In Nederland organiseren studenten zich voornamelijk in grote drink- en bralverenigingen met semi-fascistische hiërarchische structuren en vernederende semi-religieuze inwijdingsrituelen (ook wel eens eufemistisch 'gezelligheidsverenigingen' genoemd), dan wel in studiegerelateerde verenigingen waar men zich verder kan verdiepen in wat men toch al studeert en/of met louter studiegenoten kan feesten. Verenigingen die gecentreerd zijn rond een bepaalde sport of andere activiteit, politieke voorkeur, levensbeschouwing of andere interesse die losstaat van de eigen studie zijn tamelijk dun gezaaid; de succesvolle uitzonderingen (roeiverenigingen en evangelische studentenverenigingen) zijn voornamelijk succesvol omdat ze zich in veel opzichten gedragen als algemene 'gezelligheidsverenigingen'. Lidmaatschap van om het even welke vereniging in een Nederlandse studentenstad is nimmer vrijblijvend - elke in benevelde toestand neergezette handtekening verplicht ten minste tot het ophoesten van een hoge contributie, en vaak ook tot het ondergaan van genoemde inwijdingsrituelen en het verrichten van onbetaalde arbeid in het clubhuis c.q. -restaurant. Wil men daarentegen relatief vrijblijvend sporten of zich op cultureel gebied ontwikkelen, dan is men aangewezen op anonieme cursussen en sportlessen waar men apart voor moet betalen en waar bij de deelnemers elk gevoel van gemeenschapszin totaal ontbreekt - ook weer het andere uiterste.
Hoe anders is het hier. Geen elitaire zuipverenigingen waar omhooggevallen twintigjarige rijkeluiszoontjes bijna omhooggevallen achttienjarige rijkeluiszoontjes onderpissen, en ook geen studieverenigingen die ervoor zorgen dat studenten alleen maar hun studiegenoten kennen en zich nauwelijks verdiepen in zaken die los staan van hun studie. Men organiseert zich hier op basis van (politieke, sportieve, artistieke, religieuze, culinaire en andersoortige) interesses, en men doet dat in zogenaamde societies. Lidmaatschap van een society is geheel vrijblijvend en kost niets; wie zich in wil zetten doet dat, wie slapend lid wil zijn doet dat, en het kaf en het koren scheiden zich vanzelf wel. SOAS kent vele tientallen societies: van kleine obscure clubjes tot honderden leden tellende invloedrijke verenigingen. Ze zijn een perfecte manier om mensen te leren kennen die dezelfde interesse hebben als jij, om je in te zetten voor zaken die je na aan het hart gaan, of simpelweg om af en toe een nieuwe hobby uit te proberen.
De introductieweek wordt afgesloten met een grote bazaar, waar alle societies vertegenwoordigd zijn en hun uiterste best doen potentieel geïnteresseerde nieuwe studenten zich te laten aanmelden voor de club. De internationale socialisten hebben hun tafeltjes bij de ingang van de universiteit gezet; posters waarop George W.B. voor terrorist wordt uitgemaakt lachen je tegemoet als je het gebouw binnenloopt. De sportzaal is gevuld met allemaal tafeltjes waarachter studenten zitten die zich bezig houden met falun gong meditatie en skydiven en cricket en Afrikaanse dans en theedrinken en fotograferen en schrijven voor de studentenkrant en tai chi en allerlei vechtsporten en een Indiaas weeshuis en al port drinkend debatteren en bergbeklimmen en een goeroe navolgen en vrijwilligerswerk en karaoke en hun seksuele identiteit en films kijken en gezamenlijk taart eten en andere niet altijd even duidelijk gedefinieerde activiteiten. En allemaal willen ze dat jij hen daarbij gaat vergezellen. Al snel heb ik de schroom van me afgeworpen en laat ik me door enthousiaste leden van societies overhalen mijn naam en e-mailadres op hun lijst te zetten. Het verplicht tot niets, het leidt slechts tot een stroom mailtjes met aankondigingen voor activiteiten, en wie weet zit daar af en toe wat leuks tussen en ontmoet je er leuke mensen.
Ik schrijf me voorlopig in voor de Aikido Society - tweemaal eerder overwoog ik deze mooie sport te gaan beoefenen, tweemaal heb ik het niet doorgezet, maar driemaal is scheepsrecht. Ik schrijf me in voor de Drama Society - misschien kan ik met een paar ervaren mensen iets leuks in elkaar zetten, en misschien is het wel een aardige kans om wat ervaring op te doen in regisseren. Ik schrijf me in voor de Wine Tasting Society - normaal kost een les twaalf pond, nu slechts vijf, die kans wil ik natuurlijk niet laten lopen. Ik schrijf me in voor de Amnesty International Society. Ik informeer bij de Bhakti Yoga Society wat het verschil is met Hatha of Iyengar Yoga en krijg van het meisje dat bij het standje staat te horen dat mijn lichaam toch in feite irrelevante balast is en dat het erom gaat dat ik mijn ziel daaruit weet te bevrijden, en dat het uiteindelijk allemaal over liefde gaat en terwijl ze me dat vertelt kijkt ze me recht in mijn ogen aan met twee prachtige blauwgroene ogen waartussen helaas een slordig kwakje beige verf zit en het valt me op dat ze nog niet helemaal uitgestegen is boven de fysieke wereld want ze heeft toch de moeite genomen haar mooie ogen nog eens extra aan te zetten met een beetje uiterst profane, maar desalniettemin niet onaardig ogende make-up. Wanneer ik zeg dat ik er nog even over nadenk en verder loop krijg ik een meewarige blik mee van het meisje en van haar eveneens met beige verf bekwakte buurman. Je ziet ze denken: 'jammer, hij leek geïnteresseerd, maar hij is kennelijk nog niet zo ver'. Misschien had ik me toch in moeten schrijven, al was het alleen maar om die mooie pedante ogen nog eens te mogen zien.
De Christian Union bemant het standje direct naast de Bhakti Yoga Society. Voorzichtig informeer ik naar hun geloofsideeën, daar ik wel wil weten of ik met een stel dogmatische evangelicalen of met gezellige vrijzinnige mystici te maken heb. In eerste instantie wordt elke vraag die ik stel gepareerd met een beleefde wedervraag, maar uiteindelijk krijg ik toch het compromisloze Waarheidsverhaaltje dat ik al zo vaak heb gehoord. Jammer. Gelukkig staat even verderop de Salaam Society. Mijn aandacht wordt getrokken door een poster waarop een kruis, een halve maan en een Davidsster staan. Het blijkt een society te zijn die zich bezighoudt met interreligieuze activiteiten en -dialoog. Nadat ik mijn naam en handtekening op de lijst heb gezet krijg ik van de jongen die bij het standje staat een chocolaatje aangeboden. Zelf neemt hij er geen, omdat hij deze maand elke dag van zonsopgang tot zonsondergang vast.
Ook de common room en de studentenbar zijn volledig gevuld met standjes. Hier bevinden zich met name de politieke en culturele societies. De actiebereidheid spat ervan af, en ik waan mij even in de jaren zeventig. Ik passeer de Stop the War Society, de Palestinian Society (waarvan ik en passant lid word - ik begin de smaak te pakken te krijgen), de Free Burma Society, de Hugo Chavez Support Society, de Socialist Society, de Students for a free Tibet Society (jazeker, weer een handtekening gezet), de Human Rights in the Philippines Society, de Autonomous Society, de Green Society (hoppa, nog maar een handtekening, al zijn ze helaas niet direct gelieerd aan de European Green Party), de Labour Students Society en de Kashmir Society. Daarnaast zijn er allerlei culturele societies. De invloedrijke en actieve Islamic Society bezet niet één tafeltje, zoals de meeste andere societies, maar drie, in het midden van de ruimte. Een bebaarde jongeman geeft me een uitnodiging voor een iftar-maaltijd die volgende week plaatsvindt. Een Chinese jongen doet zijn best me bij zijn Chinese Society te krijgen maar ik begin het gevoel te krijgen dat ik nu wel genoeg handtekeningen gezet heb. Even later zorgen de charmes van een Koreaanse jongedame er echter wel voor dat ik me aanmeld voor de Korean Society, maar dat komt ook omdat de Japanese Society klaarblijkelijk op zijn gat ligt en omdat ik een hartstochtelijk liefhebber ben van kimchi. De Pakistaanse, Zuid-Aziatische, Zuidoost-Aziatische, Afrikaanse, Malinese, Iraanse, Afro-Carribische en Oost-Europese societies laat ik voorlopig maar even voor wat ze zijn.
De Duitse mangaliefhebber heeft me uitgenodigd voor de openingsavond van de Karaoke Society. Hij heeft gekozen voor een pub waar elke zaterdagavond een gratis karaokeavond georganiseerd wordt en die niet te ver verwijderd is van de tweede SOAS-campus. Wanneer ik hem 's middags spreek verzekert hij me ervan dat er ten minste vijftig mensen zullen zijn. Als ik 's avonds een half uur na de aangekondigde aanvangstijd met een vriend de pub betreed, zie ik de jongen echter in zijn eentje zitten achter een groot glas cola en een kommetje chips. Hij bladert verwoed in de multomap waarin alle te zingen liedjes staan. We begroeten hem, maar het duurt even voor hij ons herkent. Hij staat stijf van de caffeïne omdat hij de hele dag achter zijn standje zijn red bull-achtige frisdrank heeft zitten drinken. Ik vraag hem of hij nog andere mensen verwacht, bij voorkeur schattige Koreaanse meisjes, en hij antwoordt bevestigend, maar niemand komt ons gezelschap houden. De pub is gevuld met gespierde kerels met strakke hempjes en ringbaardjes, en de geblondeerde barman draagt een knalroze shirtje. Op het podium staat een semi-vrouw van twee meter met een halfblote buik en lang blond haar met zware basstem zijn/haar interpretatie van een smartlap te geven. Hij/zij wordt opgevolgd door een vals zingende Jamai-lookalike. De voorzitter en oprichter van onze society zingt luidkeels mee, zichzelf daarbij begeleidend met een brandende aansteker. Hij heeft dan al lang het briefje ingeleverd waarop hij heeft geschreven dat hij een nummer van de Pet Shop Boys wil zingen.
