Tuesday, 26 October 2004

Kamiizumi

Ik hou van de grote stad. Ik hou van haar grilligheid, van haar dynamiek en van haar onvoorspelbaarheid. Ik hou van gebouwen; van halfvergane, weggemoffelde huisjes in doodlopende steegjes evenveel als van grootse, zelfverzekerd kunstlicht uitstralende wolkenkrabbers. Ik hou van de nimmer aflatende stroom mensen die continu in beweging is, met de doelmatigheid en vanzelfsprekendheid van een waterval. Ik hou van de scherpe tegenstelling tussen stilte en lawaai die zo sterk is in de grote stad.



Maar toch, als ik te lang onafgebroken in de grote stad ben begint er iets te knagen. Geleidelijk komt er een onrust over me, die aanvankelijk enige tijd onopgemerkt blijft, maar daarna steeds duidelijker wordt. De stad geeft veel, maar ze neemt ook iets af, zo lijkt het. Zonder dat we er erg in hebben slokt ze vele geuren op, verdoezelt ze het licht der sterren, en verwijdert ons van de grond onder onze voeten.

Daarom is het zo belangrijk om af en toe, al is het maar even, de stad te verlaten en te genieten van de schoonheid, de stilte en de geuren van de natuur.

Daarom was het zo fijn om het afgelopen weekeinde in de bergen te zijn.



We waren uitgenodigd door een middelbare school in een dorp ten noordoosten van Tokyo, in de prefectuur Saitama. Het dorp heeft de fraaie naam Kamiizumi (神泉), wat 'bron van de goden' betekent. De plaatselijke Junior High School (de Japanse Junior High School staat gelijk aan de eerste drie jaar van de middelbare school bij ons; High School staat gelijk aan de volgende drie jaar), een school met slechts veertig leerlingen, had ons gevraagd om een weekend bij hen op bezoek te komen en in een klein, op een berg gelegen vakantiepark (bestaande uit een twintigtal blokhutten, een klein eethuisje en een zaaltje voor groepsactiviteiten) aan hun leerlingen iets te vertellen over het land waaruit wij afkomstig waren.



En dus zaten wij op zaterdagochtend met zestien uitwisselingsstudenten in de trein van Ueno naar Honjo. Slechts drie anderen kende ik reeds, en ook voor de anderen gold dat zij maar enkele van de aanwezigen kenden. Met zijn zestienen vertegenwoordigden wij Nigeria, Marokko, Hongkong, Maleisië, Singapore, India, Oezbekistan, Oekraïne, Litouwen, Finland, Hongarije, Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland en Nederland. Tijdens de reis naar Kamiizumi voerden wij de eerste gesprekken met elkaar in de lingua franca van onze tijd, die van niemand de eerste taal was maar die iedereen nagenoeg vloeiend beheerste. Eens te meer was ik mij bewust van de unieke situatie waarin ik hier zit, en van de unieke tijd waarin ik leef. Het is fantastisch om de gelegenheid te krijgen bevriend te raken met mensen uit zoveel verschillende landen; mensen met zoveel verschillende achtergronden, geschiedenissen en referentiekaders.

Mensen die, ondanks alle verschillen, zo op elkaar lijken en zoveel met elkaar delen.



Op het station van het stadje Honjo stonden twee heren in pak ons glimlachend op te wachten. Nadat ze ons welkom hadden geheten stapten wij in het busje dat ons naar het vakantiepark zou brengen. Onderweg brachten wij een kort bezoek aan een fraai jadekleurig, tussen de rotsen door slingerend riviertje dat mij in de verte aan de Gorges du Verdon deed denken. Na, geheel volgens de etiquette, een paar foto's gemaakt te hebben vervolgden wij onze weg.

In het vakantiepark aangekomen kregen wij vervolgens een kom udon-noodlesoep, vergezeld van een tamelijk misselijkmakend knolachtig iets genaamd konnyaku dat, zo zou later blijken, de specialiteit van de streek is. Een man met joekels van brillenglazen en een grote gulle glimlach die weinig verborg van zijn gebit vertelde ons in Japans Engels wat het doel was van ons bezoek en hoe het weekend eruit zou zien.



Onder begeleiding van veertig applaudiserende kinderen betraden wij het activiteitenzaaltje. De kinderen waren allen gestoken in vaalblauwe trainingspakken en zaten op de grond. Daarna begon de welkomstceremonie. Eén van de kinderen, een slissend meisje met een prachtig wipneusje, had de regie over het geheel. Zij vervulde haar rol met verve. Wanneer zij de naam noemde van één van haar medeleerlingen die een toespraak mocht houden marcheerde deze naar het midden van de zaal; en wanneer zij hem of haar vervolgens opdroeg te groeten volgde een bescheiden buiging. De leerling die de toespraak hield las dan van een spiekbriefje een paar zorgvuldig gefabriceerde zinnen voor - een enkeling had de zinnen uit zijn of haar hoofd geleerd.

Natuurlijk was het na de leerlingen ook de beurt aan het schoolhoofd, de leraar Engels en enkele andere docenten om een toespraak te houden. Daarna werden wij één voor één opgeroepen om ons voor te stellen aan de aanwezigen. Het geheel was van begin tot eind vastgelegd; er werd geklapt en gegroet wanneer het protocol dat voorschreef en over de posities waar iedereen zich ten opzichte van de anderen bevond was duidelijk nagedacht.



Ik ben nu meerdere malen in Japan geweest, en heb ook al meerdere middelbare scholen mogen bezoeken. Toch ben ik elke keer weer verbaasd door de hoge mate waarin officiële gelegenheiden hier geritualiseerd zijn. In Nederland zouden veel mensen zich ongemakkelijk voelen door dergelijk ceremonieel, en het wellicht als opgeblazen of onecht ervaren. Toch is het dat niet. In de Japanse samenleving spelen, ten minste in het publieke leven, dergelijke sociale rituelen een essentiële rol. De toch enigszins vervreemdende welkomstceremonie was een uiting van respect voor ons, en die uiting was oprecht - de vorm die die uiting had doet daar niets aan af. Later op de dag had ik een gesprek met twee medestudenten die opgegroeid zijn in een communistisch land, en zich als gevolg van hun ervaringen daar tamelijk ongemakkelijk voelden over het ceremonieel. Ik vind dat zeker begrijpelijk, maar er bestaat volgens mij een belangrijk verschil tussen de sociale rituelen die zo'n centrale rol spelen in de Japanse samenleving en het ceremonieel dat door een totalitair regime opgelegd is. In het geval van Japan geven dergelijke rituelen de mensen zekerheid; in het geval van de voormalige communistische staten maakten ze mensen juist bewust van de constante dreiging die uitging van het regime.



Na de welkomstceremonie volgde de kennismaking met de cultuur van Kamiizumi. Eerst mocht ik traditioneel speelgoed gaan maken. Ik werd gevraagd een stukje hout met een mes te bewerken, opdat het daarna als een ware wentelwiek het luchtruim zou kunnen gaan betreden. Veel tijd, een paar ernstig verminkte stukjes hout en een halve muisarm verder had ik eindelijk iets geproduceerd dat een beetje op het voorbeeld leek. Toen ik probeerde het te laten vliegen leek het helaas meer op een manke kip die van de stok waarop zij slaapt naar beneden dondert dan op een wentelwiek, maar dat mocht de pret niet drukken.

Vervolgens mocht ik iets maken dat leek op de kerststukjes die we op de basisschool plachten te maken, en die vervolgens in ruil voor een koetjesreep aan de bejaarden in het dorp gegeven werden. Het verschil was dat ik er nu stukjes bamboe en gevouwen kraanvogeltjes in mocht doen. Op de achtergrond waren mensen bezig konnyaku te bereiden; een weeë geur vulde de ruimte en mengde zich met de geur van dertienjarige zweetvoeten (iedereen had natuurlijk zijn schoenen uit, zoals het hoort). De sfeer was gemoedelijk en mensen hadden het naar hun zin, hoewel de meeste Japanse leerlingen het nog wel behoorlijk eng vonden om ons aan te spreken.



De avondmaaltijd werd opgeschrikt door drie behoorlijk stevige aardbevingen die, zo bleek al snel, in Niigata (slechts honderdvijftig kilometer verder naar het noorden) veel schade en leed aanrichtten. Opmerkelijk waren de verschillende reacties die mensen hadden op de bevingen. De kinderen joelden en sprongen, een paar uitwisselingsstudenten werden zenuwachtig en gingen wat harder praten, anderen gingen stoïcijns verder met het nuttigen van hun rijst met currysaus.



Na afloop van de maaltijd was het de beurt aan ons om aan een tweetal al dan niet geïnteresseerde leerlingen een vijfenveertig minuten durend verhaal te vertellen. Vooraf was ons gevraagd dat in het Engels te doen, maar zoals ik reeds had vermoed was het Engels van de leerlingen niet goed genoeg om dat te kunnen begrijpen. Ik hield mijn verhaal dus grotendeels in het Japans, gebruik makend van foto's die ik van het internet had gehaald en andere foto's die ik voor ik hier kwam gekregen had van een Japanse vriendin die in Nederland woont (bedankt Yasuyo!). Ik had mijn tafel versierd met balonnen in rood, wit, blauw en oranje en liet de leerlingen, bij gebrek aan drop, tum-tummetjes eten. Het geheel werd begeleid door Fluitsma en van Tijn die 'vijftien miljoen mensen' zongen.



