Maart is meestal wit en koud. De lente komt hier doorgaans pas in april. Maar dit jaar was ze ongeduldig, en kwam een maand vroeger dan normaal. Het gevolg: een ongewoon mooie maart. Het kwik liep op tot boven de tien graden, een enkele keer zelfs tot vijftien. Het was licht en zonnig, en elke avond duurde langer dan de vorige.
Oslo is zelden zo mooi als nu. De natuur ontwaakt voor onze ogen. De wilg draagt al katjes. De knopjes op de heg worden elke dag een beetje groter, tot ze op een mooie ochtend opeens in blaadjes zijn veranderd. In de voorheen kale voortuin is een paar dozijn krokussen tevoorschijn gekomen. Geel, blauw, roze: de wereld krijgt er allerlei nieuwe kleuren bij. Maar het mooiste zijn de blauw-paarse leverbloempjes, die zomaar onder de heg vandaan komen. Ook in het bos groeien ze, hier en daar, door niemand geplant maar des te meer geliefd.
De kwettervogels houden het niet meer. Ze zitten met zijn allen in de heg te fladderen en bekvechten. En ze zijn niet de enigen die de lente in hun kop hebben. Een paar warme dagen, en de helft van de Noren heeft zijn kleren al uitgetrokken. Jonge moeders, verwend met een jaar ouderschapsverlof, flaneren zonder jas door de stad. Hun gezichten gaan schuil achter enorme zonnebrillen. Jonge mannen lopen rond in korte broek en T-shirt, een enkeling zelfs op teenslippers. Twee bikkeltjes van tien duiken zelfs in het ijskoude fjord, gadegeslagen door hun trotse vaders. Het is veertien graden, maar men waant zich reeds in de tropen.
De donkere winter is dood en begraven. En als de lente komt, dan komen de feestjes. Iedereen is opeens jarig, en wie dat niet is verzint wel een ander excuus om een feest te organiseren. Er wordt gedanst, geflirt en gezopen. De stad is een stel jonge beren, gulzig ontwaakt uit hun winterslaap. Er hangt speelsheid in de lucht.
Maar er moet ook gewerkt worden. Ik schrijf een boekrecensie en twee korte essays, lees een aantal artikelen, vervolg mijn pogingen klassiek Chinees te leren, word geïnterviewd door een studentenradiozender en geef een presentatie voor een onderzoeksworkshop over Oost-West discours. Veel collega-promovendi hebben de afgelopen weken hun proefschrift ingeleverd. Ik ben nog lang niet zo ver. In mijn hoofd begint mijn proefschrift weliswaar steeds concretere vormen aan te nemen, maar het moet zich allemaal nog materialiseren in de vorm van een stapel beschreven papier. Mij wacht nog een spannende anderhalf jaar.
Maar eerst een weekje uitrusten. De komende week is het paasvakantie, dan neemt het halve land een week vrij om met de familie de bergen in te trekken of naar Zuid-Europese stranden te vliegen. Wij maken van de gelegenheid gebruik om weer eens op bezoek te gaan in het vaderland. Eitjes eten, tulpen kijken, fietsen op het platteland. Even pauze.
Friday, 30 March 2012
Monday, 12 March 2012
Noorse lente (2): Spelende goden
Silver white winters that melt into springs
These are a few of my favorite things
- Julie Andrews
Het weerbericht juichte te vroeg, want de winter gaf zich niet zomaar gewonnen. Hij nam afscheid met een stevige sneeuwbui. De lente verstopte zich nog even; de eerder zo luidruchtige vogeltjes hielden hun adem in. Noors grut spijbelde en masse, teneinde nog twee dagen op de skipiste door te kunnen brengen. Zij hadden ongetwijfeld plezier, maar mijn humeur werd er niet beter op. De winter had wel lang genoeg geduurd, vond ik. Weliswaar komt de lente doorgaans pas in april naar Oslo, en ligt de stad in maart meestal nog begraven onder een dikke laag sneeuw, maar in mijn ongeduld had ik reeds afscheid genomen van de winter. Ik wilde geen ijs meer op de wegen. Ik wilde weer vaste grond onder mijn voeten voelen.