We hebben hem niet meer horen zingen. Bij nader inzien wachtte er een metro op me die ik heel nodig moest halen.
Ik geloof niet dat ik nog steeds heel veel heil zie in de Karaoke Society. Maar gelukkig is er een flink aantal andere societies waarvoor ik mij als ik dat wil kan inzetten - het zal geen saai jaar worden!
Sunday, 30 September 2007
Friday, 28 September 2007
Introductieweek
Twee studenten houden een praatje over hoe je het meeste uit je verblijf in Londen kunt halen. Ze zijn heel grappig want ze maken steeds grapjes. Het enige dat jammer is is dat ze elke suggestie die hun powerpointpresentatie doet afwijzen met een sarcastische opmerking over het nemen van een tweede hypotheek of over toeristisch kuddegedrag. Potentieel nuttige tips (voor 1 pond met de bus naar Schotland als je vroeg boekt) worden niet nader uitgelegd (waar vind je die tickets?). Ik krijg niet de indruk dat ze zelf het meeste uit hun verblijf in Londen halen.
Net wanneer ik haast heb vanwege een afspraak word ik voor het eerst geconfronteerd met de grillen van de tube. De Piccadilly Line wordt gehinderd door een seinstoring. Na een half uur wachten mag ik proberen mij in een overvolle wagon te persen, die niet onderdoet voor de Ginza of de Hibiya Line tijdens de ochtendspits. Het enige dat ontbreekt zijn de behandschoende conducteuren die mensen de trein in duwen, en ook heb ik in Tokyo nooit een instappende passagier die een uitstappende passagier het uitstappen belet kritiek horen pareren middels de classificatie 'stupid cow', maar verder waan ik mij weer even op het station van Nihonbashi. De machinist heet ons welkom in de Piccadilly Line. 'Destination unknown,' voegt hij er op cynische toon aan toe, maar ik ben de enige in de hele wagon die lacht. Misschien was het geen grapje. Vanwege de extreme drukte slaan we King's Cross station maar over. Wanneer ik eindelijk aankom op Russell Square ben ik een half uur te laat voor mijn afspraak, maar gelukkig kom ik haar 's avonds nog tegen.
De undergraduate studenten staan in een lange rij te wachten om zich te mogen inschrijven. Bij ons gaat het een stuk sneller. Ik loop de bureaucratische procedures opmerkelijk eenvoudig door. Zelfs wanneer het betalen van het resterende deel van mijn collegegeld niet lukt levert dat geen echte problemen op: ik mag later terugkomen om het nog eens te proberen. Nadat het betalen gelukt is mag ik mijn studentenkaart, mijn bibliotheekpas en een studiegids waarin de cursusbeschrijvingen van mijn opleiding staan op gaan halen.
Tot mijn schrik mag ik maximaal vier modules kiezen, die het hele jaar duren en zodoende de equivalent zijn van ten minste 15 ects, maar er worden zoveel interessante vakken aangeboden dat de keuze niet eenvoudig zal zijn. Mijn masterscriptie geldt als één module, alsook het belangrijkste vak van mijn programma, dat gaat over Japanse rituelen en religieuze teksten. Daarnaast wil ik de module over godsdienstwetenschappelijke theorieën en methologieën volgen. Dan blijft er nog één module over... Ik twijfel tussen boeddhistische filosofie, Japanse taalcolleges en meer interessante dingen, maar vermoed dat ik uiteindelijk toch ga voor de module over de politieke en ideologische dimensie van mythen. Ik spreek de docente op de opleidingsborrel, en ze is geweldig. In no time hebben we het over Roland Barthes en Lévi-Strauss en ze vertelt dat we de mythentheorie van Joseph Campbell gaan deconstrueren om zijn politieke agenda bloot te leggen en dat ze van iedere student gaat vragen om een aspect van de moderne samenleving op Barthesiaanse wijze te gaan analyseren. Wauw.
De opleidingsborrel is sowieso het hoogtepunt van de week. Er zijn zo'n veertig nieuwe masterstudenten, verdeeld over een zestal programma's. Na een kort algemeen praatje stellen de (voornamelijk Duitse en Italiaanse) docenten zich voor, waarna de flessen wijn opengemaakt worden. De coördinatrice van mijn programma is een zeer enthousiaste en vriendelijke Italiaanse dame. Ze moppert over de kwaliteit van de wijn en nodigt me nu reeds uit om op een researchseminar een lezing te komen geven over het onderzoek dat ik gedaan heb voor mijn bachelorscriptie. Jeetje, graag, wat een kans... Een wat oudere docent met een Australisch accent bestudeert Afrikaans pentecostalisme en geeft een college over ontwikkelingen in het wereldchristendom. Oei, dat wil ik ook volgen... Gelukkig zijn studenten hier toegestaan bij zoveel vakken als ze willen als toehoorder aanwezig te zijn, en van die mogelijkheid zal ik zeker gebruik gaan maken.
De Law Society organiseert een Braziliaanse discoavond in een hippe mojitoclub. Helaas is het happy hour snel voorbij, waarna men voor een mojito negen euro moet neerleggen, wat mij iets te gortig is. De uitstekende band maakt de droge keel dan weer meer dan goed. Ik dans als een ware Latino in het rond. Aan het einde van de avond ruikt geen kledingstuk naar rook - wie wil roken mag buiten staan kleumen. Leve het Britse anti-rookbeleid!
Elke woensdagavond wordt er in de SOAS-bar (jawel, u leest het goed, onze universiteit heeft naast een lounge ook een bar, compleet met pooltafel, 1664 op de tap en sterke drank - als ze dat nou ook zouden doen in de koffiekamer van het Matthias de Vrieshof zouden ze nooit meer problemen hebben met rendabiliteit) een quiz georganiseerd. Ik trommel een team bij elkaar. Ik vraag aan een van mijn teamgenoten hoe we ons team noemen. 'Be creative,' zegt ze, en dat wordt dus onze teamnaam. De vragen zijn behoorlijk pittig. Gelukkig weet ik hoeveel inwoners Schotland heeft en welk land een vlag heeft met een adelaar, een cactus en een slang, en weten anderen welke Beatle een trompet vasthield op de cover van Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band en welke Afrikaan als eerste de nobelprijs voor de literatuur kreeg. We weten helaas niet hoeveel goals het damesteam van Argentinië scoorde op het laatste WK, en we vergissen ons in de naam van koolstofdioxide in vaste toestand. Uiteindelijk hebben we 16 van de 25 vragen goed. We eindigen rond de 8e plaats, in een veld van ongeveer 30 teams. Niet slecht voor de eerste keer.
Ik ontmoet een gezette, bebrilde Duitse jongen die Japans studeert, bubblegumfrisdrank drinkt en totaal verzot is op manga, anime en dergelijke zaken. Hij is op en top archetypisch. Hij vertelt me dat hij bezig is de SOAS Karaoke Society op te richten, en of ik daar ook lid van wil worden. Dat hoeft hij geen twee keer te vragen - natuurlijk zet ik mijn handtekening op zijn lijst. Elke Japanoloog is immers bekend met de geneugten van een goede karaoke-avond.
En dan is het plotseling vrijdag en word ik 24. Vanavond volgt een klein feestje in onze woonkamer om deze gebeurtenis niet geheel ongemerkt voorbij te laten gaan.
De eerste week in Londen zit erop.
Net wanneer ik haast heb vanwege een afspraak word ik voor het eerst geconfronteerd met de grillen van de tube. De Piccadilly Line wordt gehinderd door een seinstoring. Na een half uur wachten mag ik proberen mij in een overvolle wagon te persen, die niet onderdoet voor de Ginza of de Hibiya Line tijdens de ochtendspits. Het enige dat ontbreekt zijn de behandschoende conducteuren die mensen de trein in duwen, en ook heb ik in Tokyo nooit een instappende passagier die een uitstappende passagier het uitstappen belet kritiek horen pareren middels de classificatie 'stupid cow', maar verder waan ik mij weer even op het station van Nihonbashi. De machinist heet ons welkom in de Piccadilly Line. 'Destination unknown,' voegt hij er op cynische toon aan toe, maar ik ben de enige in de hele wagon die lacht. Misschien was het geen grapje. Vanwege de extreme drukte slaan we King's Cross station maar over. Wanneer ik eindelijk aankom op Russell Square ben ik een half uur te laat voor mijn afspraak, maar gelukkig kom ik haar 's avonds nog tegen.
De undergraduate studenten staan in een lange rij te wachten om zich te mogen inschrijven. Bij ons gaat het een stuk sneller. Ik loop de bureaucratische procedures opmerkelijk eenvoudig door. Zelfs wanneer het betalen van het resterende deel van mijn collegegeld niet lukt levert dat geen echte problemen op: ik mag later terugkomen om het nog eens te proberen. Nadat het betalen gelukt is mag ik mijn studentenkaart, mijn bibliotheekpas en een studiegids waarin de cursusbeschrijvingen van mijn opleiding staan op gaan halen.
