankelijkheid. Cru gezegd: je redt zieltjes, opdat je vervolgens minder tegenwerking hebt bij de exploitatie van hun land.
Sommige zaken hebben de zendelingen hier beter overgebracht dan andere. Het aloude gebod 'gaat heen en vermenigvuldigt u' lijkt in elk geval in goede aarde te zijn gevallen. In elk dorp waar je komt word je omringd door bosjes schattige kleine kinderen. Er zijn zeker drie of vier keer zoveel kinderen als volwassenen. Geboortebeperking lijkt hier geen optie. Elk dorp heeft wel een hutje van bamboe en golfplaat waar de eerste levensbehoeften verkocht worden, en overal zie je opwaardeerkaarten voor mobiele telefoons, sigaretten, instantnoodles en coca-cola. Maar het vertrouwde durex-logo is in geen velden of wegen te bekennen. Voor condooms moet je naar de apotheek in Rantepao.
Het belang van de zondagsrust lijkt daarentegen niet tot de mensen hier te zijn doorgedrongen. Het is vandaag droog en zonnig, de rijstkorrels zijn groot, en dus moet er geoogst worden, ook al is het zondag. En dus heeft iedereen het druk. Overal staan mensen in de rijstvelden, tot hun enkels in het water, rijst te oogsten. Anderen slaan de korrels uit de aren. Het lijkt me een zware klus. De rijstkorrels worden vervolgens langs de weg gelegd, om ze te laten drogen.
Vandaag is het oogstdag, zondag of niet, en iedereen werkt mee. De lieve Heer lijkt er geen problemen mee te hebben. Hij stuurt gul zijn zonnestralen naar beneden, opdat de rijstkorrels snel drogen.
De kerk is er godzijdank niet in geslaagd de traditionele religie van de Toraja's, de Aluk Todolo, volledig uit te bannen. In plaats daarvan is er een interessante mengvorm ontstaan. De mensen zijn in meerderheid christelijk, en dat is een belangrijk deel van hun identiteit. De kerken zitten vol, elke zondagochtend en -avond, en de gemiddelde leeftijd van de kerkgangers zal niet ver boven de twintig liggen. De kerken barsten uit hun voegen.
Maar ondertussen blijven traditionele ceremonieen en rituelen een belangrijke rol spelen in de Toraja samenleving. Die zijn met name gericht op de overledenen, op de voorouders. Ik ken geen andere cultuur ter wereld waar de dood zo'n belangrijke sociale functie heeft als hier. Wanneer een Toraja komt te overlijden, wordt zijn lichaam gebalsemd, opdat het nog een tijdje mee kan. In de maanden na zijn dood blijft hij bij zijn echtgenote in bed slapen, en wordt hij bezocht door familie en dorpsgenoten, die hem op de hoogte brengen van het laatste nieuws. De eigenlijke begravingsceremonie vindt pas plaats als er een moment gevonden is waarop de hele familie samen kan komen, en er genoeg geld verzameld is voor de aanschaf van offerstieren. Dat kan maanden of zelfs jaren duren. Al die tijd is de dode nog onder de levenden, letterlijk.
Wanneer de ceremonie dan eindelijk plaats vindt, komen families van heinde en verre om hun condoleances over te brengen en hun geschenk te brengen - een varken, meestal. De lengte van de ceremonie en het aantal gasten hangt af van de status van de overledene; de ceremonie die wij bezochtten duurde drie dagen, en er waren vele honderden gasten. De dood speelt dus een belangrijke rol waar het gaat om het onderhouden van sociale banden, waarbij het ritueel uitwisselen van geschenken centraal staat. Wij gaven een slof sigaretten aan de familie van de overledene, want het geven van sigaretten wordt gezien als teken van respect.
Dan wordt de dode bijgezet in het familiegraf. Dat kan een grot zijn, of een speciaal kapelletje of traditioneel Toraja-huis. Van sommige doden worden beelden gemaakt, de zogenaamde tau-tau, die in rotswanden geplaatst worden. Veel oude tau-tau zijn helaas geroofd door handelaren en bevinden zich nu in etnografische musea wereldwijd, maar op sommige plekken zijn ze nog te zien. De nieuwere beelden zijn naturalistischer, en vertonen vaak een sterke gelijkenis met de overledene. Madame Tussaud zou er trots op zijn.
En zo wandel ik, door dit prachtige land, door dit land waar de doden leven. Ik voel dankbaarheid en verwondering. Ik voel me thuis.
De voorouders zijn onder ons. Ze kijken toe hoe wij het doen. Soms zijn er dingen die ze niet hebben kunnen afmaken. Soms zijn er dromen blijven liggen. Soms is er iets onvoltooid gebleven. Maar wie weet, zestig jaar later, maakt een kleinzoon die je nooit gekend hebt de voorlopige beslissing om hier terug te komen en onderzoek te gaan doen. Onderzoek naar de geschiedenis van de zending, naar de Gereja Toraja nu, naar de voorouderrituelen.
Hij ziet het al voor zich: wonen in een van de dorpen in de omgeving, in een fraai huis met een schipvormig dak. En dan op zijn mountainbike de omgeving verkennen, en kerkdiensten en begrafenisrituelen bezoeken. Zich godsdienstantropoloog noemen.
Deo volente.
Haar ogen lachten, een lach vol liefde, een lach zoals alleen mijn oma die geven kon. Alle rimpels en kraaienpoten lachten mee. 'Ik ben zo trots op jullie,' zei ze. Met 'jullie' bedoelde ze al haar kleinkinderen. Het was iets dat ze vaak zei, en elke keer meende ze het. En dan gaf ze me nog een stuk van die verrukkelijke oranjekoek, waarvan alleen de bakker in St. Annaparochie het recept kent. Gezegend zij die bakker.
Ik heb mijn grootvader nooit gekend, want hij stierf te jong. Mijn moeder was nog een kind. Ik ken alleen die kale, zwartwitte meneer van de foto, die meneer met de bril en het nette pak en de boze frons. Misschien lijkt hij op mijn oom, zijn jongste zoon, die hij nooit heeft zien opgroeien. Maar ik heb mijn oom nooit zo streng zien kijken.
Ik had mijn grootvader graag gekend. Ik had graag zijn verhalen gehoord over zijn tijd in Indie, ik had graag Franse kruiswoordpuzzels met hem gemaakt. Maar mijn grootvader is altijd een abstractie geweest, ver verwijderd van het hier en nu.
