Thursday 11 June 2009

Aan het werk

Het begon afgelopen zaterdag, om zeven uur 's ochtends. Boem-boem-boem-boem-boem-boem. Het dreunde mijn droom binnen. Onrustig werd ik wakker. Stond er iemand heel hard op mijn deur te bonzen? Nee, dat was het niet. Het leek alsof er getimmerd werd. En flink ook. Het hele huis dreunde mee.

Daarna was het elke dag hetzelfde liedje. Om zeven uur begon de herrie. Je kon de klok erop gelijk zetten. Boem-boem-boem-boem-boem-boem. Het ging door tot een uur of elf, twaalf. Dan was het even stil, maar om een uur of één begon de ellende weer. Oordopjes hielpen geen donder. Het lawaai ging door merg en been. Ik vroeg me af wat ze in godsnaam aan het vertimmeren waren.

Vanmorgen was het nog erger dan de afgelopen dagen. Ik had het gevoel dat mijn plafond elk moment naar beneden kon komen vallen, zo trilde het. Boem-boem-boem-boem-boem-boem. Ik legde me er maar bij neer dat ik niet meer zou kunnen slapen, en liep naar buiten om te kijken wat er aan de hand was. Wat bleek: de karaoketent hiernaast wordt verbouwd. En hoe. Alle muren worden eruit gesloopt. Met hamer en beitel wordt elke baksteen kapot gehakt. Centimeter voor centimeter wordt het pand muurloos gemaakt.

Het goede nieuws: het lijkt erop dat de karaoketent failliet is, en plaatsmaakt voor iets anders. Het slechte nieuws: ik heb geen idee hoe lang dit nog gaat duren. Misschien dagen, misschien weken. Boem-boem-boem-boem-boem-boem. Ik doe mijn best kalm te blijven, maar dat lukt voor geen tierelier. Mijn halfslachtige pogingen om door middel van meditatie het geluid buiten te sluiten mislukken hopeloos.

De werkelijkheid zoals wij die ervaren is niets dan een illusie, zei de Boeddha. Dat zal best, maar mijn trommelvliezen denken daar toch echt anders over. En mijn hersenen ook, die door de evolutie zo geconditioneerd zijn dat ze bij luid geluid adrenaline aanmaken. Het gevolg is dat ik vooral een grote behoefte voel om even goed boem-boem-boem-boem-boem-boem op iemands hoofd te doen.

Tja, als je ergens wilt wonen, dan moet je je aanpassen aan de daar geldende normen en gebruiken, zo luidt het devies. Opstaan om een uur of zes, en beginnen met werken om zeven uur: het wordt hier gezien als de normaalste zaak van de wereld. Dat geldt dus ook voor slopers en steenhouwers. Geluidsoverlast voor de buren? Pardon? Geluidsoverlast, wat is dat? Een van de weinige zekerheden van het leven in Vietnam is de voortdurende aanwezigheid van lawaai. Wie daar niet aan kan wennen, heeft hier weinig te zoeken.

Maar deze indringende boem-boem-boem-boem-boem-boem is mij wat al te veel van het goede. Ze is een van de redenen dat ik de afgelopen dagen zo moe ben. Het lukt me ook maar niet om mij het Vietnamese dagritme eigen te maken. Ik ben slecht in vroeg naar bed gaan, en nog slechter in vroeg opstaan.

Die moeheid heeft met nog iets anders te maken: het weer. Ik ben nu op de kop af een half jaar in Zuidoost-Azië, maar een hitte als van de afgelopen dagen had ik nog niet meegemaakt. Vooral zondag en maandag was het erg. Het kwik naderde op sommige plaatsen de veertig graden, en de luchtvochtigheid was hoog. Nu ben ik normaliter niet bang voor een beetje warm weer, maar dit was toch wel pittig. Ik voelde me slap, en had moeite me te concentreren.

Gelukkig heb ik airconditioning in mijn slaapkamer. Met dit weer heb je buiten namelijk weinig te zoeken. Behalve als je naar je werk moet, natuurlijk. Hitte of niet, dan moet de zwarte pantalon aan, de nette schoenen, en een overhemd. Dan moet de helm op, en dan moet je door de trillende hitte naar Danang rijden. The show must go on. Want wie niet werkt, zal ook niet eten.

Ik ben nu zo'n twee maanden werkzaam als taaldocent. Het werk bevalt me prima, maar tegelijkertijd ook helemaal niet. Dat klinkt paradoxaal, dus dat zal ik even toelichten.