Tot mijn schrik mag ik maximaal vier modules kiezen, die het hele jaar duren en zodoende de equivalent zijn van ten minste 15 ects, maar er worden zoveel interessante vakken aangeboden dat de keuze niet eenvoudig zal zijn. Mijn masterscriptie geldt als één module, alsook het belangrijkste vak van mijn programma, dat gaat over Japanse rituelen en religieuze teksten. Daarnaast wil ik de module over godsdienstwetenschappelijke theorieën en methologieën volgen. Dan blijft er nog één module over... Ik twijfel tussen boeddhistische filosofie, Japanse taalcolleges en meer interessante dingen, maar vermoed dat ik uiteindelijk toch ga voor de module over de politieke en ideologische dimensie van mythen. Ik spreek de docente op de opleidingsborrel, en ze is geweldig. In no time hebben we het over Roland Barthes en Lévi-Strauss en ze vertelt dat we de mythentheorie van Joseph Campbell gaan deconstrueren om zijn politieke agenda bloot te leggen en dat ze van iedere student gaat vragen om een aspect van de moderne samenleving op Barthesiaanse wijze te gaan analyseren. Wauw.
De opleidingsborrel is sowieso het hoogtepunt van de week. Er zijn zo'n veertig nieuwe masterstudenten, verdeeld over een zestal programma's. Na een kort algemeen praatje stellen de (voornamelijk Duitse en Italiaanse) docenten zich voor, waarna de flessen wijn opengemaakt worden. De coördinatrice van mijn programma is een zeer enthousiaste en vriendelijke Italiaanse dame. Ze moppert over de kwaliteit van de wijn en nodigt me nu reeds uit om op een researchseminar een lezing te komen geven over het onderzoek dat ik gedaan heb voor mijn bachelorscriptie. Jeetje, graag, wat een kans... Een wat oudere docent met een Australisch accent bestudeert Afrikaans pentecostalisme en geeft een college over ontwikkelingen in het wereldchristendom. Oei, dat wil ik ook volgen... Gelukkig zijn studenten hier toegestaan bij zoveel vakken als ze willen als toehoorder aanwezig te zijn, en van die mogelijkheid zal ik zeker gebruik gaan maken.
De Law Society organiseert een Braziliaanse discoavond in een hippe mojitoclub. Helaas is het happy hour snel voorbij, waarna men voor een mojito negen euro moet neerleggen, wat mij iets te gortig is. De uitstekende band maakt de droge keel dan weer meer dan goed. Ik dans als een ware Latino in het rond. Aan het einde van de avond ruikt geen kledingstuk naar rook - wie wil roken mag buiten staan kleumen. Leve het Britse anti-rookbeleid!
Elke woensdagavond wordt er in de SOAS-bar (jawel, u leest het goed, onze universiteit heeft naast een lounge ook een bar, compleet met pooltafel, 1664 op de tap en sterke drank - als ze dat nou ook zouden doen in de koffiekamer van het Matthias de Vrieshof zouden ze nooit meer problemen hebben met rendabiliteit) een quiz georganiseerd. Ik trommel een team bij elkaar. Ik vraag aan een van mijn teamgenoten hoe we ons team noemen. 'Be creative,' zegt ze, en dat wordt dus onze teamnaam. De vragen zijn behoorlijk pittig. Gelukkig weet ik hoeveel inwoners Schotland heeft en welk land een vlag heeft met een adelaar, een cactus en een slang, en weten anderen welke Beatle een trompet vasthield op de cover van Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band en welke Afrikaan als eerste de nobelprijs voor de literatuur kreeg. We weten helaas niet hoeveel goals het damesteam van Argentinië scoorde op het laatste WK, en we vergissen ons in de naam van koolstofdioxide in vaste toestand. Uiteindelijk hebben we 16 van de 25 vragen goed. We eindigen rond de 8e plaats, in een veld van ongeveer 30 teams. Niet slecht voor de eerste keer.
Ik ontmoet een gezette, bebrilde Duitse jongen die Japans studeert, bubblegumfrisdrank drinkt en totaal verzot is op manga, anime en dergelijke zaken. Hij is op en top archetypisch. Hij vertelt me dat hij bezig is de SOAS Karaoke Society op te richten, en of ik daar ook lid van wil worden. Dat hoeft hij geen twee keer te vragen - natuurlijk zet ik mijn handtekening op zijn lijst. Elke Japanoloog is immers bekend met de geneugten van een goede karaoke-avond.
En dan is het plotseling vrijdag en word ik 24. Vanavond volgt een klein feestje in onze woonkamer om deze gebeurtenis niet geheel ongemerkt voorbij te laten gaan.
De eerste week in Londen zit erop.
Labels:
London,
study abroad
Tuesday, 25 September 2007
Voetstappen
Langzaam wordt de kamer van mij. De eerste meter boeken staat netjes in het kastje, de wandkast begint driedimensionale vormen aan te nemen, de Perzische duizend-en-een-nacht illustratie hangt prachtig aan de muur en de nieuwe boxjes doen volledig recht aan de briljante soundtrack van The Constant Gardener. Mijn knuffels kijken me aan vanaf het bed. Een thuis komt tot stand.
Nieuwe mensen wandelen mijn leven binnen. Sommigen zullen een tijdje blijven, anderen niet, maar dat geeft niet. De openheid en wederzijdse nieuwsgierigheid is mooi en spannend, en zo eigen aan deze eerste periode. Je ontmoet mensen uit alle hoeken van de wereld, allemaal licht ontheemd, allemaal vol verwachting. Je loopt toevallig tussen driehonderd onbekenden je nieuwe huisgenoot die je nog niet had ontmoet tegen het lijf, er komt een Japanse jongen op je af die zegt je te herkennen van je tijd in Tokyo, je spreekt met leuke mensen af om de volgende dag samen naar de een of andere introductieactiviteit te gaan en eerst een hapje te eten. De wijn vloeit net iets te rijkelijk. Mensen studeren internationaal recht en ontwikkelingsstudies en conflictbeheersing en Indiase religies en Midden-Oosten studies en ethnomusicologie. Wauw, wat een leuke universiteit!
Ik loop met mijn vader door de stad. Als we even niet weten waar we zijn kijken we op het verlepte Poolse kaartje van Londyn dat hij ergens op straat heeft gevonden en dat ons al enige malen heeft geholpen. Als volleerde shoppers stropen wij Regent Street en Oxford Street af, op jacht naar hippe kleding en andere mooie dingen. Voor het British Museum slaan Koreaanse sjamanistische beelden de oogstdans gade. Aan het eind van de avond brandt nog slechts achter één enkel raampje van Buckingham Palace licht - zou ze niet kunnen slapen? Het water van de Theems weerspiegelt de lichtjes van het Oog van Londen, alsmede die van haar beroemdste klokkentoren. Overal rijden de dubbeldekkers.
We bezoeken het reptielenhuis waar ooit een jonge Harry Potter een grote slang liet ontsnappen, hetgeen hem toen niet in dank werd afgenomen. Achter het glas dat hij liet verdwijnen zitten nu onschuldige schildpadden - kennelijk wilde men niet opnieuw het risico nemen door toedoen van een tovenaarsjochie een grote boa constrictor kwijt te raken. Verderop dartelen vijf jonge otters over elkaar heen. Ze piepen en knuffelen en rennen rond en proberen in de bamboeboom te klimmen en met hele grote oogjes visjes van ons los te bedelen. Ze zijn ontzagwekkend schattig. Ik wil een otter.
Ik krijg een lief stinkdiertje, waar ik ook heel blij mee ben. Ze heet Eva.
Kothbiro, zingt Ayub Ogada. Ik heb geen idee wat het betekent, maar het klinkt prachtig. Het lied is een beetje triest, maar ook troostgevend. Het gaat vast over een reis, want er klinkt zowel verdriet om het afscheid als hoop voor de nieuwe dag in door.
Maar misschien is dat projectie.
Nieuwe mensen wandelen mijn leven binnen. Sommigen zullen een tijdje blijven, anderen niet, maar dat geeft niet. De openheid en wederzijdse nieuwsgierigheid is mooi en spannend, en zo eigen aan deze eerste periode. Je ontmoet mensen uit alle hoeken van de wereld, allemaal licht ontheemd, allemaal vol verwachting. Je loopt toevallig tussen driehonderd onbekenden je nieuwe huisgenoot die je nog niet had ontmoet tegen het lijf, er komt een Japanse jongen op je af die zegt je te herkennen van je tijd in Tokyo, je spreekt met leuke mensen af om de volgende dag samen naar de een of andere introductieactiviteit te gaan en eerst een hapje te eten. De wijn vloeit net iets te rijkelijk. Mensen studeren internationaal recht en ontwikkelingsstudies en conflictbeheersing en Indiase religies en Midden-Oosten studies en ethnomusicologie. Wauw, wat een leuke universiteit!
Ik loop met mijn vader door de stad. Als we even niet weten waar we zijn kijken we op het verlepte Poolse kaartje van Londyn dat hij ergens op straat heeft gevonden en dat ons al enige malen heeft geholpen. Als volleerde shoppers stropen wij Regent Street en Oxford Street af, op jacht naar hippe kleding en andere mooie dingen. Voor het British Museum slaan Koreaanse sjamanistische beelden de oogstdans gade. Aan het eind van de avond brandt nog slechts achter één enkel raampje van Buckingham Palace licht - zou ze niet kunnen slapen? Het water van de Theems weerspiegelt de lichtjes van het Oog van Londen, alsmede die van haar beroemdste klokkentoren. Overal rijden de dubbeldekkers.