Mijn moeder werd geboren in 1950, in het stadje Rantepao. Rantepao ligt in Tana Toraja, het land van de Toraja's, op het eiland Sulawesi, dat toen nog Celebes genoemd werd. Het ziekenhuis waar zij geboren werd bevindt zich op een steenworp afstand van het internetcafe waar ik nu zit. Het is een eenvoudig internetcafe, met een zestal roestige pc's uit de jaren negentig, en rondscharrelende kippen. De verbinding wordt steeds verbroken. Misschien zitten de kippen aan de kabels, wie zal het zeggen.
Het ziekenhuis hiernaast werd gebouwd door Nederlandse zendelingen in 1929, en is nog altijd in gebruik. De grootvader van de eigenares van het hotel waar ik verblijf heeft nog mee helpen bouwen. Ook aan de kerk, schuin tegenover het ziekenhuis en recht tegenover het internetcafe, heeft hij zijn steentje bijgedragen. Het is een fraaie witte kerk, compleet met toren en authentiek Hollands windhaantje. Het was de eerste kerk in Tana Toraja, en werd in gebruik genomen in 1935.
Het is de kerk waar mijn moeder gedoopt werd. Zo is mij ten minste verteld. Maar in de kronieken is haar naam niet terug te vinden. Laten we er maar vanuit gaan dat men de administratie toendertijd niet zo goed op orde had. Of... Weet je wel zeker dat je gedoopt bent, mam?
Mijn grootvader vertrok in december 1948 per boot uit Nederland, zijn familie volgde hem in april 1949. Hij werd uitgezonden door de Gereformeerde Zendingsbond, die deel uitmaakte van de Nederlands Hervormde Kerk. Hij kwam om les te geven op de christelijke middelbare school, en hij had een aanstelling voor drie jaar. Maar zijn Indische avontuur zou anders verlopen dan hij verwachtte.
Mevrouw Marianna heeft nog les van hem gehad. Hij was haar leraar Nederlands. Ze spreekt de taal nog steeds vloeiend. Ze herinnert zich hem als een strenge en serieuze leraar. Hij was lang en dun. Ze heeft niet lang les van hem gehad, maar ze weet nog goed dat hij altijd zijn sigaret (of pijp? Wat rookte hij?) tussen zijn lippen placht te houden wanneer hij sprak, in plaats van hem uit de mond te nemen.
Waarom besluit iemand in 1948 nog om naar Indonesie te gaan? Mijn grootvader wilde al voor de oorlog gaan, maar toen is het er niet van gekomen - en gelukkig maar, want als hij gestorven was in Birma had ik hier nu niet gezeten. Maar in 1948 woedde hier een onafhankelijkheidsoorlog. Wist men in Nederland echt niet wat er gaande was? Wat hoorde men in Nederland over de zogenaamde 'politionele acties' (het eufemisme waarmee de Nederlandse oorlogsmisdaden van die tijd werden - en worden - aangeduid)? 'Indie verloren, rampspoed geboren', zo luidde het motto van de toenmalige Nederlandse regering, en men ging vrolijk door met de koloniale business. Soekarno en de zijnen werden geportretteerd als een stelletje relschoppers, die niet de belangen van de Indische bevolking vertegenwoordigden, in plaats van als vrijheidsstrijders. 'Terroristen', zou men vandaag de dag zeggen.
Mijn grootvader zal er ongetwijfeld vanuit zijn gegaan dat Indie nog wel even bij Nederland zou blijven horen, en dat het Nederlandse leger de relschoppers wel zou verslaan. Hij kwam bovendien met een nobel doel: de lokale bevolking onderrichten in de Nederlandse taal - en, en passant, in het Evangelie. Hij en zijn familie zouden wel veilig zijn, daar in Torajaland, en hij zou er het goede werk van zijn voorgangers kunnen voortzetten. Maar de geschiedenis besliste anders. Onder druk van de Verenigde Staten, die dreigden de geldkraan van de Marshallhulp dicht te draaien, en de Verenigde Naties, erkende Nederland in december 1949 mokkend de Indonesische onafhankelijkheid.
Maar daarmee was nog geen einde gekomen aan het geweld. Indonesische knokploegen keerden zich tegen Nederlandse burgers, alsmede tegen landgenoten die beschuldigd werden van collaboratie. De Toraja's, in meerderheid christelijk, hadden veel samengewerkt met Nederlanders. Ze werden het slachtoffer van de wraakacties van nationalistische en/of islamitische groepen.
Kort na de geboorte van mijn moeder barstte het geweld hier los. Mijn oma heeft wel eens verteld hoe bang ze toen was. Zij zat hier met zes jonge kinderen, terwijl om hen heen gevochten werd. Aanvankelijk konden ze schuilen in de Nederlandse militaire kazerne, hier in Rantepao - ik vermoed dat het de kazerne is waar ik elke dag langs kom, als ik van mijn hotel het stadje in loop. Maar in het najaar van 1949 vond de Nederlandse regering het te gevaarlijk worden, en besloot al haar burgers te evacueren naar Makassar. Mijn moeder en haar familie woonden daar tijdelijk in de kweekschool. Maar al vrij snel werd het ook in Makassar te gevaarlijk, en in oktober 1950 vertrokken ze per schip terug naar Nederland.
De droom van mijn grootvader was tot een abrupt einde gekomen. Ik denk dat het een grote teleurstelling voor hem was. En ik denk dat hij nooit helemaal over die teleurstelling heen is gekomen.
Het is nu zestig jaar later. Het ziekenhuis waar mijn moeder geboren is is nog altijd in gebruik. Ik word met grote ogen aangekeken als ik er rondloop. Op de plek van hun huis bevindt zich nu een kantoorboekhandel annex drukkerij. De kerk waar mijn moeder misschien gedoopt is, en waar haar ouders en broers en zussen elke zondag zaten, is nu de belangrijkste kerk van de Gereja Toraja, de verenigde protestantse Toraja kerk. Het hoofdkwartier van de Gereja Toraja staat er naast. Het is een groot traditioneel Toraja gebouw, compleet met het zo karakteristieke schipvormige dak, en de fraai beschilderde hoge voorgevel. Maar in tegenstelling tot bij de meeste traditionele huizen liggen hier pannen op het dak.
Veel dorpen in de omgeving van Rantepao hebben nog een aantal oude traditionele huizen staan. Hun daken zijn van riet. Er groeien varens in. De vorm zou verwijzen naar de schepen waarmee hun voorouders vele eeuwen geleden uit Indochina naar Sulawesi zijn gekomen. Aan de gevels hangen schedels van buffels. De hoorns zijn wel een meter lang. De huizen zijn beschilderd met indrukwekkende geometrische patronen, en afbeeldingen van hanen en andere dieren. Ze staan allemaal op palen.