De verdere avond bestond uit fantastische gesprekken met aardige, boeiende, intelligente mensen. Voor het eerst sinds lange tijd had ik weer de gelegenheid Duits te spreken. Het meest bijzondere was wellicht het lange gesprek dat ik had met een Hongaarse jongen die in veel verschillende landen gewoond heeft en een grote historische kennis heeft - het gesprek ging onder meer over de werking en het potentiële gevaar van ideologieën en massabewegingen.



Aan het eind van de avond maakte ik nog een korte wandeling. De sterren straalden met een ongekende intensiteit. De geur van de naaldbomen vulde de koude nacht. Eén van de sterren viel naar beneden.

De wandeling bracht me tot bij een grote torii. Toen ging ik weer terug.



De volgende dag moesten we héél vroeg opstaan en het was héél koud - maar de heerlijke frisse lucht maakte veel goed. Na het ontbijt hielden we nog tweemaal dezelfde presentatie als de dag daarvoor, voor twee andere tweetallen. Vervolgens vond de afscheidsceremonie plaats, die dezelfde vorm had als de welkomstceremonie de dag daarvoor. Tot slot kregen we nog een prachtig geschenk: alle leerlingen zongen samen, opgesteld in volgorde van lengte, uit volle borst twee liederen over vriendschap, waarbij een enkeling een beetje gehinderd werd door de baard in zijn keel.

Toen was het tijd om te gaan.



Tijdens de terugreis, die nog onderbroken werd door een bezoek aan een fraaie, aan de voet van een berg gelegen Shinto-tempel, werd minder gesproken dan tijdens de heenreis. Mensen waren moe. Maar iedereen realiseerde zich wat een fijn weekend het was geweest, en dat hij of zij er een aantal goede vrienden bij had gekregen.



De mensheid herhaalt de fouten die ze in het verleden reeds vele malen gemaakt heeft. De mensheid gaat beangstigend onvoorzichtig om met de wereld waarin zij leeft. De mensheid creëert steeds opnieuw leed, in het groot zowel als in het klein. Dat is allemaal waar en valt niet te ontkennen. Maar dat ik hier dit weekend mocht delen met mensen die ik in een andere tijd dood had moeten schieten vanwege hun afkomst; dat ik gesprekken mocht voeren met al deze bijzondere mensen, ze in de ogen mocht kijken, van ze mocht leren - dat is iets unieks, iets dat in het verleden nooit op die manier mogelijk geweest is. Het geeft me het sterke geloof dat de mensheid zich wel degelijk ontwikkelt, en dat wederzijds begrip en tolerantie daadwerkelijk mogelijk zijn. Al is het maar in het klein.

Vele kleine stukjes maken iets groots.



Hoop.




http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_0812%7E0001.jpg
http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041023_1404~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041023_1620~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1131~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1332~0001.jpg

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041024_1336~0001.jpg

Friday, 22 October 2004

Het gelaat van de ander

In de aangename warmte van de najaarszon zit een uitwisselingsstudent met een dik boek op de trap voor de kerk tegenover de dormitory. Het is vrijdagmiddag, en hij heeft geen college. De zon schijnt gul.



Het boek neemt hem mee op een korte reis terug in de tijd.



Het is bijna 90 jaar geleden. Om hem heen sterven zijn leeftijdsgenoten bij duizenden tegelijk. Granaten, gifgas, vlammenwerpers en andere wonderbaarlijke voortbrengselen van de vooruitgang dansen vrolijk in het rond. Loopgraven worden massagraven.



Te sterven met alle dromen nog in je hart, zonder dat je laatste liefdesbrief de kans krijgt de weg naar je geliefde te vinden. Gedood te worden door een leeftijdsgenoot die even bevreesd is als jij. Of, wellicht nog erger: een leeftijdsgenoot te doden die even bevreesd is als jij. Het slachtoffer te worden van de grootheidswaanzin van een select groepje verwante verwaande volgevreten heren van stand dat onder het genot van een sigaar en een glaasje cognac een bordspel speelt met miljoenen mensenlevens. Het leven te laten door langzaam weg te rotten in de modder.



Europa verliest haar laatste restje onschuld, haar zonen en haar toekomstdromen binnen vier jaar tijd.



Aangezien het land waaruit de uitwisselingsstudent afkomstig is als gevolg van niets dan een grote dosis geluk het lot van haar buurlanden bespaard is gebleven, en mensen zich over het algemeen niet bijzonder interesseren voor een verleden waarin geen rol is weggelegd voor hun eigen dappere voorouders, duurde het tot zijn zestiende jaar eer hij voor het eerst daadwerkelijk op school iets over deze oorlog te horen kreeg. Ook verder wordt er in zijn land niet of nauwelijks aandacht besteed aan de gebeurtenissen tussen 1914 en 1918, die bepalend zijn geweest voor het verloop van de hele verdere twintigste eeuw. Zijn land heeft zich schandalig verrijkt dankzij deze oorlog, en daar hoeft verder niet bij stil gestaan te worden. Bovendien, de oorlog die zou volgen was toch veel erger...?

Joekels van oogkleppen, daar in dat land waar hij vandaan komt.



Hij denkt terug aan de wandeling van de afgelopen zomer. De hybride cultuur van de Elzas, getekend door deze en andere oorlogen. De nonchalant tussen de bosbessen rondgestrooide resten van prikkeldraad, bunkers en verschansingen op de Tête des Faux. De enorme begraafplaats bij de Hartmannswillerkopf alias Vieil Armand, met het ene eenzame islamitische graf tussen de honderden kruizen. De monumenten in de dorpjes die hij passeerde, de her en der bivakkerende verzamelingen witte graven in de wouden, de absurde woorden 'mort pour la patrie' die overal gevonden kunnen worden, en die maar weer aantonen dat men ook in één van de landen die het meest onder deze oorlog geleden hebben zich niet geheel bewust is van de ziekte die de oorzaak is van deze oorlog - nationalisme (ik zou op monumenten 'mort pour la stupidité' geschreven hebben, of 'mort pour... pourquoi?' of iets dergelijks).



En hij? Opgegroeid in vrijheid, vrede en rijkdom mag hij zijn dromen naleven.

Hij wel.



Er is een schuld die niet valt in te lossen.



De zon verspreidt haar stralen zonder voorbehoud.


Thursday, 21 October 2004

De juffen

Klas 5A krijgt vier ochtenden in de week Japanse les.

De lessen worden gegeven door de juffen.



Juf T geeft klas 5A les op maandag en dinsdag.

Juf T is een deftige dame. Ze gaat gekleed in een kaarsrecht gestreken donkerpaarse pantalon en een dichtgeknoopte lichtgele blouse. Over haar schouders draagt ze een blauw-gele zijden sjaal, waarop duidelijk de vlag van de Verenigde Staten van Amerika te herkennen is. Haar gezicht is bedekt met een afgemeten hoeveelheid make-up, waaronder haar rimpels duidelijk zichtbaar beginnen te worden. Tussen haar zwarte haren, die zij in een staart draagt, bevinden zich reeds enkele grijze indringers.

Juf T is een strenge doch vriendelijke dame. Wanneer zij de jongelingen van klas 5A onder haar hoede heeft maakt zij van de gelegenheid gebruik om hen niet alleen de donkere krochten van de Japanse grammatica, maar ook de geheimen van de Japanse etiquette bij te brengen. Zij gruwelt van jongedames die zich opmaken in de trein, zij gruwelt van jongeheren die niet weten hoe zij hun eetstokjes dienen te hanteren, zij gruwelt van mensen die rokend over straat lopen. Het is haar taak ervoor te zorgen dat wij niet zo worden als die losgeslagen Japanse jeugd. Daarnaast leert zij ons wat wij moeten doen in het geval van een aardbeving.

Juf T praat niet; ze spreekt. Gedecideerd en weloverwogen kiest zij haar woorden, die zij duidelijk articulerend met haar ietwat gerimpelde, donkerrood geverfde mond uitspreekt. In alles doet ze me denken aan de lerares die mij in de laatste twee jaar van het VWO Frans heeft geleerd. Het enige verschil is dat juf T niet jubelend 'fûmes - fûtes - furent' zingt.



Juf O geeft klas 5A les op donderdag en vrijdag.

Juf O is eigenlijk een kleuterjuf. Ze is ook wel een beetje deftig, maar bovenal is ze zorgzaam. Haar stem is zachter en klinkt afwachtender dan die van juf T. Juf O gaat gekleed in een lange zwarte rok en een dichtgeknoopte witte blouse. Haar lange, glanzende zwarte haren draagt zij los. Haar beide flaporen floepen stiekem tussen haar haren door naar buiten.

Juf O is een zachte dame. Ze spreekt keurig beschaafd Japans, net als juf T. Maar ze kijkt af en toe vragend naar de studenten van klas 5A om zich ervan te verzekeren dat zij begrijpen wat ze zegt. Wanneer zij een zinnetje op het bord schrijft, vraagt ze aan ons of we dat zinnetje in koor willen herhalen. Juf O is een dame die altijd een meisje is gebleven; fragiel, voorzichtig, en gezegend met een engelengeduld. Ze is iemand die nooit haar stem zal verheffen. Ze is het meisje dat in de pauze in haar eentje aan de kant zit, verdiept in haar boek; het meisje dat de grapjes niet begrijpt.