We bezoeken het reptielenhuis waar ooit een jonge Harry Potter een grote slang liet ontsnappen, hetgeen hem toen niet in dank werd afgenomen. Achter het glas dat hij liet verdwijnen zitten nu onschuldige schildpadden - kennelijk wilde men niet opnieuw het risico nemen door toedoen van een tovenaarsjochie een grote boa constrictor kwijt te raken. Verderop dartelen vijf jonge otters over elkaar heen. Ze piepen en knuffelen en rennen rond en proberen in de bamboeboom te klimmen en met hele grote oogjes visjes van ons los te bedelen. Ze zijn ontzagwekkend schattig. Ik wil een otter.
Ik krijg een lief stinkdiertje, waar ik ook heel blij mee ben. Ze heet Eva.
Kothbiro, zingt Ayub Ogada. Ik heb geen idee wat het betekent, maar het klinkt prachtig. Het lied is een beetje triest, maar ook troostgevend. Het gaat vast over een reis, want er klinkt zowel verdriet om het afscheid als hoop voor de nieuwe dag in door.
Maar misschien is dat projectie.
Labels:
London,
study abroad
Sunday, 23 September 2007
De eerste dag
De lucht boven Londen Luton is licht bewolkt als het oranje vliegtuig er na een voorspoedig verlopen reis landt. De meneer van de douane spreekt een vriendelijk woordje Nederlands. Mijn vader en ik zijn bepakt en bezakt met een grote koffer en dito rugzak gevuld met een aanzienlijke hoeveelheid boeken, CD’s, kleren, schoenen, foto’s, toiletspullen en natuurlijk knuffels. Ook de rugzakjes die wij als handbagage bij ons dragen zijn bijna volledig gevuld met boeken. Daarnaast torsen wij een koffer met een inmiddels behoorlijk krakkemikkig ratelende en kuren vertonende laptop, een koker met een paar favoriete posters en een winterjas met ons mee. Verhuizen per easyjet is weliswaar de goedkoopste, maar niet de meest praktische manier.
Wanneer wij de eerste schok over de kosten van een metrokaartje te boven zijn gekomen brengt de tube ons rap van Sint Pancras naar Manor House. We lopen langs het Finsbury Park naar Green Lanes. Als de wereld een dorp is, dan is Green Lanes haar dorpsstraat. We passeren de restaurants Diyarbakir en Gaziantep, de Chinese fish & chipszaak, de Pakistaanse belwinkels en de Griekse groenteboer en de halalslager, de klassieke pub met fauteuils en een haardvuur, de lokale Aldi en de kruidenier uit Bangladesh, de slijter en het theehuis, de Rus en de Italiaan en de Indiër. Voor ons loopt een Afrikaanse jongen met in zijn hand een heilig boek. Hij loopt zo langzaam dat we hem makkelijk bijhouden, al snijdt de lus van de met moeite voortgetrokken koffer in mijn hand en de andere tassen in onze schouders.
Green Lanes loopt vals plat omlaag. Links van ons gaan steeds straatjes omhoog. Ze worden geflankeerd door pittoreske laat-Victoriaanse bakstenen huisjes met puntdaken en uitbouwen en witte kozijnen. Hier wonen immigrantenfamilies uit alle hoeken van de wereld naast groepjes studenten. Dit is Noord-Londen op haar mooist: een levendige, kleurrijke winkelstraat als slagader, en de karakteristieke, rustige woonstraatjes die daaraan ontspringen als de haarvaten. Een van de straatjes is mijn Hewitt Road. Ik ben op slag verliefd: op het glas-in-lood boven sommige deuren, op de zwierige huisnummers, op de daken met hun kleine torentjes en hun logge schoorstenen en op de slordige voortuintjes. En op nummer 54, waar ik zo vriendelijk welkom word geheten door mijn huisgenoten die al een IKEA-kast voor me geregeld hebben, waar mijn deur uitkomt op het tuintje dat in de negentiende eeuw dienst zal hebben gedaan als moestuin, waar in mijn kamer een klein kusje van Klimt aan de muur hangt en waar ik de staafmixer van mijn huisgenote mag lenen.
We wandelen door Finsbury, Highbury, Islington. Driftig concurrerende krantuitdelers proberen ons hun gratis kranten uit te delen. Mourinho krijgt een gouden handdruk van zestien miljoen pond maar mag niet naar Tottenham, lees ik. Och arme. Een meneer met een jelleba en lange grijze baard probeert pauwenveren te venten bij een metrostation, maar te oordelen naar zijn gezichtsuitdrukking is hij weinig succesvol. Een dozijn hijskranen is bezig het oude Highbury stadion te ontmantelen. Ze torenen hoog uit boven de fish & chips- en kebabtentjes waar alleen op wedstrijddagen winst gedraaid wordt. Een steenworp verderop staat het nieuwe stadion van Arsenal, een gigantisch gedrochtelijk startrekschip waarvoor honderden huizen hebben moeten wijken. Een bezoekje aan het museumpje kost negen euro, voor een willekeurig kaartje voor een willekeurige wedstrijd is men zeker vijfenzeventig euro kwijt. De fanshops zijn zo groot als warenhuizen, de prijzen exorbitant. Jan met de pet wordt uitgekleed om het bubbelbad van een ettertje als Van Persie te kunnen bekostigen. Jan met de pet, boycotten die hap!
De metro brengt ons naar hartje centrum. Eros danst nog immer boven Piccadilly Circus. Vuurrode dubbeldekkers rijden rond. Het is echt waar, ik ben in Londen! Overal schreeuwen billboards en aanplakbiljetten van Mamma Mia en Les Misérables en The Lion King en Billy Elliott en The Wizz en The Phantom of the Opera en We Will Rock You en God weet wat voor musicals er hier nog meer avond na avond gespeeld worden om aandacht. De louche handelaars van Leicester Square claimen kaartjes voor de halve prijs te verkopen. Tussen het camerageflits door klinkt Spaans en Japans en Frans en Russisch en Koreaans en Pools. We lopen door naar Chinatown, waar ons Japanse hoofdgerecht vergezeld gaat van verrukkelijke Koreaanse bijgerechtjes.
Na het eten gaan we terug naar huis. Een blikje Grolsch verzacht het onvermijdelijke vleugje heimwee. Met dankbaarheid denk ik terug aan de afgelopen dagen, aan de gezellige laatste etentjes en aan alle lieve mensen die op mijn afstudeerborrel waren. Ik zal jullie missen, maar we zullen elkaar weer zien, als God het wil. Weet dat er hoe dan ook een Noord-Londense deur voor je open staat.
Morgen vindt de eerste in een reeks introductieactiviteiten plaats. Morgen reeds maak ik kennis met mijn nieuwe universiteit. Vrolijke kriebels dansen rond. Maar nu eerst slapen.
Wanneer wij de eerste schok over de kosten van een metrokaartje te boven zijn gekomen brengt de tube ons rap van Sint Pancras naar Manor House. We lopen langs het Finsbury Park naar Green Lanes. Als de wereld een dorp is, dan is Green Lanes haar dorpsstraat. We passeren de restaurants Diyarbakir en Gaziantep, de Chinese fish & chipszaak, de Pakistaanse belwinkels en de Griekse groenteboer en de halalslager, de klassieke pub met fauteuils en een haardvuur, de lokale Aldi en de kruidenier uit Bangladesh, de slijter en het theehuis, de Rus en de Italiaan en de Indiër. Voor ons loopt een Afrikaanse jongen met in zijn hand een heilig boek. Hij loopt zo langzaam dat we hem makkelijk bijhouden, al snijdt de lus van de met moeite voortgetrokken koffer in mijn hand en de andere tassen in onze schouders.
Green Lanes loopt vals plat omlaag. Links van ons gaan steeds straatjes omhoog. Ze worden geflankeerd door pittoreske laat-Victoriaanse bakstenen huisjes met puntdaken en uitbouwen en witte kozijnen. Hier wonen immigrantenfamilies uit alle hoeken van de wereld naast groepjes studenten. Dit is Noord-Londen op haar mooist: een levendige, kleurrijke winkelstraat als slagader, en de karakteristieke, rustige woonstraatjes die daaraan ontspringen als de haarvaten. Een van de straatjes is mijn Hewitt Road. Ik ben op slag verliefd: op het glas-in-lood boven sommige deuren, op de zwierige huisnummers, op de daken met hun kleine torentjes en hun logge schoorstenen en op de slordige voortuintjes. En op nummer 54, waar ik zo vriendelijk welkom word geheten door mijn huisgenoten die al een IKEA-kast voor me geregeld hebben, waar mijn deur uitkomt op het tuintje dat in de negentiende eeuw dienst zal hebben gedaan als moestuin, waar in mijn kamer een klein kusje van Klimt aan de muur hangt en waar ik de staafmixer van mijn huisgenote mag lenen.
We wandelen door Finsbury, Highbury, Islington. Driftig concurrerende krantuitdelers proberen ons hun gratis kranten uit te delen. Mourinho krijgt een gouden handdruk van zestien miljoen pond maar mag niet naar Tottenham, lees ik. Och arme. Een meneer met een jelleba en lange grijze baard probeert pauwenveren te venten bij een metrostation, maar te oordelen naar zijn gezichtsuitdrukking is hij weinig succesvol. Een dozijn hijskranen is bezig het oude Highbury stadion te ontmantelen. Ze torenen hoog uit boven de fish & chips- en kebabtentjes waar alleen op wedstrijddagen winst gedraaid wordt. Een steenworp verderop staat het nieuwe stadion van Arsenal, een gigantisch gedrochtelijk startrekschip waarvoor honderden huizen hebben moeten wijken. Een bezoekje aan het museumpje kost negen euro, voor een willekeurig kaartje voor een willekeurige wedstrijd is men zeker vijfenzeventig euro kwijt. De fanshops zijn zo groot als warenhuizen, de prijzen exorbitant. Jan met de pet wordt uitgekleed om het bubbelbad van een ettertje als Van Persie te kunnen bekostigen. Jan met de pet, boycotten die hap!