De beste manier om Tana Toraja te ontdekken is te voet. Dan zie je pas echt dat je in het mooiste land van de wereld bent. Dan zie je de groene valleien met hun rijstterrassen, de indrukwekkende bergkammen daarachter, de beekjes die zich een weg kronkelen door het land, de typische dorpjes, de wuivende bamboebossen. Dan word je vriendelijk toegelachen en begroet door eenieder die je ontmoet, de weg gewezen wanneer je verdwaald bent, omringd door giechelende kinderen die willen dat je een foto van ze maakt. Dan voel je de warmte van de mensen, dan proef je de frisse berglucht.
En dan gebeurt er iets bijzonders. Je voelt je thuis. Voor het eerst sinds lange tijd.
En zo loop ik door de rijstvelden, van dorpje naar dorpje. Behalve de traditionele huizen is er nog iets dat elk dorp heeft: een kerkje met een windhaan. De zendelingen hebben hun werk hier goed gedaan. Eigenlijk zou me dat moeten irriteren. De gedachte die ten grondslag ligt aan elke zendingsactiviteit is dat de eigen waarheid superieur is aan die van de ander. Het is een uitermate arrogant uitgangspunt.
Mijn vader krijgt om de zoveel tijd een rondstuurbrief van zijn neef, die lid is van de enige Ware Kerk: de vrijgemaakt gereformeerde. U weet wel, artikel 31, de slang sprak echt, GristenUnie, geen ijsje op zondag. Hij zit met zijn familie in Egypte om daar zending te bedrijven. In elke brief vertelt hij over het goede werk dat daar verricht wordt: de wezen die gevoed worden, de zieken die verzorgd worden, enzovoorts. En elke keer wordt er weer denigrerend gesproken over de duivelse mohammedanen die hun het werk onmogelijk proberen te maken. Terwijl zij toch alleen maar de lammetjes terug naar de HEERE willen brengen.
Zending is in essentie een manier om anderen jouw ideologie op te leggen, en zo macht over ze uit te kunnen oefenen. Waarom willen zendelingen en missionarissen zo graag dat de kudde van de Goede Herder aangevuld wordt met nieuwe schaapjes? Omdat nieuwe schaapjes geschoren kunnen worden, natuurlijk. Zending is in essentie een koloniale activiteit. Het creeert afhankelijkheid. Cru gezegd: je redt zieltjes, opdat je vervolgens minder tegenwerking hebt bij de exploitatie van hun land.
Sommige zaken hebben de zendelingen hier beter overgebracht dan andere. Het aloude gebod 'gaat heen en vermenigvuldigt u' lijkt in elk geval in goede aarde te zijn gevallen. In elk dorp waar je komt word je omringd door bosjes schattige kleine kinderen. Er zijn zeker drie of vier keer zoveel kinderen als volwassenen. Geboortebeperking lijkt hier geen optie. Elk dorp heeft wel een hutje van bamboe en golfplaat waar de eerste levensbehoeften verkocht worden, en overal zie je opwaardeerkaarten voor mobiele telefoons, sigaretten, instantnoodles en coca-cola. Maar het vertrouwde durex-logo is in geen velden of wegen te bekennen. Voor condooms moet je naar de apotheek in Rantepao.
Het belang van de zondagsrust lijkt daarentegen niet tot de mensen hier te zijn doorgedrongen. Het is vandaag droog en zonnig, de rijstkorrels zijn groot, en dus moet er geoogst worden, ook al is het zondag. En dus heeft iedereen het druk. Overal staan mensen in de rijstvelden, tot hun enkels in het water, rijst te oogsten. Anderen slaan de korrels uit de aren. Het lijkt me een zware klus. De rijstkorrels worden vervolgens langs de weg gelegd, om ze te laten drogen.
Vandaag is het oogstdag, zondag of niet, en iedereen werkt mee. De lieve Heer lijkt er geen problemen mee te hebben. Hij stuurt gul zijn zonnestralen naar beneden, opdat de rijstkorrels snel drogen.
De kerk is er godzijdank niet in geslaagd de traditionele religie van de Toraja's, de Aluk Todolo, volledig uit te bannen. In plaats daarvan is er een interessante mengvorm ontstaan. De mensen zijn in meerderheid christelijk, en dat is een belangrijk deel van hun identiteit. De kerken zitten vol, elke zondagochtend en -avond, en de gemiddelde leeftijd van de kerkgangers zal niet ver boven de twintig liggen. De kerken barsten uit hun voegen.
Maar ondertussen blijven traditionele ceremonieen en rituelen een belangrijke rol spelen in de Toraja samenleving. Die zijn met name gericht op de overledenen, op de voorouders. Ik ken geen andere cultuur ter wereld waar de dood zo'n belangrijke sociale functie heeft als hier. Wanneer een Toraja komt te overlijden, wordt zijn lichaam gebalsemd, opdat het nog een tijdje mee kan. In de maanden na zijn dood blijft hij bij zijn echtgenote in bed slapen, en wordt hij bezocht door familie en dorpsgenoten, die hem op de hoogte brengen van het laatste nieuws. De eigenlijke begravingsceremonie vindt pas plaats als er een moment gevonden is waarop de hele familie samen kan komen, en er genoeg geld verzameld is voor de aanschaf van offerstieren. Dat kan maanden of zelfs jaren duren. Al die tijd is de dode nog onder de levenden, letterlijk.
Wanneer de ceremonie dan eindelijk plaats vindt, komen families van heinde en verre om hun condoleances over te brengen en hun geschenk te brengen - een varken, meestal. De lengte van de ceremonie en het aantal gasten hangt af van de status van de overledene; de ceremonie die wij bezochtten duurde drie dagen, en er waren vele honderden gasten. De dood speelt dus een belangrijke rol waar het gaat om het onderhouden van sociale banden, waarbij het ritueel uitwisselen van geschenken centraal staat. Wij gaven een slof sigaretten aan de familie van de overledene, want het geven van sigaretten wordt gezien als teken van respect.
Dan wordt de dode bijgezet in het familiegraf. Dat kan een grot zijn, of een speciaal kapelletje of traditioneel Toraja-huis. Van sommige doden worden beelden gemaakt, de zogenaamde tau-tau, die in rotswanden geplaatst worden. Veel oude tau-tau zijn helaas geroofd door handelaren en bevinden zich nu in etnografische musea wereldwijd, maar op sommige plekken zijn ze nog te zien. De nieuwere beelden zijn naturalistischer, en vertonen vaak een sterke gelijkenis met de overledene. Madame Tussaud zou er trots op zijn.
En zo wandel ik, door dit prachtige land, door dit land waar de doden leven. Ik voel dankbaarheid en verwondering. Ik voel me thuis.