Het was sowieso een rare week. Het was zo’n week waarin het weer je steeds voor de gek houdt, waarin je niet weet of het nou warm of koud is, en je nooit de goede kleren kiest. De luchtdruk veranderde voortdurend. Ook de hemel deed raar. Volle maan viel samen met een zonnestorm, en de nachtlucht zag spookachtig bleek, met in de verte een rode gloed aan de horizon. Of er een verband bestaat weet ik niet, maar allerlei dingen gingen kapot. Zo hield onze televisie het opeens voor gezien. Op het scherm resteerde slechts een witte horizontale streep. Een dag later begon het modem als een gek te knipperen, en weigerde ons twee dagen internet. Ook mijn rugzak legde het loodje: het scheurde plotseling open. Zelfs de draagband van mijn laptoptas begaf het.
Ik had moeite me te concentreren. De coping strategie die ik aanwendde was een oude beproefde, mijn favoriete vorm van procrastinatie: ik maakte reisplannen. Verre plannen, nabije plannen; werkgerelateerde en niet-werkgerelateerde; concrete en onmogelijke. Ik droomde weg bij de spam die vliegmaatschappijen me als altijd deden toekomen, en vergeleek de prijzen van tickets die ik toch nooit zou boeken (op mijn werk deed het internet het nog wel). Ik maakte plannen voor de zomer, bestudeerde midden-Europese treintijden en las wandelweblogs. Tussendoor deed ik pogingen tot werken, hetgeen af en toe lukte - maar dan dacht ik weer aan de reizen die ik nog wil ondernemen voor mijn onderzoek, en dwaalden mijn gedachten weer af.
Maar de sneeuwbui zou een laatste stuiptrekking blijken. Geen winter zo lang en koud of er komt weer een einde aan. Zoals elk jaar moest hij zijn verlies erkennen. Ook de hemel kwam weer tot rust. De zonnestorm ging liggen, de maan kromp en het weer sloeg andermaal om, maar nu ten gunste van de lente. De nieuwe sneeuw was maar een paar dagen gegund. Overal kwam groen gras tevoorschijn. De wolken lieten zich verdrijven. De nieuwe lucht was fris, kraakhelder blauw, en zwanger van nieuwe geuren. Handschoenen waren niet meer nodig. We kregen een paar prachtige zonsondergangen cadeau: goudgeel, donkerblauw, violet en dieporanje, alsof Onze Lieve Heer met Zijn ecolinepotjes aan het spelen was.
Het beste bewijs van de op handen zijnde lente kregen we in een nietszeggende buitenwijk in Oost-Oslo, omringd door betonnen blokkendozen, een snelweg en een winkelcentrum. Ik zag het eerst niet, maar mijn lief wees me erop. ‘Kijk hier eens,’ zei ze, en ze wees naar een boompje dat naast de stoep stond. Ik keek, en ik zag iets heel kleins en moois. Op de takken zaten groene knopjes. Kwetsbare, jonge, groene knopjes. Onmiskenbaar.
Natuur is op haar mooist waar je haar het minst verwacht. Zeker nu, nu ze langzaam wakker aan het worden is.
Jupiter en Venus stonden zelden zo dicht bij elkaar als vanavond. Kijk maar naar buiten, dan kun je ze zien. Venus is de felste, maar ook Jupiter mag er zijn. Ze lijken wel een verliefd stel, zo close zijn ze. Misschien hebben ze ook wel lentekriebels. Dat zou kunnen. Het zijn goden, per slot van rekening. En die spelen graag.