Op vrijdag kijken we altijd naar een niet onaardige Japanse soap die een paar jaar geleden zeer populair was. Wanneer in deze soap een vlegel in onbeschoft taalgebruik een oneerbaar voorstel doet aan een lieve pianiste kan juf O een glimlach en een lichte blos niet onderdrukken.

http://photos1.blogger.com/img/262/1756/640/041012_1016~0002.jpg

Wednesday, 20 October 2004

Shibuya Night

Het is alweer bijna drie en een half jaar geleden dat ik samen met mijn vader een maand lang dwars door dit land reisde. Het was een reis die mij in aanraking bracht met plaatsen, mensen en gebruiken die volledig nieuw voor mij waren, en die een grote indruk bij mij achterlieten. Het was een reis vol intense ervaringen - van de mengeling van alles doordringende kou en grote trots die ik bovenop de hoogste berg van het land ervaarde, tot de ontmoeting met de pure schoonheid van de verschillende beelden die de reis me bracht: één beeld van de boeddha Amida in Kamakura, tientallen beelden van de bodhisattva Jizo in Nikko, geen beeld van een grindtuin in Kyoto, en ontelbare beelden van bont verpakte verleiding in Tokyo.



Eén van de plekken die het meeste indruk op me maakte was Shibuya.



Shibuya is een aaneenschakeling van beelden; een speeltuin van op het oog onschuldige verleiding. Shibuya is het jongere zusje van Shinjuku. Haar vlechtjes dansen nog immer op de wind zoals het de vlechtjes van een jonger zusje betaamt, maar ze doen dat met een grote doelgerichtheid en winstbejag. Haar onschuld is kunstmatig, maar dat verhindert ons er niet van ons aan haar lieflijkheid te vergapen. Shibuya is de bron van alle trends op het gebied van mode en populaire jongerencultuur in Japan (en daarmee ook in Zuid-Korea, Taiwan en Singapore). Shibuya is een uitgestrekte etalage, gevuld met schijnbaar zelfbewuste jonge meisjes en jongens die op zoek zijn naar een stukje zekerheid in de wildernis van hun toekomst. Shibuya is een tempelcomplex van ritueel consumentisme, waar men consumeert volgens de regels van het spel omwille van het consumeren volgens de regels van het spel, teneinde zin te geven aan de wildernis (de basisstructuur is inderaad weinig anders dan die van de gemiddelde geïnstitutionaliseerde godsdienst).



Toen ik als zeventienjarige jongen voor het eerst in dit tempelcomplex kwam werd ik bijna dronken van de veelheid aan indrukken. Het grote kruispunt voor het station, dat op ieder willekeurig moment van de dag volledig gevuld raakt met mensen wanneer de voetgangerslichten groen worden. Het kolossale, immer bewegende beelden vertonende scherm boven het kruispunt. De tien verdiepingen tellende gillende kooptoren die vol was met met korte rokjes, hoge zolen, strakke truitjes, geblondeerde haren, gebruinde gezichten en knalroze oogschaduw versierde meisjes van tussen de 16 en de 23 jaar. De tunnel van indigo licht aan de achterkant van een ander kooppaleis. De heuvel met de semi-neoclassicistische gebouwen, waar men voor een aanvaardbaar bedrag de liefde kan bedrijven. De in microfoons schreeuwende schattige meisjes in felgekleurde jurkjes die mensen een mobiele telefoon of een haarbleekmiddel trachtten te verkopen. Het oorverdovende ritme van de verleiding.





Tijd om terug te gaan.





Voor het station van Shibuya staat een afzichtelijk lelijk beeld dat een hond moet voorstellen. Deze hond, Hachiko genaamd, was zó trouw dat hij, nadat zijn baasje overleden was, elke dag vergeefs op hem wachtte. Hij nam van niemand eten aan omdat hij niet ontrouw wilde zijn aan zijn baasje - het onvermijdelijke gevolg hiervan was natuurlijk dat hij zelf ook binnen de kortste tijd zijn laatste adem had uit geblazen. Een vrij onnozel beest dus, maar het schijnt dat het verhaal hier nogal tot de verbeelding spreekt - in elk geval dusdanig dat ze een beeld van hem gemaakt hebben.

Rond het beeld van Hachiko is het een drukte van belang. Iedereen die met iemand anders afspreekt in Shibuya spreekt af bij Hachiko (als gevolg waarvan je soms nog tien minuten moet zoeken voor je de ander gevonden hebt). Dikbuikige geblondeerde ongeschoren dertigers van Angelsaksische afkomst; hiphoppende Japanse jongens met wijde broeken, bandana's en onverzorgde ringbaardjes; op onmenselijk dunne naaldhakken wankelende, met mobiele telefoons spelende, in korte rokjes getooide jongedames; zwaar behaarde, ongewassen, petdragende backpackers, eveneens van Angelsaksische afkomst; een knappe, gedecideerd rokende, waarschijnlijk recentelijk aan de Universiteit van Tokyo afgestudeerde jongen in een veel te duur maar zeer fraai pak; een stel vrolijke Hollandse uitwisselingsstudenten.



Na een uitstekende doch enigszins prijzige maaltijd, opgeleukt door de aanwezigheid van een enorme vissenkop, volgt de wandeling. Herinneringen van die eerste wandeling en nieuwe indrukken wisselen elkaar af.

Uit een Hawaiiaans restaurant klinkt vrolijke dansmuziek. Toevallig passerende dames nodigen ons door middel van één enkele, veelzeggende blik uit om in ruil voor een niet nader gespecificeerd geldbedrag enige tijd met hen door te brengen. In een luid ratelende gokhal kijken vier mensen gehypnotiseerd naar een stel plastic paardjes dat rondjes loopt over een grote groene baan, terwijl verderop een man die zijn stropdas heeft afgedaan meerdere malen een voetbal tegen een computerscherm aanschopt. Een condoomwinkel waaruit een bebaarde, in smoking gehulde motorrijder naar buiten komt lopen heeft de veelzeggende naam 'Amsterdam'. Een obscure seksclub heeft een tekst op zijn gevel staan die bij nadere inspectie een universele oproep tot vrede, respect en naastenliefde blijkt te zijn. Middenin een grote CD-winkel staat een schap met DVD's van 'Ja zuster, nee zuster'. De wanden van de duurste kamer in een willekeurig Love Hotel zijn versierd met enorme afbeeldingen van blauwe vinvissen.

En de café au lait in de Starbucks smaakt zoals café au lait smaken moet - alleen jammer dat ze het café latte noemen.



Na een tijdsprong bevind ik mij met een grote groep andere uitwisselingsstudenten opnieuw in Shibuya. We hebben ervoor gekozen de nacht door te brengen in een tent genaamd 'Pure Club'. Voor het luttele bedrag van 3000 yen (23 euro) mag je naar binnen, krijg je een plastic beker in je hand gedrukt, en, het beste van alles, mag je die beker bij de bar zo vaak als je maar wilt laten vullen met wat je maar wilt. Ik besluit van de gelegenheid gebruik te maken om een groot aantal mij onbekende cocktails uit te proberen (ik heb hiervoor een vrij goede tactiek bedacht: ik ga in de rij staan bij de bar, vraag aan iemand die naast me staat of hij me de naam van een cocktail kan noemen, en bestel die vervolgens). De tent is grotendeels gevuld met drinkende Amerikaanse militairen, op zoek naar enige verstrooiing en, wellicht, vergetelheid. Daarnaast bevinden zich er een niet onaanzienlijk aantal ogenschijnlijk vrijgezelle Japanse dames, enkele in wijde kleding gehulde Japanse hiphoppers met bandana's, en, zoals gezegd, een groep uitwisselingsstudenten die er de verjaardag van één van hen vieren.

De DJ schept er de gehele nacht plezier in de aanwezigen te martelen met een continue aaneenschakeling van R&B- en hiphopmuziek. De boxen blijven maar doorgaan met het uitbraken van de zeurende, nasale dames- en de luid brallende en scheldende herenstemmen die zo kenmerkend zijn voor deze (de Heer mag weten waarom) wereldwijd populaire herrie. Toch is de sfeer ontspannen; er zijn nauwelijks agressieve mensen. Iedereen drinkt, maar nagenoeg niemand gebruikt daarnaast nog andere drugs (al was het alleen maar omdat betrapt worden met een joint in Japan reden genoeg is om een jaar in de gevangenis door te brengen). Wanneer één van mijn studiegenoten een sterk naar marihuana ruikende kruidensigaret opsteekt worden enkele van haar aanwezige landgenoten bijzonder zenuwachtig - een Amerikaanse militair die betrapt wordt met (soft)drugs in zijn bloed is behoorlijk in de problemen.

De nacht vordert, de mensen worden dronken, de vloer van het herentoilet wordt steeds smeriger, de muziek blijft hetzelfde. Naast mij staat een twee meter hoge en minstens even brede Afro-Amerikaanse man met een groot gouden kruis om zijn nek en een grijns van oor tot oor aan iedereen die het maar wil horen te vertellen dat hij nog twintig uur heeft om te drinken (twintig uur voordat...? Voordat hij naar Irak vertrekt? Voordat hij trouwt?). De randen van de dansvloer zijn gevuld met tweetallen die zich bezighouden met tijdelijke interculturele ontmoetingen.