De voorouders zijn onder ons. Ze kijken toe hoe wij het doen. Soms zijn er dingen die ze niet hebben kunnen afmaken. Soms zijn er dromen blijven liggen. Soms is er iets onvoltooid gebleven. Maar wie weet, zestig jaar later, maakt een kleinzoon die je nooit gekend hebt de voorlopige beslissing om hier terug te komen en onderzoek te gaan doen. Onderzoek naar de geschiedenis van de zending, naar de Gereja Toraja nu, naar de voorouderrituelen.
Hij ziet het al voor zich: wonen in een van de dorpen in de omgeving, in een fraai huis met een schipvormig dak. En dan op zijn mountainbike de omgeving verkennen, en kerkdiensten en begrafenisrituelen bezoeken. Zich godsdienstantropoloog noemen.
Deo volente.
Saturday, 7 February 2009
Bericht van Tatou (IV)
Hallo allemaal! Dit keer weer een berichtje van mij. Aike is bezig met een lang verhaal over zijn familiegeschiedenis en over alles wat we hier gezien hebben, maar hij is nog niet klaar dus hij heeft me gevraagd om nu even wat te schrijven. Dat vind ik niet erg hoor, ik vind het leuk om jullie te vertellen wat we allemaal gedaan hebben! :D We zijn nu in het stadje Rantepao, bij de Toraja mensen. Die zijn heel vriendelijk! Iedereen zegt hallo als je over straat loopt, en veel mensen maken een praatje met je, en ze lachen zo mooi! Ik word vrolijk van lachende mensen. Hier zijn ze veel liever dan in Jakarta en Jogja en Bali, al had je daar ook wel vriendelijke mensen, maar niet zo veel als hier. En ze zijn zo gastvrij, we zijn al bij een begrafenis geweest en bij een bruiloft en dan krijg je koffie en koekjes en lunch en mensen willen met je op de foto. Ik ben op de foto geweest met meisjes in prachtige jurken, rood en geel en met veel sliertjes, en gouden sieraden. Ik zou ook wel zo'n jurk willen! :) En ook met een heel lief meisje in een blauw jurkje in het dorp met de oude huizen, die hebben daken die de vorm hebben van schepen, heel bijzonder. En met die Zwitserse man die ik niet kon verstaan maar Aike zei dat hij steeds over Aziatische vrouwen praatte, en hij had een emmertje dat hij altijd meenam als hij op reis ging, en daar maakt hij dan foto's van, grappig he! Dus ik vind het hier supergaaf! Het enige wat ik niet leuk vond was dat ze bij de begrafenis die varkens op hun kop door het dorp sjouwden, en ze waren vastgebonden aan bamboe en krijsten zo, alsof ze aanvoelden dat ze geslacht gingen worden. Want de familie van de vrouw die dood was kreeg de varkens cadeau van andere families, en ook stieren, en die werden dan geofferd. Dat hoort bij de cultuur, dat snap ik wel, maar toch vond ik het zielig... :(
Oh, weten jullie waar ik nu weer voor ben aangezien? Een KANGOEROE!!! Tsss! Hoe kun je nou een gordeldier aanzien voor een kangoeroe!? En die man werkte voor de beveiliging op het vliegveld! Nou waarschijnlijk heeft hij iets te veel drugs gevonden in de bagage van reizigers, en dat stiekem opgegeten! ;) Een kangoeroe, hoe kom je erop... Aike zei nog, 'no, armadillo' (dat is Engels voor gordeldier), en toen zei hij weer, 'no, kangoeroe'! Stommerd. Haha, maar weet je waar Aike voor aangezien is? Voor Johnny Depp! Nou dat vond hij wel leuk natuurlijk. Dat komt waarschijnlijk omdat hij nu ook lang haar heeft en een baardje, net als Johnny Depp als hij de piratenkapitein speelt. Maar hij lijkt niet echt op hem vind ik. Oh en hij was ook aangezien voor een bekende voetballer maar ik weet niet meer voor welke. Hij vindt het hier sowieso wel leuk geloof ik, want alle meisjes op straat lachen naar hem! Snappen jullie dat nou...? :P
Nee maar even serieus: ik heb hem niet vaak zo blij gezien. We hebben veel gepraat de afgelopen tijd, en we hebben nu echt besloten om niet terug te gaan naar Bangkok. Dat moet hij zelf maar uitleggen, maar ik geloof dat hij wel echt opgelucht is. En ik ook wel, eerlijk gezegd. Dus we blijven hier nog iets minder dan een week, en dan vliegen we weer naar Koala Loemper, en de volgende ochtend naar Cambodja, naar de grootste tempel van de wereld, Ankerwat ofzo. Maar gelukkig hebben we nog een aantal dagen hier, want het is zooo mooi! :) Rijstvelden en bergen en die oude huizen hebben daken in de vorm van een schip. En ze maken beelden van dode mensen, die zetten ze dan in de rotsen, best wel een beetje eng vond ik dat. En we zitten in een mooi hotel met een groene tuin en een badkuip met oude mozaieken, en daarin ben ik gisteren in bad geweest! Ik hou niet zo van water maar ik was zo vies van al die weken dat het wel goed was. Aike ging me helemaal inzepen en ik ging zwemmen, dat kan ik niet zo goed maar wel een beetje, en daarna ging ik lekker zonnebaden. Dus nu ben ik weer helemaal schoon! :D
En de mensen van het hotel zijn zo lief! Vandaag mochten we bij de bruiloft zijn. Het bruidspaar had supermooie goudgele jurken aan, en ze hadden een soort zwaarden, en ze gingen allemaal foto's maken in onze tuin. En de kleine meisjes gingen allemaal dansjes doen, echt leuk! Oh ja, en ze maken hier heel lekker sap van die vrucht die heet vrucht Belanda, dat betekent Nederland, want er zijn hier veel Nederlanders geweest. Ook lang geleden Aikes opa en oma, en ooms en tantes toen die nog kinderen waren, en Gerrie zijn moeder is hier geboren! Gisteravond waren we zelfs even in het ziekenhuis waar zij geboren is! Maar goed, daar gaat Aike jullie vast meer over vertellen. Ik zie in elk geval aan hem dat hij het erg bijzonder vindt om op de plek te zijn waar zijn familie lang geleden was. Weet je, hij wil hier zelfs gaan wonen om onderzoek te doen voor zijn Proef Schrift (toen hij dat zei dacht ik eerst dat dat een schrift was met een smaakje, haha! Maar dat is het niet, het is een dik boek voor de universiteit). Nou, als hij hier weer heen gaat dan ga ik mooi weer met hem mee, als hij dat maar weet! ;)
Nou goed hier hou ik het bij. De volgende keer gaat Aike weer schrijven. Maar van mij gaan jullie ook nog meer horen hoor!