De metro brengt ons naar hartje centrum. Eros danst nog immer boven Piccadilly Circus. Vuurrode dubbeldekkers rijden rond. Het is echt waar, ik ben in Londen! Overal schreeuwen billboards en aanplakbiljetten van Mamma Mia en Les Misérables en The Lion King en Billy Elliott en The Wizz en The Phantom of the Opera en We Will Rock You en God weet wat voor musicals er hier nog meer avond na avond gespeeld worden om aandacht. De louche handelaars van Leicester Square claimen kaartjes voor de halve prijs te verkopen. Tussen het camerageflits door klinkt Spaans en Japans en Frans en Russisch en Koreaans en Pools. We lopen door naar Chinatown, waar ons Japanse hoofdgerecht vergezeld gaat van verrukkelijke Koreaanse bijgerechtjes.
Na het eten gaan we terug naar huis. Een blikje Grolsch verzacht het onvermijdelijke vleugje heimwee. Met dankbaarheid denk ik terug aan de afgelopen dagen, aan de gezellige laatste etentjes en aan alle lieve mensen die op mijn afstudeerborrel waren. Ik zal jullie missen, maar we zullen elkaar weer zien, als God het wil. Weet dat er hoe dan ook een Noord-Londense deur voor je open staat.
Morgen vindt de eerste in een reeks introductieactiviteiten plaats. Morgen reeds maak ik kennis met mijn nieuwe universiteit. Vrolijke kriebels dansen rond. Maar nu eerst slapen.
Labels:
London,
study abroad
Friday, 14 September 2007
Spinnen
De grote oversteek komt almaar dichterbij. Nog slechts een week rest mij hier in Nederland. Nog zeven nachtjes slapen, en dan neem ik afscheid van het land waar ik ben opgegroeid, niet wetend wanneer ik hier weer terug kom. De vrolijke kriebeltjes van de afgelopen weken beginnen nu toch echt plaats te maken voor driftig krioelende slangen. Het gevolg is dat een zekere ongerichtheid zich van mij meester heeft gemaakt.
God zegene het internet. Andermaal kwam ik dankzij een website en e-mailcontact aan een kamer, andermaal in een huis met een tuintje. Google Maps helpt mij vervolgens tot op de grasspriet nauwkeurig te zien waar dit huis zich bevindt. Tot mijn vreugde zie ik dat het niet ver verwijderd is van een park, en ik hoop van harte dat Finsbury Park een aangename plaats is om te hardlopen. Ik zie ook dat mij een groot dilemma wacht: word ik straks fervent supporter van Tottenham, een stukje verder naar het noordoosten, of kies ik toch voor het grote Arsenal, wiens stadion zich even ten zuiden van mijn huis bevindt? Over voetbal gesproken: ik heb begrepen dat mijn vier huisgenoten en ik gezamenlijk zes verschillende Europese naties vertegenwoordigen, dus ik verheug mij reeds zeer op het Europese Kampioenschap van volgend jaar. Dat moet wel een huisderby opleveren.
Ik fiets door Londen. Nooit geweten dat het hier zo heuvelachtig was. Mag je wel fietsen waar ik nu fiets, of is het eigenlijk een soort stoep? Ik ben ook een beetje in Tokyo. Het is goed om hier weer te zijn, al ziet het er anders uit dan de vorige keer. Om me heen staan grijze stenen universiteitsgebouwen, maar ik weet niet waar ik moet zijn. Wanneer beginnen de introductieactiviteiten? Ik ontmoet oude vrienden die ik al lange tijd niet gezien heb. Wat doen ze in Londen? Nederlands, Engels en Japans wisselen elkaar af, maar ik ben me er niet bewust van. Ik spreek een docent, maar ik weet niet in welke taal of waar we het over hebben. Is er hier ergens een plek waar ik mijn fiets kan stallen? Dan ben ik ergens in de heuvels, zonder fiets vermoedelijk, en de droom neemt een andere wending.
Langzaam raakt mijn kamer leeg. Ik heb hier maar een half jaar gewoond, maar het is een heel vol half jaar geweest, getuige de hoeveelheid ongeordende paperassen en van herinneringen vervulde voorwerpen die mijn kamer blijkt te herbergen. Chagall en Klee worden opgerold en verdwijnen in een kartonnen koker, dozen vullen zich met boeken (oh jee, die moet ik nog lezen, en die ook, en die opnieuw, en hoe kom ik daar ook al weer aan, en aan wie heb ik dat lievelingsboek ook al weer uitgeleend...), en Boeddha en Maria delen een doos met een aantal knuffels waar geen plaats voor is in mijn koffer. Zelfs de mooie muziek kan de leegte niet volledig vullen.
Er komt heel wat kijken bij de voorbereiding van een studieverblijf in het buitenland. Allereerst is er de aanmelding voor de studie en het verzamelen van alle benodigde formulieren, cijferlijsten, aanbevelingsbrieven en dergelijke. Dan is er de kamer die leeggehaald en de spullen die ergens opgeborgen moeten worden. Vervolgens krijg je te maken met de criminelen van Vodafone die een jaarcontract automatisch laten doorlopen en drie maanden opzegtermijn rekenen (kleine letters... grote etters!) en met de luilakken van de IB-Groep die formulieren lange tijd laten liggen voordat ze ze verwerken. En dan moest ik van mijn universiteit ook nog eens de Test Of English as a Foreign Language maken om te bewijzen dat ik de Engelse taal beheers. Wat een flauwekul, 140 euro neer te moeten leggen voor een makkelijke test waarvoor ik een score van ruim 97 procent haalde - maar regels zijn nou eenmaal regels.
Gelukkig heb ik nog iets van de test geleerd. Een van de luisteroefeningen was namelijk een college waarin uitgelegd werd hoe noorderlicht ontstaat, en dat wist ik nog niet. Voor het overige bevatte de test enkele (kunst)historische, en opmerkelijk veel evolutiebiologische teksten en colleges. Je zou je bijna afvragen of er een bepaalde ideologische agenda achter zit... Hoe dan ook, een van de te lezen artikelen ging over spinnenwebben. Ik heb geleerd waarom spinnenweb A evolutionair voordeliger is dan spinnenweb B, maar waarom aan de andere kant spinnenweb B weer voordeliger is dan spinnenweb A. De conclusie was een onvervalst voorbeeld van het Cruyffiaanse 'ieder voordeel heb z'n nadeel' - weinig verheffend, kortom.
Soms gaat bij de bestudering van iets veel moois verloren. Ik kan geen religieus ritueel of kerkdienst bijwonen zonder mij af te vragen welke sociale en politieke structuren daarmee bevestigd en gelegitimeerd worden. Een muzikante vertelde mij eens dat zij eigenlijk nooit echt kan genieten van concerten omdat zij te zeer gespitst is op eventuele imperfecties en altijd analytisch luistert. Kan de sterrenkundige nog verliefd en vol ontzag naar de sterren kijken? En kan de evolutiebioloog nog overgaan tot een gebed van dankbaarheid vanwege de schoonheid van een spinnenweb?
Onze tuin is in beslag genomen door een groep enge kunstenaars. Vijf, zes majestueuze spinnenwebben strekken zich uit van de boom en het schuurtje links tot de struiken rechts, waarbij dankbaar gebruik gemaakt is van de voorhanden zijnde waslijnen. Het glinsterende zilverdraad is geweven in perfect symmetrische mozaïeken. In het hart van elk web zit een ontzagwekkend monster geconcentreerd te wachten op haar volgende prooi. De donkerbruine spinnen zijn griezelig en gigantisch, maar ook ontzettend mooi. Met hun webben hebben ze onze tuin omgetoverd in een klein museumpje. Morning has broken, like the first morning - en het nieuwe licht danst door de draden van de webben.
Wat een schepping.
Nog een week om alles af te ronden. Nog een week vol regeldingen, opgeruim, feestjes en ontmoetingen. Vol krioelende slangen, ongetwijfeld, maar dat geeft niet. De lach overstemt ze. En in de verte gloort de morgenstond.
God zegene het internet. Andermaal kwam ik dankzij een website en e-mailcontact aan een kamer, andermaal in een huis met een tuintje. Google Maps helpt mij vervolgens tot op de grasspriet nauwkeurig te zien waar dit huis zich bevindt. Tot mijn vreugde zie ik dat het niet ver verwijderd is van een park, en ik hoop van harte dat Finsbury Park een aangename plaats is om te hardlopen. Ik zie ook dat mij een groot dilemma wacht: word ik straks fervent supporter van Tottenham, een stukje verder naar het noordoosten, of kies ik toch voor het grote Arsenal, wiens stadion zich even ten zuiden van mijn huis bevindt? Over voetbal gesproken: ik heb begrepen dat mijn vier huisgenoten en ik gezamenlijk zes verschillende Europese naties vertegenwoordigen, dus ik verheug mij reeds zeer op het Europese Kampioenschap van volgend jaar. Dat moet wel een huisderby opleveren.
Ik fiets door Londen. Nooit geweten dat het hier zo heuvelachtig was. Mag je wel fietsen waar ik nu fiets, of is het eigenlijk een soort stoep? Ik ben ook een beetje in Tokyo. Het is goed om hier weer te zijn, al ziet het er anders uit dan de vorige keer. Om me heen staan grijze stenen universiteitsgebouwen, maar ik weet niet waar ik moet zijn. Wanneer beginnen de introductieactiviteiten? Ik ontmoet oude vrienden die ik al lange tijd niet gezien heb. Wat doen ze in Londen? Nederlands, Engels en Japans wisselen elkaar af, maar ik ben me er niet bewust van. Ik spreek een docent, maar ik weet niet in welke taal of waar we het over hebben. Is er hier ergens een plek waar ik mijn fiets kan stallen? Dan ben ik ergens in de heuvels, zonder fiets vermoedelijk, en de droom neemt een andere wending.