Tijd om naar huis te gaan. Genoeg gewandeld, genoeg gedanst voor vandaag. Maar eerst nog even een visburger halen bij de grote gele M.

Of twee.



Ook Shibuya verandert.

Ook de schattige geblondeerde meisjes van drie en een half jaar geleden raken steeds verder verwijderd van hun toekomstdromen.



Soms wil je de tijd even stil zetten. Om voor altijd zeventien te zijn.








Friday, 15 October 2004

Baito!

Tokyo is een ontzagwekkende metropool, het bruisende centrum van een imposante economische en politieke macht, en een constant in beweging zijnde bron van ontwikkelingen op het gebied van wetenschap, mode, kunst en architectuur. Tokyo is één van de grootste steden op deze aarde, en de invloed die ze heeft op cultureel en economisch gebied reikt wereldwijd. Tokyo is een paradoxale, maar fascinerende synthese van het traditionele en het hypermoderne Japan. Tokyo ís Japan, in feite.



Natuurlijk krijg ik wanneer ik dit beweer ruzie met enkele van mijn Leidse studiegenoten, die ervoor gekozen hebben om zich een jaar lang op te houden in afgelegen plattelandsoorden waar de mensen onverstaanbare dialecten brabbelen, obscure maritieme levensvormen nuttigen als ontbijt, en in kleding rondlopen die vorig jaar reeds uit de mode was. Vooruit, ze hebben best aardige tempels in die stadjes in het westen, maar je zou er toch niet willen wonen...



Toch moet ik ze één ding nageven, die studiegenoten van me. Op financieel gebied was het een verstandige keuze om niet in Tokyo te gaan wonen. Zo betaal ik drie keer zoveel als zij om in een dormitory te mogen wonen. Ook andere belangrijke zaken, zoals eten en uitgaan, zijn hier tamelijk prijzig. Mijn portemonnee is met een beangstigende snelheid aan het afslanken.



Er zit dus maar één ding op: baito!



'Baito' is één van de belangrijkste termen in het leven van de meeste Japanse studenten. Het woord is een afkorting van 'arubaito', dat is afgeleid van het Duitse 'Arbeit', en betekent 'bijbaantje'. Het bijbaantje is fundamenteel anders dan een reguliere full-time baan, en de twee mogen dan ook niet verward worden - het woord dat 'werk' betekent mag absoluut niet gebruikt worden wanneer verwezen wordt naar een bijbaantje, en vice versa. Ook al doen ze precies hetzelfde werk, iemand die baito doet heeft een principieel andere status dan iemand die ergens full-time werkt.



De Japanse economie is in grote mate afhankelijk van baito's. Cafés, restaurants, winkels en andere kleine bedrijven kunnen het zich vaak niet veroorloven hun werknemers vaste contracten voor langere tijd aan te bieden, en alle daarbij horende sociale premies, belastingen en dergelijke te betalen. Ook studenten hebben er belang bij zonder al te veel verplichtingen ergens gedurende een kortere periode te kunnen werken; per slot van rekening moeten die nieuwe telefoon, schoenen en handtas ergens van betaald worden (dat ze er moeten komen is evident - we zijn hier in Tokyo, dus we moeten wel up-to-date blijven met de laatste ontwikkelingen...).





Op zoek naar baito kwam ik terecht bij de Language School.



De Language School bevindt zich in een kille, met kantoren gevulde buurt in het centrum van de stad, even ten westen van het keizerlijk paleis. Tachtig procent van de mensen die gebruik maken van het nabijgelegen metrostation heeft een stropdas om de nek en een koffertje aan de hand. De eerst stijgende, vervolgens dalende weg die van het metrostation naar de Language School loopt wordt behalve door een noodlerestaurant, een broodjeszaak en een convenie geflankeerd door grote aantallen middelgrote kantoorgebouwen waarin zich middelgrote en kleine bedrijven bevinden.



Op de zevende en tevens hoogste verdieping van één van deze gebouwen bevindt zich een kamertje van hooguit tien vierkante meter. Op de deur staan de naam van de school en enkele van de talen die er gedoceerd worden. Wanneer men het kamertje binnengaat wordt men geacht zijn schoenen uit te doen en zijn voeten in een paar met roze stippen versierde badslippers te wurmen (een vrijwel onmogelijke opgave voor iemand met maat 45). Aan de rechterkant leidt een deur naar een klein toilet. Aan de linkerkant staat een tafeltje met een aantal krukjes, waarop naast een kamerplant een paar Newsweeks, een klein white board en dikke stiften in verschillende kleuren liggen. Verderop in het kamertje bevinden zich een gootsteen met enkele gebruikte glazen, een kast waarin Engelse leerboeken en kinderboekjes staan, een archiefkast en een bureau met een paar stoelen. Het bureau is gevuld met een roze radio annex CD-speler, een fax, een telefoon, drie mobiele telefoons waaraan verschillende speelgoedfiguurtjes bevestigd zijn, een grote stapel papieren, een doosje met met stickertjes in de vorm van vlindertjes versierde visitekaartjes en een groot blauw boek met Disney-verhaaltjes in het Engels. Er staat geen computer.



De talenschool wordt gerund door een dame van een jaar of dertig, die (evenals Endo Shusaku, één van de drie grootste Japanse auteurs uit de twintigste eeuw, maar dat terzijde) Frans gestudeerd heeft aan Keio University, de grote concurrent van Waseda. Wanneer ik haar vraag of dat betekent dat ze Frans spreekt telt ze met de nodige moeite tot tien, waarna ze me vertelt dat haar studietijd voornamelijk bestond uit feesten. Wanneer ze niet in gesprek is met een nieuwe student voor wie ze een geschikte leraar moet zien te vinden of met een nieuwe leraar voor wie ze een geschikte student moet zien te vinden houdt ze zich meestal bezig met één of meerdere van de aanwezige mobiele telefoons. Het lijkt erop dat ze zowel doordeweeks als in het weekend in het kamertje aan het werk is, en meestal doorgaat tot 's avonds laat.

Af en toe is er een man op de Language School die iets, maar niet veel ouder is dan zij. Hij gaat gekleed in een zwart pak, een wit overhemd met zalmkleurige streepjes en een zalmkleurige stropdas met witte streepjes. Hij heeft een baardje in de vorm van een paar zwarte sprietjes haar, en spreekt met zachte, hese stem. Het eerste wat hij mij vertelt is dat mensen hem gezegd hebben dat de verhalen die hij heeft geschreven van een vergelijkbaar niveau zijn als die van, pak hem beet, Kawabata Yasunari (ook één van de drie grootste Japanse auteurs uit de twintigste eeuw). Vervolgens vertelt hij mij hoe ik mijn lessen vorm moet geven, en dat het belangrijk is dat studenten tot in den treure hetzelfde stomme zinnetje herhalen, zonder zich bezig te houden met de betekenis, opdat ze hun uitspraak perfectioneren (een lesmethode waar ik zo mijn twijfels bij heb; iemand die altijd dezelfde passeerbeweging oefent wordt toch ook geen goede voetballer?). Daarna houdt hij onder andere een filosofische monoloog van een half uur tegen een nieuwe studente, leest hij mij met veel passie Sneeuwwitje voor in het Engels, en weet hij mij aan de hand van de numerologie van mijn naam te vertellen wat mijn sterke en zwakke kanten zijn (hij zit er niet ver naast, moet ik bekennen).
En ik? Ik praat Engels en lees Sneeuwwitje met nieuwe studentes, ik plak stickertjes in de vorm van vlindertjes op visitekaartjes, ik spreek een bandje in. Tussendoor lees ik. En natuurlijk kijk ik om me heen.
Best leuk, baito...!

Tuesday, 12 October 2004

Murakami Haruki - Kafka aan het strand (recensie)


Murakami Haruki is één van de meest populaire Japanse auteurs wereldwijd. In Japan worden zijn boeken in groten getale gelezen, maar ook daarbuiten heeft hij de afgelopen jaren snel aan populariteit gewonnen. Murakami's stijl is vlot en makkelijk leesbaar; zijn werken zijn humoristisch, spannend en intrigerend. Murakami maakt veel gebruik van symboliek, en al zijn werken worden in meer of mindere mate gekenmerkt door een Jungiaanse zoektocht naar verschillende lagen van bewustzijn; en, in het verlengde daarvan, naar verschillende, elkaar beïnvloedende niveaus van bestaan. De meeste van zijn boeken spelen zich af in het heden, tegen de achtergrond van de moderne Japanse stad. Murakami weet als geen ander de zekerheid van deze wereld ten twijfel te trekken door zijn personages terecht te laten komen in een andere realiteit - een realiteit die soms angstaanjagend, soms eenzaam, soms hoopgevend is, maar altijd echter lijkt dan de wereld die wij 'echt' noemen. Sommige boeken van Murakami, zoals The Wind-Up Bird Chronicle (ねじまき鳥クロニクル) en Hard-Boiled Wonderland and the End of the World (世界の終わりとハードボイルドワンダーランド) zijn ware surrealistische thrillers; andere, zoals Norwegian Wood (ノルウェーの森)en South of the Border, West of the Sun (国境の南、太陽の西), meer psychologische liefdesromans - maar ook in deze boeken speelt de invloed van het onderbewuste een voorname rol.