Tot dan!
Lieve groetjes,
Tatou
Oh, weten jullie waar ik nu weer voor ben aangezien? Een KANGOEROE!!! Tsss! Hoe kun je nou een gordeldier aanzien voor een kangoeroe!? En die man werkte voor de beveiliging op het vliegveld! Nou waarschijnlijk heeft hij iets te veel drugs gevonden in de bagage van reizigers, en dat stiekem opgegeten! ;) Een kangoeroe, hoe kom je erop... Aike zei nog, 'no, armadillo' (dat is Engels voor gordeldier), en toen zei hij weer, 'no, kangoeroe'! Stommerd. Haha, maar weet je waar Aike voor aangezien is? Voor Johnny Depp! Nou dat vond hij wel leuk natuurlijk. Dat komt waarschijnlijk omdat hij nu ook lang haar heeft en een baardje, net als Johnny Depp als hij de piratenkapitein speelt. Maar hij lijkt niet echt op hem vind ik. Oh en hij was ook aangezien voor een bekende voetballer maar ik weet niet meer voor welke. Hij vindt het hier sowieso wel leuk geloof ik, want alle meisjes op straat lachen naar hem! Snappen jullie dat nou...? :P
Nee maar even serieus: ik heb hem niet vaak zo blij gezien. We hebben veel gepraat de afgelopen tijd, en we hebben nu echt besloten om niet terug te gaan naar Bangkok. Dat moet hij zelf maar uitleggen, maar ik geloof dat hij wel echt opgelucht is. En ik ook wel, eerlijk gezegd. Dus we blijven hier nog iets minder dan een week, en dan vliegen we weer naar Koala Loemper, en de volgende ochtend naar Cambodja, naar de grootste tempel van de wereld, Ankerwat ofzo. Maar gelukkig hebben we nog een aantal dagen hier, want het is zooo mooi! :) Rijstvelden en bergen en die oude huizen hebben daken in de vorm van een schip. En ze maken beelden van dode mensen, die zetten ze dan in de rotsen, best wel een beetje eng vond ik dat. En we zitten in een mooi hotel met een groene tuin en een badkuip met oude mozaieken, en daarin ben ik gisteren in bad geweest! Ik hou niet zo van water maar ik was zo vies van al die weken dat het wel goed was. Aike ging me helemaal inzepen en ik ging zwemmen, dat kan ik niet zo goed maar wel een beetje, en daarna ging ik lekker zonnebaden. Dus nu ben ik weer helemaal schoon! :D
En de mensen van het hotel zijn zo lief! Vandaag mochten we bij de bruiloft zijn. Het bruidspaar had supermooie goudgele jurken aan, en ze hadden een soort zwaarden, en ze gingen allemaal foto's maken in onze tuin. En de kleine meisjes gingen allemaal dansjes doen, echt leuk! Oh ja, en ze maken hier heel lekker sap van die vrucht die heet vrucht Belanda, dat betekent Nederland, want er zijn hier veel Nederlanders geweest. Ook lang geleden Aikes opa en oma, en ooms en tantes toen die nog kinderen waren, en Gerrie zijn moeder is hier geboren! Gisteravond waren we zelfs even in het ziekenhuis waar zij geboren is! Maar goed, daar gaat Aike jullie vast meer over vertellen. Ik zie in elk geval aan hem dat hij het erg bijzonder vindt om op de plek te zijn waar zijn familie lang geleden was. Weet je, hij wil hier zelfs gaan wonen om onderzoek te doen voor zijn Proef Schrift (toen hij dat zei dacht ik eerst dat dat een schrift was met een smaakje, haha! Maar dat is het niet, het is een dik boek voor de universiteit). Nou, als hij hier weer heen gaat dan ga ik mooi weer met hem mee, als hij dat maar weet! ;)
Nou goed hier hou ik het bij. De volgende keer gaat Aike weer schrijven. Maar van mij gaan jullie ook nog meer horen hoor!
Tot dan!
Lieve groetjes,
Tatou
Labels:
Indonesia,
travel stories
Wednesday, 4 February 2009
Indrukken van Bali
I. Kecak
tjakketjakketjakketjakke
tjakketjakketjakketjakke
tjakketjakketjakketjakke
tjak-tjak-tjak-tjak!
honderd mannenstemmen zingen de Ramayana
een orkest van baritons
tjakketjakketjakketjakke
ontblote bovenlijven, wapperende handen,
de goden tussen hen in
worden gevangen genomen
tjakketjakketjakketjakke
een onaards mooie danseres
haar ogen ver
haar handen gedraaid
omringd door honderd blote mannenlijven
tjakketjakketjakketjakke
dikke demonen maken ruzie
camera's flitsen
tjakketjakketjakketjakke
maar de goden overwinnen,
de koning van de onderwereld
wordt netjes met heilige pijlen doorboord
tjakketjakketjakketjakke
het vuur zwaait op
wordt alle kanten op getrapt
tjak-tjak-tjak-tjak!
de demon
is dood
II. Mountainbike
kilometers vol met houten beelden,
schilderijen, kunstvoorwerpen
ronkende rokende scooters
met wapperende regenponcho's
hoe sterk is de eenzame fietser
rechtsaf, weg van de grote weg
de wereld verandert
terrassen rijstvelden
percussie van de regen
het groen intens van kleur
de hellingen steil en gemeen
twintig meter voor mij
valt krakend een boom op de weg
boerendorpjes met lachende kinderen
hello hello
meer tempels dan huizen
welke kant moet ik op?
een pooltafel in een houten hut
straathonden op de weg, scharrelkippen
een verbaasde grijns
wat doet die maffe buitenlander hier
waar is zijn scooter?
de vrouwen doen het zware werk
dragen alles, emmers water,
manden eten, takkenbossen
op hun hoofd
zoef remmen remmen
een brug
en dan doorbijten omhoog
de bolletjestrui
is vandaag voor mij
nooit kwam hier een toerist
de rijst groeit trapsgewijs
het groen nog voller in de regen
door palmbomen omringd
de regen zegent
de planten
doorweekt
fiets ik de wereld langs
weet ik me vrij
III. Natte goden
het huisje naast mijn raam
boven de veranda
is voor hen
ze brengt ze elke dag
zoete rijst in bananenblad
geurende bloemetjes
misschien een stukje fruit
of legde ik dat daar neer?