These are a few of my favorite things
- Julie Andrews
Het weerbericht juichte te vroeg, want de winter gaf zich niet zomaar gewonnen. Hij nam afscheid met een stevige sneeuwbui. De lente verstopte zich nog even; de eerder zo luidruchtige vogeltjes hielden hun adem in. Noors grut spijbelde en masse, teneinde nog twee dagen op de skipiste door te kunnen brengen. Zij hadden ongetwijfeld plezier, maar mijn humeur werd er niet beter op. De winter had wel lang genoeg geduurd, vond ik. Weliswaar komt de lente doorgaans pas in april naar Oslo, en ligt de stad in maart meestal nog begraven onder een dikke laag sneeuw, maar in mijn ongeduld had ik reeds afscheid genomen van de winter. Ik wilde geen ijs meer op de wegen. Ik wilde weer vaste grond onder mijn voeten voelen.
Het was sowieso een rare week. Het was zo’n week waarin het weer je steeds voor de gek houdt, waarin je niet weet of het nou warm of koud is, en je nooit de goede kleren kiest. De luchtdruk veranderde voortdurend. Ook de hemel deed raar. Volle maan viel samen met een zonnestorm, en de nachtlucht zag spookachtig bleek, met in de verte een rode gloed aan de horizon. Of er een verband bestaat weet ik niet, maar allerlei dingen gingen kapot. Zo hield onze televisie het opeens voor gezien. Op het scherm resteerde slechts een witte horizontale streep. Een dag later begon het modem als een gek te knipperen, en weigerde ons twee dagen internet. Ook mijn rugzak legde het loodje: het scheurde plotseling open. Zelfs de draagband van mijn laptoptas begaf het.
Ik had moeite me te concentreren. De coping strategie die ik aanwendde was een oude beproefde, mijn favoriete vorm van procrastinatie: ik maakte reisplannen. Verre plannen, nabije plannen; werkgerelateerde en niet-werkgerelateerde; concrete en onmogelijke. Ik droomde weg bij de spam die vliegmaatschappijen me als altijd deden toekomen, en vergeleek de prijzen van tickets die ik toch nooit zou boeken (op mijn werk deed het internet het nog wel). Ik maakte plannen voor de zomer, bestudeerde midden-Europese treintijden en las wandelweblogs. Tussendoor deed ik pogingen tot werken, hetgeen af en toe lukte - maar dan dacht ik weer aan de reizen die ik nog wil ondernemen voor mijn onderzoek, en dwaalden mijn gedachten weer af.
Maar de sneeuwbui zou een laatste stuiptrekking blijken. Geen winter zo lang en koud of er komt weer een einde aan. Zoals elk jaar moest hij zijn verlies erkennen. Ook de hemel kwam weer tot rust. De zonnestorm ging liggen, de maan kromp en het weer sloeg andermaal om, maar nu ten gunste van de lente. De nieuwe sneeuw was maar een paar dagen gegund. Overal kwam groen gras tevoorschijn. De wolken lieten zich verdrijven. De nieuwe lucht was fris, kraakhelder blauw, en zwanger van nieuwe geuren. Handschoenen waren niet meer nodig. We kregen een paar prachtige zonsondergangen cadeau: goudgeel, donkerblauw, violet en dieporanje, alsof Onze Lieve Heer met Zijn ecolinepotjes aan het spelen was.
Het beste bewijs van de op handen zijnde lente kregen we in een nietszeggende buitenwijk in Oost-Oslo, omringd door betonnen blokkendozen, een snelweg en een winkelcentrum. Ik zag het eerst niet, maar mijn lief wees me erop. ‘Kijk hier eens,’ zei ze, en ze wees naar een boompje dat naast de stoep stond. Ik keek, en ik zag iets heel kleins en moois. Op de takken zaten groene knopjes. Kwetsbare, jonge, groene knopjes. Onmiskenbaar.
Natuur is op haar mooist waar je haar het minst verwacht. Zeker nu, nu ze langzaam wakker aan het worden is.