Boeken van Murakami worden over het algemeen niet al te positief beoordeeld door critici. Of dit is vanwege een afkeer van zijn postmodernistische, Jungiaanse wereldbeeld, een afkeer van zijn vlotte stijl, afgunst jegens zijn verkoopcijfers, minachting van de smaak van het 'gewone volk' of een combinatie van dat alles is mij nooit geheel duidelijk geworden. Murakami's boeken zijn rijk aan literaire zeggingskracht en worden gekenmerkt door een intrigerende, diepgaande symboliek en een groot psychologisch inzicht. Ook wie zijn stijl en thematiek niet kan waarderen kan zijn literaire capaciteiten niet ontkennen.

Hoe het ook zij, een nieuwe roman van Murakami kan op twee dingen rekenen: negatieve recensies en een miljoenenoplage.



De nieuwste vertaalde roman van Murakami verscheen in 2002 in Japan op de markt onder de titel Umibe no Kafka (海辺のカフカ). Dit boek, waarvan de Engelse vertaling Kafka on the Shore in januari 2005 verwacht wordt, kwam afgelopen voorjaar in Duitsland uit onder de titel Kafka am Strand.



Kafka am Strand kent twee door elkaar heen lopende en elkaar indirect beïnvloedende verhaallijnen. Het eerste verhaal gaat over de 15-jarige Kafka Tamura, die op jonge leeftijd door zijn moeder is verlaten en door zijn vader genegeerd wordt. Op de vlucht voor een Oidipous-achtige vloek die zijn vader over hem heeft uitgesproken besluit hij van zijn huis in Tokyo weg te lopen en gaat naar Shikoku, waar hij naar enige omzwervingen terecht komt in een afgelegen privé-bibliotheek. In deze bibliotheek wordt hij verliefd op een meisje dat zich op een ander punt in de tijd bevindt als hij. De ontwikkelingen die Kafka doormaakt, emotioneel zowel als seksueel, lezen als een goed geschreven coming-of-age roman; de rijke, haast spirituele symboliek van de situatie waarin hij zich bevindt (een situatie waarin verschillende niveaus van existentie steeds meer in elkaar overlopen, en tijd steeds minder relevant is) geven hier nog een extra dimensie aan.

Het tweede verhaal vertelt over Nakata, een oude man die op jeugdige leeftijd als gevolg van een mysterieus ongeval geestelijk gehandicapt is geworden. Nakata kan niet lezen, maar daar staat tegenover dat hij in staat is met katten te spreken. Wanneer Nakata op een gegeven moment onder dwang iets vreselijks heeft gedaan, verlaat hij zijn huis in Tokyo om iets belangrijks te gaan doen, ver weg - voorbij een grote brug. Onderweg naar de grote brug (de brug van Honshu naar Shikoku) ontmoet Nakata de naïeve maar sympathieke vrachtwagenchauffeur Hoshino, die hem een lift geeft. Nakata en Hoshino komen uiteindelijk in Shikoku terecht, waar ze een aantal opdrachten moeten vervullen - zo moeten ze een witte 'ingangssteen' vinden en hiermee een ingang openen - voordat Nakata in staat is om datgene te doen waarvoor hij uiteindelijk gekomen is.

Ofschoon hun verhalen elkaar lange tijd niet kruisen, wordt steeds duidelijker dat er een diepgaande verbondenheid bestaat tussen Kafka, de bibliotheek en Nakata - een verbondenheid waar ze zich zelf niet bewust van zijn, maar die vergaande consequenties heeft voor alle personages.



Kafka am Strand is meeslepend, aangrijpend en opwindend om te lezen. Meer nog dan in zijn eerdere boeken gaat Murakami in Kafka am Strand in op de psychologische en spirituele aspecten van het onderbewuste. In Hard-Boiled Wonderland and The End of The World was de wereld van het onderbewuste een droomwereld vol eenhoorns en gevangen schaduwen, en in The Wind-Up Bird Chronicle was het een angstaanjagend hotel waarin de hoofdpersoon achtervolgd werd. Maar in Kafka am Strand gaat Murakami een stap verder. Het onderbewuste is niet langer louter een concrete, beschrijfbare 'andere wereld'; het is een abstract, diffuus gegeven dat direct invloed uitoefent op ons dagelijkse leven. Sterker nog, in Kafka am Strand is de wereld van het onderbewuste immer als een concreet gegeven aanwezig, en de grenzen tussen verschillende lagen van realiteit vervagen nu en dan volledig. Of het nou gaat om de persoonlijke angsten en verlangens van Kafka, of om een Jungiaans collectief onderbewuste dat alle personages beïnvloedt en alom tegenwoordig is (en zich soms zelfs letterlijk openbaart; bijvoorbeeld in de vorm van, oh ironie, het symbool van Kentucky Fried Chicken - waarmee Murakami maar wil zeggen dat ook de archetypen van het collectief onderbewustzijn aan inflatie onderhevig zijn), het onderbewuste is te allen tijde reëel.

Metafysische, ongrijpbare verbondenheid tussen individuen speelt hierbij, evenals in veel van Murakami's andere boeken, een centrale rol. Zijn universum mag op het eerste gezicht individualistisch lijken; uiteindelijk is deze lotsverbondenheid bepalend voor ons denken en doen. Seksualiteit is hierin van groot belang; dat geldt zeker ook voor Kafka am Strand, waarin al dan niet onbewuste seksuele verlangens van groot belang zijn voor de ontwikkelingen, en niet zelden op Freudiaanse wijze als metafoor gebruikt worden.



Kafka am Strand is, kortom, een nieuw meesterwerk van de hand van Murakami. Na enkele boeken te hebben geschreven die niet het niveau haalden van eerdere meesterwerken als Norwegian Wood en The Wind-Up Bird Chronicle is hij nu weer helemaal op de weg terug. In Kafka am Strand bouwt Murakami voort op eerdere thema's en ideeën, maar voert die verder door, wat het boek weliswaar een zekere abstractie ('vaagheid', zouden critici zeggen), maar tegelijkertijd een grote psychologische en emotionele diepgang geeft.

Een feest om te lezen.

Sunday, 10 October 2004

Ebisu

Nadat ik mij een middag lang bezig had gehouden met binnen zitten en geld verdienen - een weinig inspannende bezigheid; het enige wat ik ervoor hoefde te doen was af en toe het boek dat ik aan het lezen was aan de kant te leggen en met een schone Japanse jongedame een gesprekje te voeren in het Engels - had ik zin om weer eens een wandeling te maken. Ik wilde een wandeling maken in een mij onbekend deel van Tokyo, en koos daarvoor de wijk Ebisu uit, daar de naam van deze wijk om meerdere redenen positieve associaties bij mij oproept (ten eerste is Ebisu de naam van, voor zover ik weet, het beste Japanse biermerk; ten tweede is Ebisu één van de zeven geluksgoden die, zo gelooft men, elk jaar op een grote boot het land binnen komen gevaren om voorspoed te brengen (een soort zeven Sinterklazen dus); en ten derde is Ebisu de naam van een zeer gezellige en goedkope jeugdherberg in Nagasaki waar ik goede herinneringen aan heb). Daar moest wel een mooie wandeling te maken zijn...



Het is een frisse zondagavond, maar ze is helder en droog, en dat is een hele verademing na het geweld van de verscheidene tyfoons die ons de afgelopen weken met een bezoek hebben vereerd. Ik doe het jack aan dat ik gelukkig mee heb genomen en loop een brede straat in. Her en der vult neonlicht een stukje duisternis, maar vergeleken met andere plekken in Tokyo is het visuele schouwspel van kunstlicht klein en ingetogen. Aan weerszijden van de straat bevinden zich meerdere reeds gesloten boetieken, enkele dure Italiaanse en Franse restaurants, een opmerkelijk groot aantal haarsalons en natuurlijk de te verwachten vestigingen van fastfoodketens en convenies (convenies (een afkorting van 'convenience stores') zijn winkels die voorzien in de eerste levensbehoeften van de stedeling door zaken als frisdrank, bier, voorverpakte sandwiches, kant-en-klaar maaltijden, instantnoodles en (porno)tijdschriften te verkopen; deze winkels zijn vaak 24 uur per dag open, hebben Engelstalige namen als Seven Eleven, Lawson en Family Mart, en zijn werkelijk overal te vinden - in Tokyo alleen al moeten er vele tienduizenden zijn). Her en der lopen mensen, maar aangezien de meeste winkels gesloten zijn maakt de straat een weinig levendige indruk. Ik volg de straat, die op een gegeven moment een grote bocht naar links maakt, zonder dat ze me ergens naar toe leidt. Dan besluit ik de veiligheid van de grote, maar lege straat te verlaten en een willekeurig zijstraatje in te lopen.



Zodra ik in het zijstraatje loop ben ik in een andere wereld. Tokyo is een woud, dat redelijk begaanbaar en overzichtelijk lijkt zolang je op de grote paden blijft, maar dat verandert in een grillig, verraderlijk en onvoorspelbaar wezen wanneer je je te diep in de donkere krochten van haar labyrint waagt. Zoals een woud zich met een ongekende destructieve kracht tegen je kan keren wanneer je haar stem negeert en koppig je eigen weg probeert te volgen om haar te doorkruisen, zo kan Tokyo je, wanneer je haar haarvaten betreedt en iets van haar naaktheid ziet, in zich opslokken en mee nemen naar een plek waar je verliest wie je dacht te zijn. Geen weg in Tokyo loopt recht, en geen richtingsgevoel klopt; Tokyo verandert haar wegen wanneer zij dat wil.