en als de avond valt
scheren de vleermuizen over
brengen de rijst naar ze toe
ze vliegen laag
nog meer regen vandaag
het mengt met het heilige water
de bron van de goden
mensen zwemmen zich rein
gevangen door de Chinese telelenzen
die ze leren te negeren
de paar druppels in mijn oor
mogen niet baten
de tempelwachters
woest en eng, uitpuilende ogen,
uitstekende tongen
puntige borsten
vuurspuwend en dansend
in razernij,
zijn geen partij
voor Canon Nikon Sony Fuji
maar als de regen zondvloed wordt
verdwijnen de toeristen
ben ik alleen
in de Gunung Kawi
slechts de souvenirverkopers
bij de ingang
denkt u echt dat een paraplu
nog iets uithaalt?
sopsopsop mijn schoenen
tien euro authentieke Thaise nep-adidas
zijn aan het eind
van hun Latijn
zingen dan maar,
dansen,
stampen in de plassen
omarm ik de gekte
de trap naar de tempel
is vandaag een waterval
die mijn schoenen binnenstroomt
pagodes, eeuwenoud,
gehouwen uit de rotsen
god is dichtbij
jij bent de rots
waaruit ik mijn tempel bouw
zei Jezus tegen Petrus
of iets van die strekking
het zal hier geweest zijn
zelfs mijn gordeldier
is niet meer bang
voor het woedende water
we dansen de waterval omhoog
we danken de goden
van dit eiland
tjakketjakketjakketjakke
tjakketjakketjakketjakke
tjakketjakketjakketjakke
tjak-tjak-tjak-tjak!
honderd mannenstemmen zingen de Ramayana
een orkest van baritons
tjakketjakketjakketjakke
ontblote bovenlijven, wapperende handen,
de goden tussen hen in
worden gevangen genomen
tjakketjakketjakketjakke
een onaards mooie danseres
haar ogen ver
haar handen gedraaid
omringd door honderd blote mannenlijven
tjakketjakketjakketjakke
dikke demonen maken ruzie
camera's flitsen
tjakketjakketjakketjakke
maar de goden overwinnen,
de koning van de onderwereld
wordt netjes met heilige pijlen doorboord
tjakketjakketjakketjakke
het vuur zwaait op
wordt alle kanten op getrapt
tjak-tjak-tjak-tjak!
de demon
is dood
II. Mountainbike
kilometers vol met houten beelden,
schilderijen, kunstvoorwerpen
ronkende rokende scooters
met wapperende regenponcho's
hoe sterk is de eenzame fietser
rechtsaf, weg van de grote weg
de wereld verandert
terrassen rijstvelden
percussie van de regen
het groen intens van kleur
de hellingen steil en gemeen
twintig meter voor mij
valt krakend een boom op de weg
boerendorpjes met lachende kinderen
hello hello
meer tempels dan huizen
welke kant moet ik op?
een pooltafel in een houten hut
straathonden op de weg, scharrelkippen
een verbaasde grijns
wat doet die maffe buitenlander hier
waar is zijn scooter?
de vrouwen doen het zware werk
dragen alles, emmers water,
manden eten, takkenbossen
op hun hoofd
zoef remmen remmen
een brug
en dan doorbijten omhoog
de bolletjestrui
is vandaag voor mij
nooit kwam hier een toerist
de rijst groeit trapsgewijs
het groen nog voller in de regen
door palmbomen omringd
de regen zegent
de planten
doorweekt
fiets ik de wereld langs
weet ik me vrij
III. Natte goden
het huisje naast mijn raam
boven de veranda
is voor hen
ze brengt ze elke dag
zoete rijst in bananenblad
geurende bloemetjes
misschien een stukje fruit
of legde ik dat daar neer?
en als de avond valt
scheren de vleermuizen over
brengen de rijst naar ze toe
ze vliegen laag
nog meer regen vandaag
het mengt met het heilige water
de bron van de goden
mensen zwemmen zich rein
gevangen door de Chinese telelenzen
die ze leren te negeren
de paar druppels in mijn oor
mogen niet baten
de tempelwachters
woest en eng, uitpuilende ogen,
uitstekende tongen
puntige borsten
vuurspuwend en dansend
in razernij,
zijn geen partij
voor Canon Nikon Sony Fuji
maar als de regen zondvloed wordt
verdwijnen de toeristen
ben ik alleen
in de Gunung Kawi
slechts de souvenirverkopers
bij de ingang
denkt u echt dat een paraplu
nog iets uithaalt?
sopsopsop mijn schoenen
tien euro authentieke Thaise nep-adidas
zijn aan het eind
van hun Latijn
zingen dan maar,
dansen,
stampen in de plassen
omarm ik de gekte
de trap naar de tempel
is vandaag een waterval
die mijn schoenen binnenstroomt
pagodes, eeuwenoud,
gehouwen uit de rotsen
god is dichtbij
jij bent de rots
waaruit ik mijn tempel bouw
zei Jezus tegen Petrus
of iets van die strekking
het zal hier geweest zijn
zelfs mijn gordeldier
is niet meer bang
voor het woedende water
we dansen de waterval omhoog
we danken de goden
van dit eiland
Monday, 2 February 2009
Jack
Nieuwsgierig kijkt hij me aan. Hij houdt zijn hoofd schuin. Rondom zijn donkere pupil blinkt het oogwit vertrouwenwekkend. 'Kom maar,' lijkt hij te zeggen. Hij heeft een lange neus, zie ik. Zijn hoofd komt half boven het water uit.
Ik ga naast hem zitten. Hij ademt natte lucht mijn kant op. Tetterend door het gat op zijn achterhoofd vertelt hij me zijn verhaal. Ik versta niet alles, maar wel een beetje. Over dat het hier mooi is. Over zijn maatje John. Over de ellende die ze als kind hebben meegemaakt. Over de lekkere verse ikan nogwat vis die ze elke dag krijgen, behalve als het volle maan is, want dan blijven de netten van de vissers leeg. Over de kinderen die komen om met hem te zwemmen, en die zijn woorden zo goed verstaan, veel beter dan de meeste andere mensen.
Ik praat terug, maar niet met woorden. Ik piep en murmel wat. Jack kijkt me aan en piept terug. 'Maak je geen zorgen,' zegt hij.
Ik kwam zijn Poolse vriendin tegen in Kuala Lumpur, waar ze enkele dagen verbleef om haar Indonesische visum te verlengen. Samen met twee Zweden deden we ons op het dak van het hostel, buiten bereik van boze baardmanblikken, tegoed aan een flinke hoeveelheid Thais bier. Ze vertelde dat ze werkte als therapeute in een Balinees hotel. Ze werkte er met autistische en verstandelijk gehandicapte kinderen, en met dolfijnen. Die schijnen het namelijk goed met elkaar te kunnen vinden.
