Soms is voor de ervaring van vrijheid niets nodig dan een paar hardloopschoenen.
De regenbui is langs getrokken. De strook groen langs het Zuider Amstelkanaal ruikt fris. De zachte nazomerzon laat even zijn gezicht zien, wat behalve mij ook de bootjesvaarders vrolijk stemt. Gedachten zoemen door mijn hoofd, zoals ze dat altijd doen tijdens de eerste tien minuten van een hardlooptocht. Het geeft niet, na een tijdje zullen ze wel gaan liggen.
In het Beatrixpark heeft een bebaarde dakloze meneer zijn hele hebben en houwen in grote gele tassen gedaan, en deze vervolgens op een wankel fietsje geladen. Hij maakt een kort praatje met een jong stel met kind. Verderop roddelen twee vriendinnen fanatiek bij. Ik kom langs de driesprong waar ik enkele maanden geleden midden in de nacht een kwartier heb staan praten met een prachtige egel, en ik vraag me af hoe het nu met haar gaat. Ik hoop van harte dat ze niet in een roekeloze bui de A-10 beklommen heeft, en dat ze nog lang en gelukkig met haar egelkindjes in het Beatrixpark mag leven.
In het Amstelpark wordt een kinderfeestje gevierd met als thema Pokemon. Wat leuk, ik wist niet dat Pokemon nog in was. Ooit zat ik in een vliegtuig dat beschilderd was met enorme Pokemonpersonages. Ook de stoelbekleding, de gordijntjes, de bekertjes en de stewardessenschortjes waren in Pokemonstijl. Het zou een vrolijke vliegreis worden.
Op de midgetgolfbaan waar ik twee weken geleden nog midgetgolfkampioen ben geworden staat een laagje water, maar dat weerhoudt gelukkig ogende gezinnen er niet van de onderlinge midgetgolfstrijd aan te gaan. Het kindertreintje met de vervaarlijke tgv-kop tuft rond. Met uitzondering van een jong Indiaas gezin dat in het allerachterste wagonnetje zit is het helemaal leeg.
Via een schreeuwend geelblauw hek verlaat ik het park, waarna ik de Amsteldijk op loop. Een villa heeft allemaal windwijzers op de daktorens staan, maar ze wijzen allemaal een andere kant op. Ik word ingehaald door een vriendelijk groetende Afrikaanse marathonloper. Door de lucht zweeft zoemend een dobber. Een eend weet op tijd uit te wijken, waardoor de dobber hem net niet raakt en netjes met een bescheiden plonsje in het water belandt. Fervent fietsende fietsers fietsen langs in hun Rabobankshirtjes. Wanneer ik zie hoe de Amstel de stralen die de nazomerzon haar schenkt glinsterend weerkaatst breekt ook bij mij een niet te stoppen glimlach door.
Bij de molen sla ik rechtsaf. Ik volg de groene strook naast de sloot die dienst doet als gemeentegrens. Een blauwe reiger staat in stilte te wachten tot een argeloze kikker zijn kop boven het water uitsteekt. Naaktslakken doen ondertussen verwoede pogingen het fietspad over te steken. Aan de andere kant van de bomenrij staan enkele hoge kantoorgebouwen. Als je hier op een doordeweekse dag tussen de middag langs komt is het een drukte van jewelste van mannen met stropdassen en dames in mantelpakjes die hier hun lunchpauzewandelingetje maken. Nu is er bijna niemand. Een vriendelijke meerkoet begroet me met haar hoge, schelle stem. Gedachten fladderen wat.
Een biofarmaceutische promovenda vertelde me ooit dat hardlopen helemaal niet gezond is, en dat het feit dat je lichaam bij een grote inspanning endorfine aanmaakt daar het bewijs voor is. Tuttemut. Ik zou niet weten wat er mis is met hardlopen en met een bescheiden shotje lichaamseigen endorfine op zijn tijd. Geniet, maar hardloop met mate… (Sowieso is het een vervelende neiging van nogal wat chemici en biologen om hun wetenschappelijke inzichten niet alleen te gebruiken voor het verklaren van bepaalde processen, maar ook voor het volledig reduceren van die processen (of, erger nog, van de ervaring daarvan) tot louter die biologische c.q. chemische verklaring. Hardlopen is niet fijn omdat het je dichter bij jezelf brengt, of omdat je ervan geniet buiten te zijn, of om wat voor reden dan ook; hardlopen is fijn omdat je lichaam stofje zus en zo aanmaakt die ervoor zorgt dat je je fijn voelt. Ja ja, en religie is zeker te reduceren tot epilepsie en zuurstofgebrek in de hersenen… Ga toch fietsen, enge demythologiseerders met jullie drang tot reductie en simplificatie! Waar blijft bij jullie de fantasie, de schoonheid, de droom…?).
In de verte klinkt een specht. Er moeten hier nog veel meer dieren zijn, bedenk ik me. Eén van mijn favoriete passages uit ‘Life of Pi’ is die waarin Martel Pi laat vertellen van de vele dierentuindieren die zouden leven in de parken van de metropolen van deze wereld zonder ooit gevonden te worden. Wat voor dieren zouden er allemaal in het Amsterdamse Bos zitten? Toch op zijn minst poema’s, stekelvarkens, tapirs en boa constrictors. Misschien zelfs wel een orang oetan, wie zal het zeggen? En dan hebben we het alleen nog maar over de dieren. Wie weet wat er zich verder nog voor wezens schuilhouden in het bos. Ik weet bijna zeker dat ik laatst, toen ik na afloop van een openluchtvoorstelling door het onverlichte bos naar huis fietste, een flits zag van een krom mannetje met lichtgevende oogjes en puntoren. Maar bewijzen kan ik het niet.
Een meneer zit in een rolstoel die volhangt met zuurstofflessen, slangetjes en metertjes. Hij staart uit over het met kroos bedekte water. Hoe vaak realiseren we ons eigenlijk wat een ongelooflijk geschenk het is gezond te zijn? Hoe vaak zijn we ons bewust van het feit dat gezond zijn niet vanzelfsprekend is, dat het feit dat wij leven en hier mogen rondlopen een geschenk is dat we dienen te koesteren?
Ik passeer een fraaie donkerrode bakstenen katholieke kerk. Een meneer vraagt de weg naar de een of andere Amstelveense straat, maar ik kan hem niet helpen. Ik loop verder, langs dat rare hoge hoekhuis met een wijnhandel op de begane grond en een met felgele borden aangekondigd Chinees restaurant op de eerste verdieping dat me op de een of andere manier altijd het gevoel geeft in Wallonië te zijn, naar het Amsterdamse Bos. Hockeyballen fietsen langs, een loopgroepje met t-shirts van De Bank (hoe gaat het eigenlijk met De Bank; bestaat het ding nog of staat het inmiddels bij het grof vuil? Wij hebben onze oude bank laatst buiten gezet…) is zich aan het omkleden. In de verte staat een stel partytenten. De geur van gebarbecued vlees bereikt mijn neusgaten.
Ik verlaat het bos en loop terug richting het Olympisch Stadion. Reeds van ver hoor ik de herrie van een middelmatig coverbandje met een veel te grote geluidsinstallatie dat op dit moment optreedt in of naast het stadion. De zon dartelt door de bomen van de Stadionkade terwijl ik er een laatste sprintje uitpers.
Ik zal je missen, Amsterdam.
Eerdere reactie:
ReplyDeleteje oom uit IJ..., 11 september 2007
Blijf bewegen en schrijven.