Maar wie voorzichtig is, zich niet al te ver van de grote paden waagt, en het labyrint met voorzichtigheid en respect tegemoet treedt, wordt beloond met een kleine blik op de kwetsbaarheid van de grote stad. Weggemoffelde huizen met veelhoekige daken. Een oude, gebogen dame die leunend op haar paraplu door een verder verlaten straatje loopt. Een plotselinge heuvel, midden tussen de huizen. Verborgen bomen, vanwaar de laatste zingende cicades van het jaar hun afscheidslied ten gehore brengen. Een nis in een betonnen muur waarin een aantal stenen bodhisattva's de wacht staat te houden (natuurlijk verschijnen ze net op het moment dat je je, onzekere twijfelaar die je bent, afvraagt of de bescherming die je in dat woud van doornige braamstruiken, omgevallen bomen en stekende insecten hebt mogen ontvangen ook krijgt in een woud van kille betonnen duisternis en anonieme wegkronkelende weggetjes). Erkers met roze slippers, paraplu's en vuilniszakken - allen reeds in diepe slaap verzonken. Een wantrouwend kijkende dikke zwarte kater. Twee snel lopende meisjes in schooluniform die de hele dag bijles hebben gehad, opdat zij straks het toelatingsexamen voor die ene beroemde High School zullen halen. Monochrome appartementencomplexen, in stilte voor zich uit starend. Een plotselinge trap.

Afgezien van een enkele verdwaalde straatlantaarn zijn de enige lichtbronnen de met blikjes drinken gevulde automaten, die overal trouw hun werk staan te doen.



"Vertrouw maar, dat de weg die je hebt gekozen je wel weer veilig terug brengt. Het enige dat je hoeft te doen is de weg volgen, in plaats van de weg jouw wil op te leggen."



Een klein weggetje gaat na wat kronkelen en klimmen over in een grotere. Ik passeer een buurtcentrum, een sportzaak, een dansschool en een extreem exclusief ogende club. Dan leidt de weg me weer naar het gebied rond het station, waar ik mijn wandeling was begonnen. Hier bevinden zich her en der cafés en restaurants. Ik ga een eettentje in en bestel een kom ramen (oorspronkelijk Chinese noodlesoep), wat ik normaal niet mag van mezelf omdat de bouillon van vlees getrokken is, maar ik maak voor deze keer een uitzondering. De soep is heerlijk; warm, zout en vet, en gevuld met lenteuitjes en paddestoelen.



Dan gaat de wandeling verder. Ik kom langs een dierenwinkel die nog geopend is en ga er naar binnen. In donkerblauwe aquaria zwemmen vele soorten prachtige vissen, terwijl op de achtergrond een bekende damesstem 'killing me softly' zingt. Knikkervormige visjes in Nemo-kleuren happen naar me. Tussen de verschillende aquaria zit een aapje in een glazen bak met angstige oogjes voor zich uit te kijken, daarbij zijn staart tegen zich aan klemmend alsof het zijn kostbaarste bezit is - wat het wellicht ook is. In andere glazen bakken zitten vele soorten schildpadden; kleine waterschildpadjes, maar ook een landschilpad met hoornige dinosauruspootjes (ik denk aan Tortua, de schildpad van Liza die zo heerlijk verbaasd kan kijken, en kan een vleugje heimwee niet onderdrukken. Ik vraag me af of deze schildpadden ook kattenvoer eten...). Wanneer ik de winkel wil verlaten valt mijn oog op een vragend kijkend hondje met enorme, recht omhoog staande hazenoren. Met een schrik realiseer ik me dat dit geen schattig hondje is, maar een fennek; een woestijnvos. Een woestijnvos als huisdier...?

De kawaii-cultus maakt zo zijn slachtoffers.



Ik passeer een met dikke, bezwete, bierdrinkende, voetbal kijkende Britten gevulde English Pub (ergens is het wel een geruststelling dat overal ter wereld de English Pubs gewoon gevuld zijn met dikke, bezwete, bierdrinkende, voetbal kijkende Britten, zoals het hoort), een kapper die 45 euro vraagt voor het knippen van haren, een aangename jazzmuziek verspreidende vestiging van Starbucks met een vrolijk lachend meisje achter de toonbank en een countryclub waaruit twee dames met cowboyhoeden op hun hoofd naar buiten komen gelopen. Dan kom ik aan bij Ebisu Garden Place.



Ebisu Garden Place is één van die heerlijk zinloze, megalomane, kitscherig vormgegeven amusementscentra die dit land rijk is. Niet zo grotesk als Roppongi Hills, maar toch ook noemenswaardig. Ingebed tussen een paar wolkenkrabbers bevinden zich cafés en winkels bevattende gebouwen, gebouwd in een stijl die men hier waarschijnlijk zou beschrijven als 'traditioneel westers'; zandkleurige gedrochten, compleet met zuiltjes én puntdaken. Een brede laan met aan weerszijden fel belichte boompjes en ontspannen kabbelende waterstroompjes leidt naar een soort plein waarboven een kolossaal blaadje hangt.

Omdat het zondagavond is, zijn de meeste winkels gesloten. Het geheel maakt een verschrikkelijk kunstmatige en desolate indruk.



De plek doet me denken aan een veel te groot vormgegeven mislukt nieuwbouwproject in een plaats als, pak hem beet, Stadskanaal - een project dat, zo beweerde de louche projectontwikkelaar toen hij de lokale overheid voor zijn plannen probeerde te winnen, Stadskanaal in één klap van een deprimerend provinciestadje zou veranderen in een bloeiend cultureel centrum, handenvol investeerders aan zou trekken en de werkgelegenheid op zou krikken (op de één of andere manieren schijnen lokale overheden dit soort onzin altijd te geloven), maar dat uiteindelijk natuurlijk een peperduur fiasco bleek te zijn.



De blaadjes van de boompjes zien er mooi uit in het kunstlicht. Maar de leegte van de plek is met geen honderdduizend blaadjes te verdoezelen.

Hoeveel indrukwekkender was niet dat kleine kronkelweggetje...



De wandeling nadert haar einde. Ik heb weer enkele van Tokyo's ontelbare gezichten mogen zien.

Bedankt.



Friday, 8 October 2004

Aardbeving!

Het is woensdagavond, een uur of half 12. Luisterend naar mooie muziek ben ik druk bezig met het inhaleren van de Japanse woordjes die ik voor de overhoring van de volgende dag moet kennen. Ik zit aan mijn bureautje; mijn voeten rusten op de vloer.



Plotseling wordt die rust verstoord. De vloer begint te schudden. Snelle, onregelmatige bibbers. De muren, de kast en het bureau schudden mee. Sommige van de kaartjes in de kast naast me vallen om. Uit een luidspreker in de gang klinkt de stem van een man, maar aangezien de muziek rustig doorspeelt kan ik niet horen wat hij zegt. Ik zit op mijn stoel, mij afvragend of ik iets moet doen - maar al vrij snel wordt duidelijk dat het blijft bij licht schudden, en dat het niet erger wordt. Langzaam vindt de aarde haar rust weer terug.

Het enige dat nog een beetje bibbert zijn mijn benen.



We wonen heel mooi met zijn allen in door ons gecreëerde huizen in door ons gecreëerde steden in een door ons gecreëerd systeem met een door ons gecreëerde ideologie die in stand gehouden wordt door door ons gecreëerde instituten. We hebben een hele mooie wereld gecreëerd waarin de angst voor te weinig voedsel gecompenseerd wordt door de supermarkt om de hoek, waarin de angst voor warmte en kou gecompenseerd wordt door centrale verwarming en airconditioning, waarin de angst voor de dood gecompenseerd wordt door de ontkenning ervan (resulterend in een obsessieve drang naar het tegennatuurlijk en onnodig verlengen van mensenlevens, en in een blinde, evenzeer tegennatuurlijke focus op 'jong blijven') en waarin de angst voor zinloosheid tegemoet gekomen wordt door de televisie. We hebben een hele mooie wereld gecreëerd waarin natuur gereduceerd is tot amusement en derhalve geconsumeerd kan worden - zoals alles in onze samenleving. We hebben een hele mooie wereld gecreëerd waarin consumptie niet meer dient om het leven mogelijk te maken maar waarin het leven dient om consumptie mogelijk te maken.

Onze wereld is prachtig, want we kunnen haar volledig controleren. Idealiter, althans.

En als je het leven kunt controleren, hoef je niet meer bang te zijn.



Maar als de wereld begint te schudden, al is het maar zachtjes en al duurt het maar eventjes, als de vloer onder je voeten zich plotseling niet meer op dezelfde plaats bevindt als even daarvoor, dan wordt gedurende een kort ogenblik haarscherp duidelijk hoe fragiel en kwetsbaar onze creatie is, en tegelijkertijd hoezeer ze ons afsnijdt van een belangrijk bewustzijn - het bewustzijn deel uit te maken van een groter geheel, en daarvan volledig afhankelijk te zijn.