Ik was haar verhaal al weer half vergeten, tot ik haar in Lovina plotseling tegen het lijf liep. Leve het toeval. Ze nodigde me uit om naar een demonstratie te komen kijken. Zo gezegd, zo gedaan. En nu zit ik hier bij Jack.
'Mijn oor zit dicht, Jack. Een paar dagen geleden na het zwemmen ging hij plotseling dicht. Ik krijg hem niet meer open. Wattenstaafjes helpen niet. En nu ben ik half doof. Alles is ruis. Eerst ging hij nog af en toe open, maar nu zit hij potdicht, en suist. Het maakt me misselijk en geeft me hoofdpijn. Ik maak me een beetje zorgen, want ik weet niet of hij wel weer opengaat. Ik voel me als een personage in een roman van Murakami. Het oor staat voor iets anders, maar ik weet niet waarvoor.'
Jack heeft andere oren dan ik. Zijn oren werken het beste in het water. Zijn oren vertellen hem waar hij is, en waar de anderen zijn. Ze zijn zijn ogen en zijn handen. Het lijkt hem heel vervelend, als je oor het niet doet. Maar maak je geen zorgen, het zal wel weer goed komen. Hij zwemt een pirouetje voor me. Hij tettert geruststellend.
'Ik word een beetje verdrietig van alles wat ik zie en hoor, Jack. Die volgevreten witte man met het grijze ringbaardje die elke avond een andere schaars geklede dame aan zijn zij heeft. Die andere volgevreten witte man met het grijze snorretje die een bange tienerjongen eten voert in een restaurant, alvorens hem mee te nemen naar zijn hotel. Al die masseuses en serveersters die bijverdienen uit noodzaak, en al die sekstoeristen die zonder blikken of blozen misbruik maken van de armoede. Soms lijkt heel Zuidoost-Azië wel een bordeel.
Maar het is meer dan alleen de seks. De Europese horecaondernemers die hier miljoenen verdienen, terwijl ze hun werknemers minder dan twee euro per dag betalen. De baas van jouw hotel (Melka Excelsior Hotel: 'voor liefhebbers van natuur, milieu en spiritualiteit!' ), die hier drie privé-hoertjes heeft om hem te vermaken terwijl zijn vrouw in Denpasar zijn grut verzorgt, en die zijn mannelijke Balinese personeel met honden vergelijkt. Al die neokoloniale structuren.
Maar ook: de slapheid en lamlendigheid van de jonge mannen hier. Waarom staan ze het toe, dat gasten uit Europa ze hier uitbuiten? Waarom steken zo weinig mannen hier hun handen uit de mouwen? Terwijl hun moeders en zusters keihard werken, zitten zij lui langs de kant van de weg met hun scootertjes te spelen, en verdienen ze af en toe een centje bij door een toerist van A naar B te rijden. Dan kun je wel blijven roepen dat je een slachtoffer bent, dat westerse kolonisten je land uitbuiten, en dan heb je ook wel een beetje gelijk - maar zolang je zelf geen ambitie en creativiteit hebt, zal dat niet veranderen. Je kunt blijven rondlopen met een minderwaardigheidscomplex, of je kunt proberen het lot in eigen hand te nemen.
Je elke avond bezatten, en vervolgens je frustratie en machteloosheid botvieren op de westerse jongen die met je eveneens westerse ex praat (uit is uit, vriend, waarom begrijp je dat niet?), en hem op een haar na in elkaar slaan, is geen oplossing. Nee, je wordt niet gedumpt omdat je niet Europees bent, en je wordt ook niet ingeruild voor een Europeaan - we praatten slechts. Je wordt gedumpt omdat je extreem bezitterig bent, omdat je niet snapt dat westerse meiden hechten aan hun vrijheid, en bovenal omdat je net als al je vrienden hier zonder dromen of ambities bent. Omdat je lethargie uitademt.
Sorry, Jack. Ik wil niet de verwaande VVD'er spelen die zegt dat mensen armoede aan zichzelf te wijten hebben. Ik haat de westerse mannen die hier de boel komen uitbuiten, ik haat het dat seks en macht hier zo verweven zijn, ik haat die armoede. Maar ik zie ook hoe mijn leeftijdsgenoten hier zich wentelen in hun minderwaardigheidscomplex en in de drank, en ik denk: doe iets! Maak iets van je leven, verdomme, in plaats van je bezatten en dreigen mij in elkaar te slaan omdat ik met je ex praat. Ze is je bezit niet!'
Jack tettert terug. 'Je maakt je veel zorgen. Waarom richt je je blik op de schaduw, waarom zie je het licht niet? Wees eerlijk, er zijn toch ook veel mooie dingen hier? Is er niets dat je blij maakt?'
'Jawel. Er zijn veel dingen die me blij maken. Ik word blij van jou. Ik word blij van de mensen die ik ontmoet, van andere reizigers, van leuke gesprekken. Ik word blij van die heerlijke massage en dat kruidenbad in die professionele salon, waar ik gewoon kon ontspannen zonder bang te zijn de 'massage-plus' behandeling aangeboden te krijgen. Ik word blij van de woeste regen, die straten en zielen schoonspoelt, en nieuw leven mogelijk maakt. Ik word blij van de warmte en hartelijkheid waarmee sommige mensen je hier tegemoet treden. Ik word blij van de zon die opgaat achter de bergen, terwijl ik op een bootje zit en om me heen kijk of ik ergens soortgenoten van je zie. Ik word blij van mijn eerste lessen Chinees, en van het vooruitzicht de lente in China te vieren. Ik word blij van Akar, het biologische eettentje met de heerlijke koffie en de souvenirs die ten goede komen aan natuurbeschermingsprojecten. Ik word blij als ik aan mijn vrienden en familie in Nederland denk. Ik word blij als ik onder het genot van een cocktail een roman van John Steinbeck lees. Ik word blij van jou, en van je lieve getetter.'
Hij zwemt nog een pirouetje voor me. Dan nemen we afscheid.
Dank je wel, Jack. Ik zal je missen.
Ik ga naast hem zitten. Hij ademt natte lucht mijn kant op. Tetterend door het gat op zijn achterhoofd vertelt hij me zijn verhaal. Ik versta niet alles, maar wel een beetje. Over dat het hier mooi is. Over zijn maatje John. Over de ellende die ze als kind hebben meegemaakt. Over de lekkere verse ikan nogwat vis die ze elke dag krijgen, behalve als het volle maan is, want dan blijven de netten van de vissers leeg. Over de kinderen die komen om met hem te zwemmen, en die zijn woorden zo goed verstaan, veel beter dan de meeste andere mensen.
Ik praat terug, maar niet met woorden. Ik piep en murmel wat. Jack kijkt me aan en piept terug. 'Maak je geen zorgen,' zegt hij.