Langzaam raakt mijn kamer leeg. Ik heb hier maar een half jaar gewoond, maar het is een heel vol half jaar geweest, getuige de hoeveelheid ongeordende paperassen en van herinneringen vervulde voorwerpen die mijn kamer blijkt te herbergen. Chagall en Klee worden opgerold en verdwijnen in een kartonnen koker, dozen vullen zich met boeken (oh jee, die moet ik nog lezen, en die ook, en die opnieuw, en hoe kom ik daar ook al weer aan, en aan wie heb ik dat lievelingsboek ook al weer uitgeleend...), en Boeddha en Maria delen een doos met een aantal knuffels waar geen plaats voor is in mijn koffer. Zelfs de mooie muziek kan de leegte niet volledig vullen.
Er komt heel wat kijken bij de voorbereiding van een studieverblijf in het buitenland. Allereerst is er de aanmelding voor de studie en het verzamelen van alle benodigde formulieren, cijferlijsten, aanbevelingsbrieven en dergelijke. Dan is er de kamer die leeggehaald en de spullen die ergens opgeborgen moeten worden. Vervolgens krijg je te maken met de criminelen van Vodafone die een jaarcontract automatisch laten doorlopen en drie maanden opzegtermijn rekenen (kleine letters... grote etters!) en met de luilakken van de IB-Groep die formulieren lange tijd laten liggen voordat ze ze verwerken. En dan moest ik van mijn universiteit ook nog eens de Test Of English as a Foreign Language maken om te bewijzen dat ik de Engelse taal beheers. Wat een flauwekul, 140 euro neer te moeten leggen voor een makkelijke test waarvoor ik een score van ruim 97 procent haalde - maar regels zijn nou eenmaal regels.
Gelukkig heb ik nog iets van de test geleerd. Een van de luisteroefeningen was namelijk een college waarin uitgelegd werd hoe noorderlicht ontstaat, en dat wist ik nog niet. Voor het overige bevatte de test enkele (kunst)historische, en opmerkelijk veel evolutiebiologische teksten en colleges. Je zou je bijna afvragen of er een bepaalde ideologische agenda achter zit... Hoe dan ook, een van de te lezen artikelen ging over spinnenwebben. Ik heb geleerd waarom spinnenweb A evolutionair voordeliger is dan spinnenweb B, maar waarom aan de andere kant spinnenweb B weer voordeliger is dan spinnenweb A. De conclusie was een onvervalst voorbeeld van het Cruyffiaanse 'ieder voordeel heb z'n nadeel' - weinig verheffend, kortom.
Soms gaat bij de bestudering van iets veel moois verloren. Ik kan geen religieus ritueel of kerkdienst bijwonen zonder mij af te vragen welke sociale en politieke structuren daarmee bevestigd en gelegitimeerd worden. Een muzikante vertelde mij eens dat zij eigenlijk nooit echt kan genieten van concerten omdat zij te zeer gespitst is op eventuele imperfecties en altijd analytisch luistert. Kan de sterrenkundige nog verliefd en vol ontzag naar de sterren kijken? En kan de evolutiebioloog nog overgaan tot een gebed van dankbaarheid vanwege de schoonheid van een spinnenweb?
Onze tuin is in beslag genomen door een groep enge kunstenaars. Vijf, zes majestueuze spinnenwebben strekken zich uit van de boom en het schuurtje links tot de struiken rechts, waarbij dankbaar gebruik gemaakt is van de voorhanden zijnde waslijnen. Het glinsterende zilverdraad is geweven in perfect symmetrische mozaïeken. In het hart van elk web zit een ontzagwekkend monster geconcentreerd te wachten op haar volgende prooi. De donkerbruine spinnen zijn griezelig en gigantisch, maar ook ontzettend mooi. Met hun webben hebben ze onze tuin omgetoverd in een klein museumpje. Morning has broken, like the first morning - en het nieuwe licht danst door de draden van de webben.
Wat een schepping.
Nog een week om alles af te ronden. Nog een week vol regeldingen, opgeruim, feestjes en ontmoetingen. Vol krioelende slangen, ongetwijfeld, maar dat geeft niet. De lach overstemt ze. En in de verte gloort de morgenstond.
Labels:
environment,
London,
study abroad
Wednesday, 5 September 2007
In memoriam
Het lijkt een eeuwigheid geleden dat ik als ambitieus eerstejaarsstudentje dag in dag uit in het Witte Singel Doelencomplex van het ene naar het andere college rende. Ik voelde mij reeds lang volwassen, en meende dat ik misschien nog niet de kennis, maar dan toch op zijn minst het kritisch denkvermogen bezat om mij tijdens colleges naar hartelust in discussies te storten - of, beter nog, deze aan te zwengelen (hetgeen leidde tot irritatie bij de mindere, en tot enthousiasme en aanmoediging bij de betere docenten). In mijn jeugdige overmoed had ik bovendien besloten dat het wel mogelijk zou zijn om twee voltijd propedeuseprogramma's te combineren. Ik genoot van de drukte van twee studies, toneelrepetities, dispuutsavonden en opleidingscommissievergaderingen. Terugkijkend snap ik niet waar ik de tijd vandaan haalde, maar de cijfers en studiepunten die ik in dat jaar haalde bewezen toch dat ik niet teveel hooi op mijn vork had genomen.
Een gevolg van het feit dat ik zoveel vakken volgde was dat ik met regelmaat van negen tot vijf op de universiteit vertoefde. Niet zelden had ik zes uur college per dag, een enkele keer zelfs acht uur. En wanneer ik dan om vijf uur 's avonds eindelijk klaar was en mijn hersens even op standby mochten had ik, zoals u zult begrijpen, honger als een paard. Vaak had ik geen puf meer om nog naar huis te gaan, boodschappen te doen en te koken. Hongerig en armlastig als ik was toog ik dan naar de mensa om daar een middelmatige doch goedkope maaltijd tot mij te nemen.
Meestal stond er een meisje om de borden op te scheppen. Af en toe kwam de kok langs om een lege schaal aardappeltjes, frietjes of blikgroente te vervangen voor een volle. Een enkele keer stond hij zelf te scheppen. Het was een man van middelbare leeftijd, met grijs haar en een snor. Altijd droeg hij zijn trouwe witte koksjasje, vaak ook een geruit sjaaltje. Ik begroette hem en hij groette terug. Verder hebben we nooit een woord gewisseld. Hij was de kok van de mensa, en ik was een van die anonieme studenten die daar af en toe een maaltijd kwamen nuttigen. Nooit heb ik mij afgevraagd wie hij was, waar hij vandaan kwam, of hij genoot van zijn werk. De kok was een vanzelfsprekendheid.
Mijn tweede jaar brak aan. De mensa was flink verbouwd; waar eerst een lelijke, ongezellige ziekenhuiszelfbedieningskantine met een uiterst beperkt aanbod was, was plots een indrukwekkend La Place-achtig restaurant verrezen. Vol trots stond de kok in zijn nieuwe open keuken. De blikgroente had plaats gemaakt voor kommetjes verse salade, het aantal keuzemogelijkheden van het avondmenu was uitgebreid van één naar drie en de prijs was maar een klein beetje verhoogd. Hij had reden om tevreden te zijn.
Toch at ik steeds minder vaak in de mensa. Ik woonde inmiddels in Amsterdam en had meestal geen zin om nog in Leiden te blijven hangen. Daarnaast had ook mijn culinaire standaard zich enigszins ontwikkeld. Ik genoot ervan zelf te koken, werd daar steeds beter in, en de maaltijden die de mensa ons voorschotelden konden vaak niet aan mijn strenge eisen voldoen. Sorry, beste kok. Sorry dat ik zo kon mopperen over de kwaliteit van het eten. En sorry dat ik niet meer zo vaak kwam, ondanks het mooie nieuwe restaurant.
Ik studeerde een jaar in Japan. Toen ik terugkwam en aan mijn derde jaar netto in Leiden begon was hij er nog. Ik herkende hem. Of hij mij ook herkende weet ik niet. Vermoedelijk niet, of slechts vaag. Hij zag zoveel studenten aan zijn keuken voorbijtrekken, die kon hij natuurlijk nooit allemaal uit elkaar houden - en waarom zou hij ook? Toch was ik blij hem weer te zien, blij om weer in Leiden te zijn, blij dat ik mijn studie hier zou hervatten en weer af en toe vol gevoelens van nostalgie op het mensa-eten zou kunnen mopperen.
In mijn derde en vierde jaar gebruikte ik nog slechts sporadisch mijn avondmaaltijd in de mensa. Wel at ik er regelmatig tussen de middag. De grootste vooruitgang was de aanwezigheid van verse soep, soms van zeer respectabele kwaliteit - een aangename aanvulling op een broodje en een pakje vifit. Voor tachtig cent genoot ik regelmatig van een kommetje Peruaanse vissoep, lenteuitjessoep of Chinese tomatensoep. Soms zag ik de kok lopen. Soms zat hij, als er even niemand anders was, achter de kassa. Dan begroette ik hem, en hij groette terug. Daar bleef ons gesprek bij.
Gisteren liep ik de mensa binnen. Aan het schoolbord waarop meestal het dagmenu geschreven staat hingen nu twee papiertjes. De ene was een foto van de kok, compleet met grijze snor, wit koksjasje en geruit sjaaltje. De andere was een overlijdensadvertentie.