De kracht van de natuur is immens. Het is mooi om daar weer even een heel kleine stukje van te mogen voelen.

Stabiliteit is een geschenk, geen vanzelfsprekendheid.

Tuesday, 5 October 2004

De gemeente en de pater familias

De dormitory is geen echte dormitory. Ik bedoel, het is natuurlijk wel een dormitory, want er wonen veel internationale studenten in kleine, relatief dure kamertjes. Maar het oorspronkelijke doel van de dormitory was helemaal niet de dormitory. Waseda Hoshien, zoals de dormitory heet, is eigenlijk een evangelische organisatie die zich bezig houdt met het promoten van allerlei culturele en religieuze activiteiten. Dat blijkt onder meer uit het feit dat ik, wanneer ik het gebouw waarin ik woon verlaat (de dormitory bestaat uit meerdere gebouwen), oog in oog sta met een fraaie bakstenen kerk. De kerk, die geflankeerd wordt door een schitterende, tot de hemel reikende pijnboom, wordt behalve voor kerkdiensten vaak gebruikt als ambiance voor huwelijksvoltrekkingen (niet zelden zie ik mij, wanneer ik op de fiets ben, genoodzaakt tussen de bruiloftsgasten door te slalommen teneinde de openbare weg te bereiken) en als repetitieruimte voor verschillende koren (wanneer ik aan het eind van de middag thuiskom, word ik regelmatig verrast door harmonieus samenzingende mannenstemmen).



Voor het overige is er niet zoveel te merken van het christelijke stempel dat de dormitory draagt. De bewoners schijnen nagenoeg allemaal aanhangers te zijn van het onverschillig-agnostisch secularisme (een moderne vorm van religie die ervan uit gaat dat religie op zich best wel boeiend is, zolang je je er maar niet al te zeer in hoeft te verdiepen, en dat mensen best mogen geloven, ook best niet mogen geloven, en dat je zelf eigenlijk niet gelooft, of misschien wel in iets maar niet in iets wat anderen al voor je hebben geformuleerd, maar in elk geval niet in iets waar je iets voor moet doen, en dat religie best mag, zolang het maar geen invloed heeft op de samenleving, en dat boeddhisme eigenlijk best wel interessant is. Het onverschillig-agnostisch secularisme is, kortom, de ultieme synthese tussen New Age, atheïsme en pragmatisme; en als zodanig zeer succesvol in met name West- en Noord-Europa, ofschoon het wereldwijd aanhangers heeft). Het enige teken van religieuze affiliatie onder mijn medebewoners kwam van een lief meisje uit Singapore dat mij meedeelde dat zij tot Kannon (alias Avoliketshvara) bidt.

Dus nee, over het algemeen speelt geloof niet echt een grote rol in de dormitory. Ik heb ook niet de indruk dat men hier sterk de behoefte heeft ons te bekeren; ik heb althans nog niet een schrijven in mijn postvakje aangetroffen dat mij oproept mijn heil te zoeken bij Jezus Christus.



Vorige week hadden wij een welkomstbijeenkomst in de dormitory. Wij werden verwacht in de kelder van één van de gebouwen, waar wij een eenvoudige doch voedzame maaltijd zouden ontvangen. Gezien het feestelijke karakter van de bijeenkomst was er zelfs gezorgd voor een heuse cocktailbar (dat sinas en goedkope gin niet echt de meest wervelende combinatie vormen die men zich voor kan stellen mocht de pret niet drukken). Kennelijk wordt het zaaltje waarin wij samengekomen waren ook gebruikt voor kerkdiensten, want op een verhoging achter in de zaal bevonden zich een microfoon, een standaard waarop een eventuele spreker een min of meer heilig boek zou kunnen leggen, en een piano. Daarachter hing bovendien een groot kruis aan de muur.



Voordat wij ons mochten storten op het eten en drinken dat voor ons was klaargezet, moesten eerst de nodige plichtplegingen worden afgewerkt. Natuurlijk werden wij eerst nog even gewezen op een paar belangrijke regels in de dormitory. Daarna werden wij uitgenodigd ons vooral in te schrijven voor een weekendtrip naar Fukuyama, ergens in november, waar wij samen met high school-meisjes soba (noodles) kunnen gaan bereiden; een uitnodiging die enkele van mijn mannelijke medebewoners reeds deed watertanden (of dat nu wel of niet was omwille van die heerlijke soba laat ik graag aan de lezer ter beoordeling). Vervolgens werden wij voorgesteld aan een aantal mensen die ons verblijf hier zullen trachten te veraangenamen, zoals de portier, de dame bij wie we terecht kunnen met allerhande lichamelijke en mentale ongemakken, en een aantal studenten die het leuk vinden om op stap te gaan met buitenlandse studenten. Tot slot was het de beurt aan de pater familias om zijn welkomsttoespraak te houden.



Een trotse heer van respectabele leeftijd stapte naar voren. Hij ging gekleed in een donkerbruin pak, een stropdas in dezelfde kleur als het pak, en een kraakhelder wit overhemd dat licht doorschijnend was, als gevolg waarvan het hemd dat hij eronder droeg zichtbaar was. Met zijn borst ietwat naar voren en zijn kin ietwat omhoog heette hij ons welkom, waarna hij ons de geschiedenis van de dormitory begon te vertellen. Aangezien hij in het Japans sprak kon ruim de helft van de aanwezige studenten zijn verhaal niet volgen, maar dat weerhield hem er niet van om ons uitgebreid te onderrichten over het eerdere wel en wee van ons aller dormitory. Hij glom daarbij als een liefhebbende ouder die vol trots de buren inlicht over de schoolresultaten van zijn kinderen.



Studenten van Waseda staan erom bekend dat ze altijd te weinig tijd hebben om alle dingen te doen die ze willen doen, simpelweg omdat ze veel te veel willen doen (wat ongetwijfeld één van de redenen is dat ik me hier thuis voel). Ze studeren aan één van 's lands beste universiteiten, ze hebben bijna allemaal een bijbaantje omdat hun universiteit zo duur is en omdat ze ook willen stappen en de nieuwste mobiele telefoon willen hebben (in tegenstelling tot de ouders van studenten van die andere beroemde, rivaliserende privé-universiteit, Keio, zijn de ouders van Waseda-studenten over het algemeen niet buitenproportioneel rijk), en daarnaast zijn ze ook nog eens lid van één, twee of meerdere studentenclubs, 'circles' genaamd. Circles zijn groepen studenten die in grootte variëren van, pak hem beet, tien tot vele honderden leden, en die een bepaalde interesse delen. Een groot aantal circles houdt zich bezig met sport; zo zijn er tientallen honkbal-, voetbal-, tennis- en skicircles. Daarnaast zijn er vele muziek-, film- en toneelcircles, en natuurlijk een groot aantal studiecircles. Nogal wat circles doen vrij maffe dingen; zo ben ik onder meer een verstoppertjecircle, een frisbeecircle en vele circles die zich bezighouden met de aanbidding van een bepaald idool tegengekomen. Ook de jongens in de donkerblauwe, semi-fascistische uniforms die het publiek tijdens de honkbalwedstrijd bezighielden vormen een circle.



Een studieverblijf in Japan is niet compleet zonder het lidmaatschap van ten minste één circle. Geïnspireerd door recente karaoke-ervaringen besluit ik dan ook om eens te kijken of ik lid zou kunnen worden van een circle die zich met zingen bezighoudt, zoals een koor of een musicalgezelschap. Aangezien er, zoals ik al zei, vaak door koren gerepeteerd wordt in de kerk tegenover mijn gebouw, ga ik naar de balie van de dormitory om te vragen of er misschien een (kerk)koor is dat aan de dormitory verbonden is. Dat is er niet, zo krijg ik te horen; maar er zijn wel verschillende circles die repeteren in de kerk.



Dan komt uit een zijkamertje met statige tred de pater familias aangelopen. Boven zijn grijze pantalon draagt hij een paars-rood-bruin Hawaii-overhemd. Zijn borst heeft hij ietwat naar voren, zijn kin ietwat omhoog. Hij heeft mijn vraag gehoord en noemt me de namen van een paar beroemde studentenkoren waar ik lid van zou kunnen worden. Hij zegt met gepaste trots dat hij ook lid is van een koor, en dat hij aanstaande donderdag de repetitie zal leiden omdat de eigenlijke dirigent dan afwezig is.

Even wordt het stil; zijn gedachten lijken af te dwalen, in beslag genomen door een plotseling opkomende herinnering. Dan beginnen zijn ogen te glinsteren. Zijn borst gaat nog wat verder naar voren, zijn kin gaat nog wat verder omhoog. En hij vertelt. Met een grote glimlach vertelt hij hoe hij, toen hij nog een middelbare scholier was die lid was van het schoolkoor, op een mooi moment gevraagd werd om bij een belangrijke gelegenheid ten overstaan van de gehele school een solo ten gehore te brengen. Heel even is de pater familias weer een zenuwachtige maar apetrotse jongen van zeventien, die zijn moment van glorie beleeft; een moment dat hij zijn hele leven lang zal blijven koesteren.

De glinsterende ogen kijken mij vragend aan; bewonderend kijk ik terug.