Ik kwam zijn Poolse vriendin tegen in Kuala Lumpur, waar ze enkele dagen verbleef om haar Indonesische visum te verlengen. Samen met twee Zweden deden we ons op het dak van het hostel, buiten bereik van boze baardmanblikken, tegoed aan een flinke hoeveelheid Thais bier. Ze vertelde dat ze werkte als therapeute in een Balinees hotel. Ze werkte er met autistische en verstandelijk gehandicapte kinderen, en met dolfijnen. Die schijnen het namelijk goed met elkaar te kunnen vinden.
Ik was haar verhaal al weer half vergeten, tot ik haar in Lovina plotseling tegen het lijf liep. Leve het toeval. Ze nodigde me uit om naar een demonstratie te komen kijken. Zo gezegd, zo gedaan. En nu zit ik hier bij Jack.
'Mijn oor zit dicht, Jack. Een paar dagen geleden na het zwemmen ging hij plotseling dicht. Ik krijg hem niet meer open. Wattenstaafjes helpen niet. En nu ben ik half doof. Alles is ruis. Eerst ging hij nog af en toe open, maar nu zit hij potdicht, en suist. Het maakt me misselijk en geeft me hoofdpijn. Ik maak me een beetje zorgen, want ik weet niet of hij wel weer opengaat. Ik voel me als een personage in een roman van Murakami. Het oor staat voor iets anders, maar ik weet niet waarvoor.'
Jack heeft andere oren dan ik. Zijn oren werken het beste in het water. Zijn oren vertellen hem waar hij is, en waar de anderen zijn. Ze zijn zijn ogen en zijn handen. Het lijkt hem heel vervelend, als je oor het niet doet. Maar maak je geen zorgen, het zal wel weer goed komen. Hij zwemt een pirouetje voor me. Hij tettert geruststellend.
'Ik word een beetje verdrietig van alles wat ik zie en hoor, Jack. Die volgevreten witte man met het grijze ringbaardje die elke avond een andere schaars geklede dame aan zijn zij heeft. Die andere volgevreten witte man met het grijze snorretje die een bange tienerjongen eten voert in een restaurant, alvorens hem mee te nemen naar zijn hotel. Al die masseuses en serveersters die bijverdienen uit noodzaak, en al die sekstoeristen die zonder blikken of blozen misbruik maken van de armoede. Soms lijkt heel Zuidoost-Azië wel een bordeel.
Maar het is meer dan alleen de seks. De Europese horecaondernemers die hier miljoenen verdienen, terwijl ze hun werknemers minder dan twee euro per dag betalen. De baas van jouw hotel (Melka Excelsior Hotel: 'voor liefhebbers van natuur, milieu en spiritualiteit!' ), die hier drie privé-hoertjes heeft om hem te vermaken terwijl zijn vrouw in Denpasar zijn grut verzorgt, en die zijn mannelijke Balinese personeel met honden vergelijkt. Al die neokoloniale structuren.
Maar ook: de slapheid en lamlendigheid van de jonge mannen hier. Waarom staan ze het toe, dat gasten uit Europa ze hier uitbuiten? Waarom steken zo weinig mannen hier hun handen uit de mouwen? Terwijl hun moeders en zusters keihard werken, zitten zij lui langs de kant van de weg met hun scootertjes te spelen, en verdienen ze af en toe een centje bij door een toerist van A naar B te rijden. Dan kun je wel blijven roepen dat je een slachtoffer bent, dat westerse kolonisten je land uitbuiten, en dan heb je ook wel een beetje gelijk - maar zolang je zelf geen ambitie en creativiteit hebt, zal dat niet veranderen. Je kunt blijven rondlopen met een minderwaardigheidscomplex, of je kunt proberen het lot in eigen hand te nemen.
Je elke avond bezatten, en vervolgens je frustratie en machteloosheid botvieren op de westerse jongen die met je eveneens westerse ex praat (uit is uit, vriend, waarom begrijp je dat niet?), en hem op een haar na in elkaar slaan, is geen oplossing. Nee, je wordt niet gedumpt omdat je niet Europees bent, en je wordt ook niet ingeruild voor een Europeaan - we praatten slechts. Je wordt gedumpt omdat je extreem bezitterig bent, omdat je niet snapt dat westerse meiden hechten aan hun vrijheid, en bovenal omdat je net als al je vrienden hier zonder dromen of ambities bent. Omdat je lethargie uitademt.
Sorry, Jack. Ik wil niet de verwaande VVD'er spelen die zegt dat mensen armoede aan zichzelf te wijten hebben. Ik haat de westerse mannen die hier de boel komen uitbuiten, ik haat het dat seks en macht hier zo verweven zijn, ik haat die armoede. Maar ik zie ook hoe mijn leeftijdsgenoten hier zich wentelen in hun minderwaardigheidscomplex en in de drank, en ik denk: doe iets! Maak iets van je leven, verdomme, in plaats van je bezatten en dreigen mij in elkaar te slaan omdat ik met je ex praat. Ze is je bezit niet!'
Jack tettert terug. 'Je maakt je veel zorgen. Waarom richt je je blik op de schaduw, waarom zie je het licht niet? Wees eerlijk, er zijn toch ook veel mooie dingen hier? Is er niets dat je blij maakt?'
'Jawel. Er zijn veel dingen die me blij maken. Ik word blij van jou. Ik word blij van de mensen die ik ontmoet, van andere reizigers, van leuke gesprekken. Ik word blij van die heerlijke massage en dat kruidenbad in die professionele salon, waar ik gewoon kon ontspannen zonder bang te zijn de 'massage-plus' behandeling aangeboden te krijgen. Ik word blij van de woeste regen, die straten en zielen schoonspoelt, en nieuw leven mogelijk maakt. Ik word blij van de warmte en hartelijkheid waarmee sommige mensen je hier tegemoet treden. Ik word blij van de zon die opgaat achter de bergen, terwijl ik op een bootje zit en om me heen kijk of ik ergens soortgenoten van je zie. Ik word blij van mijn eerste lessen Chinees, en van het vooruitzicht de lente in China te vieren. Ik word blij van Akar, het biologische eettentje met de heerlijke koffie en de souvenirs die ten goede komen aan natuurbeschermingsprojecten. Ik word blij als ik aan mijn vrienden en familie in Nederland denk. Ik word blij als ik onder het genot van een cocktail een roman van John Steinbeck lees. Ik word blij van jou, en van je lieve getetter.'
Hij zwemt nog een pirouetje voor me. Dan nemen we afscheid.
Dank je wel, Jack. Ik zal je missen.
Subscribe to:
Posts (Atom)