Jupiter en Venus stonden zelden zo dicht bij elkaar als vanavond. Kijk maar naar buiten, dan kun je ze zien. Venus is de felste, maar ook Jupiter mag er zijn. Ze lijken wel een verliefd stel, zo close zijn ze. Misschien hebben ze ook wel lentekriebels. Dat zou kunnen. Het zijn goden, per slot van rekening. En die spelen graag.
Sunday, 4 March 2012
Noorse lente (1): Smeltwater
Overal lag nog sneeuw en ijs: op de trap, de oprijlaan, de stoep, het plein voor de faculteit. Maar opeens sloeg het weer om. Het kwik kwam boven het nulpunt. De dikke northface pooljas ging de kast in, de nieuwe donkergrijze lange jas kwam eruit. Ook de wollen muts kon af. De zon beloofde het voorjaar. Zoals ooit een dichter schreef: "Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open."
Je ziet het niet smelten, maar elke dag is er minder. De tuinen zijn nog wit, maar niet meer smetteloos. De groene cirkels om de boomstammen worden steeds groter. De oprijlaan is weer van grind, de weg al lang geen ijsbaan meer. Maar pas op: her en der liggen nog gemene stukjes ijs, die voordat ze in het niets verdwijnen nog graag een onoplettende voetganger doen vallen.
Snel gaat het niet. De bomen zijn nog steeds kaal, de bloemen laten op zich wachten. De lente is nog niet te zien, laat staan te ruiken. Maar ze laat reeds van zich horen. Ze klinkt als opgewonden kwetterende vogeltjes. Je hoort hun gezang als je door Grefsen loopt, langs de kapel, de begraafplaats, de tuinen. Je hoort ze in Kjelsås, achter het techniekmuseum, in het bos bij Maridalsvannet, waar niemand meer langlauft omdat de sneeuw te hard en oud is. Ze weten het, ze voelen het: de winter gaat het verliezen.
Maar het mooiste geluid is het geluid van stromend water. Het is een geluid dat we twee maanden niet gehoord hebben. Je hoort pas hoe mooi het is als je het een tijdje niet gehoord hebt. En nergens in de stad stroomt het water zo woest vrolijk onder het smeltende ijs uit als daar, in Kjelsås, waar het grote meer een riviertje wordt dat de stad in tweeën deelt. Het stroomt, beukt, danst en raast. Elke seconde klinkt er anders. Elke seconde heeft een nieuw geluid.
Je ziet het niet smelten, maar elke dag is er minder. De tuinen zijn nog wit, maar niet meer smetteloos. De groene cirkels om de boomstammen worden steeds groter. De oprijlaan is weer van grind, de weg al lang geen ijsbaan meer. Maar pas op: her en der liggen nog gemene stukjes ijs, die voordat ze in het niets verdwijnen nog graag een onoplettende voetganger doen vallen.
Snel gaat het niet. De bomen zijn nog steeds kaal, de bloemen laten op zich wachten. De lente is nog niet te zien, laat staan te ruiken. Maar ze laat reeds van zich horen. Ze klinkt als opgewonden kwetterende vogeltjes. Je hoort hun gezang als je door Grefsen loopt, langs de kapel, de begraafplaats, de tuinen. Je hoort ze in Kjelsås, achter het techniekmuseum, in het bos bij Maridalsvannet, waar niemand meer langlauft omdat de sneeuw te hard en oud is. Ze weten het, ze voelen het: de winter gaat het verliezen.
Maar het mooiste geluid is het geluid van stromend water. Het is een geluid dat we twee maanden niet gehoord hebben. Je hoort pas hoe mooi het is als je het een tijdje niet gehoord hebt. En nergens in de stad stroomt het water zo woest vrolijk onder het smeltende ijs uit als daar, in Kjelsås, waar het grote meer een riviertje wordt dat de stad in tweeën deelt. Het stroomt, beukt, danst en raast. Elke seconde klinkt er anders. Elke seconde heeft een nieuw geluid.
Subscribe to:
Posts (Atom)