Ik was even stil.
Nooit heb ik je bedankt voor het eten. Nooit. Het mensa-eten was iets vanzelfsprekends, object van moppers of van voorzichtige goedkeuring. Maar nooit van dank. Dat spijt me.
Dank je wel, beste kok.
Een gevolg van het feit dat ik zoveel vakken volgde was dat ik met regelmaat van negen tot vijf op de universiteit vertoefde. Niet zelden had ik zes uur college per dag, een enkele keer zelfs acht uur. En wanneer ik dan om vijf uur 's avonds eindelijk klaar was en mijn hersens even op standby mochten had ik, zoals u zult begrijpen, honger als een paard. Vaak had ik geen puf meer om nog naar huis te gaan, boodschappen te doen en te koken. Hongerig en armlastig als ik was toog ik dan naar de mensa om daar een middelmatige doch goedkope maaltijd tot mij te nemen.
Meestal stond er een meisje om de borden op te scheppen. Af en toe kwam de kok langs om een lege schaal aardappeltjes, frietjes of blikgroente te vervangen voor een volle. Een enkele keer stond hij zelf te scheppen. Het was een man van middelbare leeftijd, met grijs haar en een snor. Altijd droeg hij zijn trouwe witte koksjasje, vaak ook een geruit sjaaltje. Ik begroette hem en hij groette terug. Verder hebben we nooit een woord gewisseld. Hij was de kok van de mensa, en ik was een van die anonieme studenten die daar af en toe een maaltijd kwamen nuttigen. Nooit heb ik mij afgevraagd wie hij was, waar hij vandaan kwam, of hij genoot van zijn werk. De kok was een vanzelfsprekendheid.
Mijn tweede jaar brak aan. De mensa was flink verbouwd; waar eerst een lelijke, ongezellige ziekenhuiszelfbedieningskantine met een uiterst beperkt aanbod was, was plots een indrukwekkend La Place-achtig restaurant verrezen. Vol trots stond de kok in zijn nieuwe open keuken. De blikgroente had plaats gemaakt voor kommetjes verse salade, het aantal keuzemogelijkheden van het avondmenu was uitgebreid van één naar drie en de prijs was maar een klein beetje verhoogd. Hij had reden om tevreden te zijn.
Toch at ik steeds minder vaak in de mensa. Ik woonde inmiddels in Amsterdam en had meestal geen zin om nog in Leiden te blijven hangen. Daarnaast had ook mijn culinaire standaard zich enigszins ontwikkeld. Ik genoot ervan zelf te koken, werd daar steeds beter in, en de maaltijden die de mensa ons voorschotelden konden vaak niet aan mijn strenge eisen voldoen. Sorry, beste kok. Sorry dat ik zo kon mopperen over de kwaliteit van het eten. En sorry dat ik niet meer zo vaak kwam, ondanks het mooie nieuwe restaurant.
Ik studeerde een jaar in Japan. Toen ik terugkwam en aan mijn derde jaar netto in Leiden begon was hij er nog. Ik herkende hem. Of hij mij ook herkende weet ik niet. Vermoedelijk niet, of slechts vaag. Hij zag zoveel studenten aan zijn keuken voorbijtrekken, die kon hij natuurlijk nooit allemaal uit elkaar houden - en waarom zou hij ook? Toch was ik blij hem weer te zien, blij om weer in Leiden te zijn, blij dat ik mijn studie hier zou hervatten en weer af en toe vol gevoelens van nostalgie op het mensa-eten zou kunnen mopperen.
In mijn derde en vierde jaar gebruikte ik nog slechts sporadisch mijn avondmaaltijd in de mensa. Wel at ik er regelmatig tussen de middag. De grootste vooruitgang was de aanwezigheid van verse soep, soms van zeer respectabele kwaliteit - een aangename aanvulling op een broodje en een pakje vifit. Voor tachtig cent genoot ik regelmatig van een kommetje Peruaanse vissoep, lenteuitjessoep of Chinese tomatensoep. Soms zag ik de kok lopen. Soms zat hij, als er even niemand anders was, achter de kassa. Dan begroette ik hem, en hij groette terug. Daar bleef ons gesprek bij.
Gisteren liep ik de mensa binnen. Aan het schoolbord waarop meestal het dagmenu geschreven staat hingen nu twee papiertjes. De ene was een foto van de kok, compleet met grijze snor, wit koksjasje en geruit sjaaltje. De andere was een overlijdensadvertentie.
Ik was even stil.
Nooit heb ik je bedankt voor het eten. Nooit. Het mensa-eten was iets vanzelfsprekends, object van moppers of van voorzichtige goedkeuring. Maar nooit van dank. Dat spijt me.
Dank je wel, beste kok.
Labels:
the Netherlands
Saturday, 1 September 2007
Tour d'Amstel
Soms is voor de ervaring van vrijheid niets nodig dan een paar hardloopschoenen.
De regenbui is langs getrokken. De strook groen langs het Zuider Amstelkanaal ruikt fris. De zachte nazomerzon laat even zijn gezicht zien, wat behalve mij ook de bootjesvaarders vrolijk stemt. Gedachten zoemen door mijn hoofd, zoals ze dat altijd doen tijdens de eerste tien minuten van een hardlooptocht. Het geeft niet, na een tijdje zullen ze wel gaan liggen.
In het Beatrixpark heeft een bebaarde dakloze meneer zijn hele hebben en houwen in grote gele tassen gedaan, en deze vervolgens op een wankel fietsje geladen. Hij maakt een kort praatje met een jong stel met kind. Verderop roddelen twee vriendinnen fanatiek bij. Ik kom langs de driesprong waar ik enkele maanden geleden midden in de nacht een kwartier heb staan praten met een prachtige egel, en ik vraag me af hoe het nu met haar gaat. Ik hoop van harte dat ze niet in een roekeloze bui de A-10 beklommen heeft, en dat ze nog lang en gelukkig met haar egelkindjes in het Beatrixpark mag leven.
In het Amstelpark wordt een kinderfeestje gevierd met als thema Pokemon. Wat leuk, ik wist niet dat Pokemon nog in was. Ooit zat ik in een vliegtuig dat beschilderd was met enorme Pokemonpersonages. Ook de stoelbekleding, de gordijntjes, de bekertjes en de stewardessenschortjes waren in Pokemonstijl. Het zou een vrolijke vliegreis worden.
Op de midgetgolfbaan waar ik twee weken geleden nog midgetgolfkampioen ben geworden staat een laagje water, maar dat weerhoudt gelukkig ogende gezinnen er niet van de onderlinge midgetgolfstrijd aan te gaan. Het kindertreintje met de vervaarlijke tgv-kop tuft rond. Met uitzondering van een jong Indiaas gezin dat in het allerachterste wagonnetje zit is het helemaal leeg.
Via een schreeuwend geelblauw hek verlaat ik het park, waarna ik de Amsteldijk op loop. Een villa heeft allemaal windwijzers op de daktorens staan, maar ze wijzen allemaal een andere kant op. Ik word ingehaald door een vriendelijk groetende Afrikaanse marathonloper. Door de lucht zweeft zoemend een dobber. Een eend weet op tijd uit te wijken, waardoor de dobber hem net niet raakt en netjes met een bescheiden plonsje in het water belandt. Fervent fietsende fietsers fietsen langs in hun Rabobankshirtjes. Wanneer ik zie hoe de Amstel de stralen die de nazomerzon haar schenkt glinsterend weerkaatst breekt ook bij mij een niet te stoppen glimlach door.
Bij de molen sla ik rechtsaf. Ik volg de groene strook naast de sloot die dienst doet als gemeentegrens. Een blauwe reiger staat in stilte te wachten tot een argeloze kikker zijn kop boven het water uitsteekt. Naaktslakken doen ondertussen verwoede pogingen het fietspad over te steken. Aan de andere kant van de bomenrij staan enkele hoge kantoorgebouwen. Als je hier op een doordeweekse dag tussen de middag langs komt is het een drukte van jewelste van mannen met stropdassen en dames in mantelpakjes die hier hun lunchpauzewandelingetje maken. Nu is er bijna niemand. Een vriendelijke meerkoet begroet me met haar hoge, schelle stem. Gedachten fladderen wat.
Een biofarmaceutische promovenda vertelde me ooit dat hardlopen helemaal niet gezond is, en dat het feit dat je lichaam bij een grote inspanning endorfine aanmaakt daar het bewijs voor is. Tuttemut. Ik zou niet weten wat er mis is met hardlopen en met een bescheiden shotje lichaamseigen endorfine op zijn tijd. Geniet, maar hardloop met mate… (Sowieso is het een vervelende neiging van nogal wat chemici en biologen om hun wetenschappelijke inzichten niet alleen te gebruiken voor het verklaren van bepaalde processen, maar ook voor het volledig reduceren van die processen (of, erger nog, van de ervaring daarvan) tot louter die biologische c.q. chemische verklaring. Hardlopen is niet fijn omdat het je dichter bij jezelf brengt, of omdat je ervan geniet buiten te zijn, of om wat voor reden dan ook; hardlopen is fijn omdat je lichaam stofje zus en zo aanmaakt die ervoor zorgt dat je je fijn voelt. Ja ja, en religie is zeker te reduceren tot epilepsie en zuurstofgebrek in de hersenen… Ga toch fietsen, enge demythologiseerders met jullie drang tot reductie en simplificatie! Waar blijft bij jullie de fantasie, de schoonheid, de droom…?).