Wanneer ik de pater familias bedank voor de informatie over de circles en wegloop, roept hij me nog wat na. Met warme, licht ontroerde stem zegt hij: 「ぜひ日本の生活をエンジョイしてください」 (zehi nihon no seikatsu wo enjoy shite kudasai), 'geniet zeker van het leven in Japan' - daarbij het Engelse woord 'enjoy' gebruikend. Ik bedank hem nogmaals en loop dan weg. Hij kijkt me na tot ik de deur uit ben.
Gevuld met dromen zingt de jongeman zich een weg naar de toekomst.
De uitwisselingsstudent mag eventjes een spiegel zijn.





Sunday, 3 October 2004

Wanneer de goden samenkomen

Het is oktober. Onder de almaar doorstromende regen blijft het kil.

De goden troosten niet. In oktober hebben de goden vrij. In oktober ontmoeten de goden elkaar in Izumo Taisha, ver weg in het westen.

De priesters in Meiji Jingu, de grootste Shinto-tempel van Tokyo, gaan evenwel door met hun werkzaamheden. Je weet maar nooit waarvoor het goed kan zijn.

Regen of niet, de bezoekers wassen hun handen. De goden zijn dan wel waarschijnlijk ver weg, maar je weet maar nooit. Het kan nooit kwaad om je even te reinigen voor je hun huis betreed.

De regen accentueert het gemis.

Het muntstuk dat ik aan de goden offer laat een holle echo na. Wanneer ik in mijn handen klap, blijft de stilte leeg.

De ontmoeting van de goden vindt plaats in oktober, ver weg in het westen, in Izumo Taisha.

Tokyo regent door, ingetogen.

Eventjes de eenzaamheid.





Saturday, 2 October 2004

Honkbal

Honkbal is verreweg de meest populaire sport in Japan. De nationale competitie is de op één na beste van de wereld. Wanneer honkbalwedstrijden tussen de grote clubs op TV worden uitgezonden kijken daar miljoenen mensen naar. Er worden bedragen uitgegeven aan sponsoring die in de grote Europese voetbalcompetities niet zouden misstaan, en de belangrijkste spelers hebben hier een sterrenstatus (Ichiro Suzuki, die momenteel furore maakt bij de Seattle Mariners, is waarschijnlijk het grootste idool van het land). Afgezien van de profcompetitie wordt honkbal hier overal en door iedereen (iedereen die van het mannelijk geslacht is, welteverstaan) gespeeld. In parken zie je meestal meerdere groepen trainende kinderen. Wedstrijden tussen rivaliserende scholen, bedrijven en universiteiten zijn van essentieel belang voor het verkrijgen van prestige.



Tokyo University is de oudste universiteit van het land, en tevens de universiteit met de beste naam en het meeste aanzien. Elke Japanner zal op de vraag wat de beste universiteit van het land is 'Todai' (Tokyo University) antwoorden. 's Lands slimste middelbare scholieren blokken maanden- en soms zelfs jarenlang achttien uur per etmaal op banale en zinloze feitjes, die ze moeten kennen teneinde het toelatingsexamen van Tokyo University te halen. Daar staat tegenover dat je met een diploma van Tokyo University op zak zeker kunt zijn van een hoge (en goedbetaalde) functie binnen een groot bedrijf of de overheid. Het is daarbij niet zo belangrijk dat uit internationale onderzoeken is gebleken dat Tokyo University op het gebied van onderwijs en onderzoek helemaal niet de beste universiteit van Japan is. Het heeft de naam, en dat is voldoende.



Een honkbalwedstrijd tussen Waseda en Todai zal dan ook vast en zeker de moeite van het bezoeken waard zijn...!





Wanneer we bij het kolossale, maar grotendeels ongevulde honkbalstadion aankomen, is de vorige wedstrijd, tussen twee andere universiteiten, nog bezig. In het vak naast ons doen alle supporters van Meiji University gezamenlijk een tamelijk stupide ogend dansje, zich daarbij niet storend aan het feit dat hun universiteit met 7-16 achterstaat. Onder regie van een paar brulapen die vooraan staan zingt men collectief oubollig klinkende padvindersliedjes. Meerdere malen wordt de naam van de universiteit onder begeleiding van een trommel op zeer rytmische wijze, onder begeleiding van aerobic-achtige armbewegingen, gescandeerd. Het team van Meiji University krijgt klaarblijkelijk vleugels van al deze spontane uitingen van medeleven, want ze weten in de laatste inning nog met een uiterste krachtsinspanning de achterstand terug te brengen tot 8-16.

Tot zover de veelbelovende proloog.



De wedstrijd waarvoor wij zijn gekomen begint met het spelen van het schoollied van onze universiteit. Ik word gesommeerd mijn pet van mijn hoofd te nemen. Wanneer het lied begint, steken alle aanwezige Waseda-supporters, die netjes naar hetzelfde vak zijn gedirigeerd, hun rechterarm (compleet met gebalde vuist) in de lucht, om deze daar tot het einde van het lied te houden. Iedereen zingt mee - zij het met gematigd luide stem, opdat de anderen in het vak niet in verlegenheid gebracht worden. Na afloop van het lied moeten wij, onder het collectief roepen van een ondoorgrondelijke slogan, onze armen van boven naar beneden, van rechts naar links, van links naar rechts, en uiteindelijk van beneden naar boven bewegen, opdat onze arm weer in de beginpositie terechtkomt. Dit ritueel wordt enige malen herhaald. Uiteindelijk roepen wij gezamenlijk: 'Gegroet, Todai. Gegroet, Todai.' Deze uiting van respect wordt door de supporters van de tegenpartij met applaus beantwoord.

Dan is het hun beurt. Ze doen exact hetzelfde als wat wij zojuist hebben gedaan, maar dan met een ander lied en een andere slogan. Uiteindelijk roepen zij gezamenlijk: 'Gegroet, Waseda. Gegroet, Waseda.' Deze uiting van respect wordt door ons met applaus beantwoord.



Na afloop van de openingsceremonie ga ik zitten om te kijken naar de wedstrijd, in de naïeve veronderstelling verkerend dat het rituele gedeelte van de wedstrijd reeds heeft plaatsgevonden. Maar al vrij snel wordt duidelijk dat ik me daarin vergist heb.

Wanneer Waseda aan slag is, worden wij allen vriendelijk doch dringend verzocht op te staan, en collectief te participeren in nog meer uitingen van muzikale wansmaak en choreografische treurnis. Wij zijn allen uitgerust met een kartonnen toeter, die wij nu eens op onze hand of op het stoeltje voor ons dienen te slaan om het aanwezige drumstel te begeleiden, dan weer op een voorgeschreven wijze door de lucht dienen te laten bewegen. Het geheel wordt geregisseerd door een dozijn in semi-fascistische uniforms gestoken jongemannen, die toestemming hebben om harder te schreeuwen dan de anderen. Het is tegen de dertig graden celsius, en de jongens moeten zich kapot zweten in die donkerblauwe uniforms, maar daarvan is niets te merken; met onophoudelijke energie tonen ze ons welke steunbetuigingen wij op welke manier moeten uiten, daarbij nauwelijks iets meekrijgend van de wedstrijd achter hen. Eén van hen, kennelijk de leider, staat als een Johnny Weissmuller in militaire dienst op een podiumpje te brullen, terwijl hij wilde (doch geheel vastgelegde en vele malen gerepeteerde) armbewegingen maakt. Onderwijl doen schattige meisjes in schattige wit-rode pakjes (compleet met korte rokjes) schattige dansjes terwijl ze ons met tandpastareclameglimlachjes aankijken, persistente rolpatronen daarbij pijnlijk bevestigend. Evenals de jongens in de uniforms lijkt hun energie onbegrensd, en evenals de jongens zien ze niets van de wedstrijd achter hen.

Tien meter van mij verwijderd bevindt zich een compleet orkest, dat ons onophoudelijk begeleidt bij onze spontane steunbetuigingen aan onze helden op het veld.

Onnodig te vermelden dat er weinig verband bestaat tussen de gebeurtenissen op dat veld en onze collectieve handelingen.



En de wedstrijd? De wedstrijd was spannend, en er werd op hoog niveau gespeeld. Beide teams waren met name verdedigend erg sterk, en aan elkaar gewaagd. Uiteindelijk werd het verschil gemaakt door Otani, de ijzersterke pitcher van Waseda, die ervoor zorgde dat de 2-0 voorsprong die Waseda in de vierde inning (toen de eveneens sterk gooiende pitcher van Todai even de greep op de wedstrijd verloor, waar Waseda door sterk teamspel van kon profiteren) opgebouwd had eigenlijk geen moment in gevaar kwam, waardoor dat de eindstand werd.



Wanneer de wedstrijd is afgelopen, wordt er héél eventjes door sommige mensen ingetogen gejuicht. Vervolgens wordt het muisstil, en ik vraag me af of er misschien voor het één of ander een minuut stilte in acht wordt genomen. Dat blijkt niet het geval; het is slechts een gepaste uiting van respect voor de schoolliederen, die daarna - compleet met dezelfde rituelen als voor de wedstrijd - gespeeld worden. Na afloop van het procédé verlaten wij, de supporters van het winnende team, in op een rouwstemming gelijkende stilte het stadion.

Overal staan jongens in donkerblauwe. semi-fascistische uniforms en schattige meisjes in schattige wit-rode pakjes om ons te bedanken voor onze komst.