In de verte klinkt een specht. Er moeten hier nog veel meer dieren zijn, bedenk ik me. Eén van mijn favoriete passages uit ‘Life of Pi’ is die waarin Martel Pi laat vertellen van de vele dierentuindieren die zouden leven in de parken van de metropolen van deze wereld zonder ooit gevonden te worden. Wat voor dieren zouden er allemaal in het Amsterdamse Bos zitten? Toch op zijn minst poema’s, stekelvarkens, tapirs en boa constrictors. Misschien zelfs wel een orang oetan, wie zal het zeggen? En dan hebben we het alleen nog maar over de dieren. Wie weet wat er zich verder nog voor wezens schuilhouden in het bos. Ik weet bijna zeker dat ik laatst, toen ik na afloop van een openluchtvoorstelling door het onverlichte bos naar huis fietste, een flits zag van een krom mannetje met lichtgevende oogjes en puntoren. Maar bewijzen kan ik het niet.
Een meneer zit in een rolstoel die volhangt met zuurstofflessen, slangetjes en metertjes. Hij staart uit over het met kroos bedekte water. Hoe vaak realiseren we ons eigenlijk wat een ongelooflijk geschenk het is gezond te zijn? Hoe vaak zijn we ons bewust van het feit dat gezond zijn niet vanzelfsprekend is, dat het feit dat wij leven en hier mogen rondlopen een geschenk is dat we dienen te koesteren?
Ik passeer een fraaie donkerrode bakstenen katholieke kerk. Een meneer vraagt de weg naar de een of andere Amstelveense straat, maar ik kan hem niet helpen. Ik loop verder, langs dat rare hoge hoekhuis met een wijnhandel op de begane grond en een met felgele borden aangekondigd Chinees restaurant op de eerste verdieping dat me op de een of andere manier altijd het gevoel geeft in Wallonië te zijn, naar het Amsterdamse Bos. Hockeyballen fietsen langs, een loopgroepje met t-shirts van De Bank (hoe gaat het eigenlijk met De Bank; bestaat het ding nog of staat het inmiddels bij het grof vuil? Wij hebben onze oude bank laatst buiten gezet…) is zich aan het omkleden. In de verte staat een stel partytenten. De geur van gebarbecued vlees bereikt mijn neusgaten.
Ik verlaat het bos en loop terug richting het Olympisch Stadion. Reeds van ver hoor ik de herrie van een middelmatig coverbandje met een veel te grote geluidsinstallatie dat op dit moment optreedt in of naast het stadion. De zon dartelt door de bomen van de Stadionkade terwijl ik er een laatste sprintje uitpers.
Ik zal je missen, Amsterdam.
De regenbui is langs getrokken. De strook groen langs het Zuider Amstelkanaal ruikt fris. De zachte nazomerzon laat even zijn gezicht zien, wat behalve mij ook de bootjesvaarders vrolijk stemt. Gedachten zoemen door mijn hoofd, zoals ze dat altijd doen tijdens de eerste tien minuten van een hardlooptocht. Het geeft niet, na een tijdje zullen ze wel gaan liggen.
In het Beatrixpark heeft een bebaarde dakloze meneer zijn hele hebben en houwen in grote gele tassen gedaan, en deze vervolgens op een wankel fietsje geladen. Hij maakt een kort praatje met een jong stel met kind. Verderop roddelen twee vriendinnen fanatiek bij. Ik kom langs de driesprong waar ik enkele maanden geleden midden in de nacht een kwartier heb staan praten met een prachtige egel, en ik vraag me af hoe het nu met haar gaat. Ik hoop van harte dat ze niet in een roekeloze bui de A-10 beklommen heeft, en dat ze nog lang en gelukkig met haar egelkindjes in het Beatrixpark mag leven.
In het Amstelpark wordt een kinderfeestje gevierd met als thema Pokemon. Wat leuk, ik wist niet dat Pokemon nog in was. Ooit zat ik in een vliegtuig dat beschilderd was met enorme Pokemonpersonages. Ook de stoelbekleding, de gordijntjes, de bekertjes en de stewardessenschortjes waren in Pokemonstijl. Het zou een vrolijke vliegreis worden.
Op de midgetgolfbaan waar ik twee weken geleden nog midgetgolfkampioen ben geworden staat een laagje water, maar dat weerhoudt gelukkig ogende gezinnen er niet van de onderlinge midgetgolfstrijd aan te gaan. Het kindertreintje met de vervaarlijke tgv-kop tuft rond. Met uitzondering van een jong Indiaas gezin dat in het allerachterste wagonnetje zit is het helemaal leeg.
Via een schreeuwend geelblauw hek verlaat ik het park, waarna ik de Amsteldijk op loop. Een villa heeft allemaal windwijzers op de daktorens staan, maar ze wijzen allemaal een andere kant op. Ik word ingehaald door een vriendelijk groetende Afrikaanse marathonloper. Door de lucht zweeft zoemend een dobber. Een eend weet op tijd uit te wijken, waardoor de dobber hem net niet raakt en netjes met een bescheiden plonsje in het water belandt. Fervent fietsende fietsers fietsen langs in hun Rabobankshirtjes. Wanneer ik zie hoe de Amstel de stralen die de nazomerzon haar schenkt glinsterend weerkaatst breekt ook bij mij een niet te stoppen glimlach door.
Bij de molen sla ik rechtsaf. Ik volg de groene strook naast de sloot die dienst doet als gemeentegrens. Een blauwe reiger staat in stilte te wachten tot een argeloze kikker zijn kop boven het water uitsteekt. Naaktslakken doen ondertussen verwoede pogingen het fietspad over te steken. Aan de andere kant van de bomenrij staan enkele hoge kantoorgebouwen. Als je hier op een doordeweekse dag tussen de middag langs komt is het een drukte van jewelste van mannen met stropdassen en dames in mantelpakjes die hier hun lunchpauzewandelingetje maken. Nu is er bijna niemand. Een vriendelijke meerkoet begroet me met haar hoge, schelle stem. Gedachten fladderen wat.
Een biofarmaceutische promovenda vertelde me ooit dat hardlopen helemaal niet gezond is, en dat het feit dat je lichaam bij een grote inspanning endorfine aanmaakt daar het bewijs voor is. Tuttemut. Ik zou niet weten wat er mis is met hardlopen en met een bescheiden shotje lichaamseigen endorfine op zijn tijd. Geniet, maar hardloop met mate… (Sowieso is het een vervelende neiging van nogal wat chemici en biologen om hun wetenschappelijke inzichten niet alleen te gebruiken voor het verklaren van bepaalde processen, maar ook voor het volledig reduceren van die processen (of, erger nog, van de ervaring daarvan) tot louter die biologische c.q. chemische verklaring. Hardlopen is niet fijn omdat het je dichter bij jezelf brengt, of omdat je ervan geniet buiten te zijn, of om wat voor reden dan ook; hardlopen is fijn omdat je lichaam stofje zus en zo aanmaakt die ervoor zorgt dat je je fijn voelt. Ja ja, en religie is zeker te reduceren tot epilepsie en zuurstofgebrek in de hersenen… Ga toch fietsen, enge demythologiseerders met jullie drang tot reductie en simplificatie! Waar blijft bij jullie de fantasie, de schoonheid, de droom…?).
In de verte klinkt een specht. Er moeten hier nog veel meer dieren zijn, bedenk ik me. Eén van mijn favoriete passages uit ‘Life of Pi’ is die waarin Martel Pi laat vertellen van de vele dierentuindieren die zouden leven in de parken van de metropolen van deze wereld zonder ooit gevonden te worden. Wat voor dieren zouden er allemaal in het Amsterdamse Bos zitten? Toch op zijn minst poema’s, stekelvarkens, tapirs en boa constrictors. Misschien zelfs wel een orang oetan, wie zal het zeggen? En dan hebben we het alleen nog maar over de dieren. Wie weet wat er zich verder nog voor wezens schuilhouden in het bos. Ik weet bijna zeker dat ik laatst, toen ik na afloop van een openluchtvoorstelling door het onverlichte bos naar huis fietste, een flits zag van een krom mannetje met lichtgevende oogjes en puntoren. Maar bewijzen kan ik het niet.
Een meneer zit in een rolstoel die volhangt met zuurstofflessen, slangetjes en metertjes. Hij staart uit over het met kroos bedekte water. Hoe vaak realiseren we ons eigenlijk wat een ongelooflijk geschenk het is gezond te zijn? Hoe vaak zijn we ons bewust van het feit dat gezond zijn niet vanzelfsprekend is, dat het feit dat wij leven en hier mogen rondlopen een geschenk is dat we dienen te koesteren?
Ik passeer een fraaie donkerrode bakstenen katholieke kerk. Een meneer vraagt de weg naar de een of andere Amstelveense straat, maar ik kan hem niet helpen. Ik loop verder, langs dat rare hoge hoekhuis met een wijnhandel op de begane grond en een met felgele borden aangekondigd Chinees restaurant op de eerste verdieping dat me op de een of andere manier altijd het gevoel geeft in Wallonië te zijn, naar het Amsterdamse Bos. Hockeyballen fietsen langs, een loopgroepje met t-shirts van De Bank (hoe gaat het eigenlijk met De Bank; bestaat het ding nog of staat het inmiddels bij het grof vuil? Wij hebben onze oude bank laatst buiten gezet…) is zich aan het omkleden. In de verte staat een stel partytenten. De geur van gebarbecued vlees bereikt mijn neusgaten.
Ik verlaat het bos en loop terug richting het Olympisch Stadion. Reeds van ver hoor ik de herrie van een middelmatig coverbandje met een veel te grote geluidsinstallatie dat op dit moment optreedt in of naast het stadion. De zon dartelt door de bomen van de Stadionkade terwijl ik er een laatste sprintje uitpers.
Ik zal je missen, Amsterdam.
Labels:
sports,
the Netherlands
Subscribe to:
Posts (Atom)