Het is leuk om te ontdekken dat je ergens goed in bent. Of, in dit geval, te herontdekken. Ik had natuurlijk al eerder part-time gewerkt als taaldocent. Van september 2004 tot juli 2005 gaf ik Nederlandse les aan het Japan-Nederland Instituut te Tokyo. Het was werk dat ik met veel plezier deed. Ik geloof ook dat ik het niet slecht deed, al is het niet aan mij om dat te beoordelen.

Dat was echter al weer een tijdje geleden, dus ik vond het toch spannend om weer voor de klas te gaan staan. Immers, Vietnamese studenten zijn geen Japanse studenten. Ik kan niet in noodgevallen terugvallen op de eigen taal van de studenten, zoals toen het geval was. En waar ik toen mijn moedertaal doceerde, ging ik nu talen doceren die ik me zelf ook op latere leeftijd had eigen gemaakt.

Maar mijn zenuwen waren nergens voor nodig, zo bleek al snel. Ik ben een goede leraar, al zeg ik het zelf. Ik ben enthousiast, geef met veel energie les, ben niet bang zonodig te improviseren, en houd mijn lessen afwisselend. Dat wil niet zeggen dat de lessen makkelijk zijn. Ik ben van mening dat uitdagende en actieve lessen een stuk leuker en leerzamer zijn dan het steeds maar weer opdreunen van dezelfde saaie zinnetjes. Het mag best pittig zijn - zolang de studenten maar het gevoel hebben dat ze fouten mogen maken en vragen mogen stellen, en er altijd tijd is om moeilijke dingen te herhalen of nader toe te lichten.

Mijn maandagklas kreeg ik als eerste. De groep is een ietwat ongelukkige mix van enerzijds veertienjarige pubers, en anderzijds universitaire studenten van in de twintig. Hormonen gieren in het rond. Het niveau wisselt, maar ligt over het algemeen behoorlijk hoog. We houden ons bezig met meer gecompliceerde grammaticale constructies, en doen behoorlijk pittige luisteroefeningen. Maar daar blijft het niet bij. Vietnamese studenten hebben namelijk een bedroevend gebrek aan algemene ontwikkeling. Dat geldt niet alleen voor gemiddelde, maar ook voor getalenteerde studenten. Hun kennis van wis- en natuurkunde reikt ongetwijfeld verder dan de mijne, maar daar staat tegenover dat ze hoegenaamd niets weten over de wereld buiten Vietnam. En dus geef ik ze behalve Engels ook les in aardrijkskunde, geschiedenis, maatschappijleer en CKV.

Gelukkig hangt er een wereldkaart in het klaslokaal. Telkens wanneer er in de tekst sprake is van een bepaald land, moet ik aanwijzen waar dat land ligt. Stereotiepen van verschillende landen worden niet herkend. In de Vietnamese perceptie zijn alle westerlingen namelijk één pot nat. Wanneer je vertelt dat Engeland toch echt flink verschilt van, pak hem beet, Italië, word je met grote ogen aangekeken. Nu we het er toch over hebben: het woord prejudice was een van de weinige woorden waarvan het me maar niet lukte de betekenis duidelijk te maken. Misschien omdat Vietnamese studenten op school netjes les krijgen in vooroordelen, zonder ooit te leren wat dat zijn.

De onwetendheid neemt schrikbarende vormen aan. Maandag kwamen we te spreken over het dagboek van Anne Frank. Het volgende zinnetje moest worden ingevuld: 'Written by a fifteen-year-old Dutch [sic!] girl during World War II, The diary of Anne Frank _______ (sell) 25 million copies ______ its publication in 1947.' De juiste antwoorden zijn natuurlijk 'has sold' en 'since', maar het gaat me nu even niet om de grammatica. Waar het me om gaat is dat, toen ik vervolgens vroeg wie dit boek gelezen heeft, het stil bleef. Sterker nog: ook toen ik vroeg wie van de studenten wel eens van Anne Frank gehoord had bleef het stil. Mijn volgende, logische vraag was: wanneer werd dit boek geschreven? '1920', probeerde iemand. Men bleek nauwelijks iets te weten over de Tweede Wereldoorlog, ondanks het feit dat die toch ook invloed heeft gehad op de Vietnamese geschiedenis. Over de Holocaust wist men eveneens weinig tot niets. Toen ik vertelde dat binnen een paar jaar tijd zes miljoen joden systematisch vermoord zijn, keek men mij aan alsof men het in Keulen hoorde donderen.

Met mijn dinsdagklas heb ik het nog niet over dit soort dingen, want mijn dinsdagklas is net begonnen. In deze klas zitten naast tieners en studenten ook een paar mensen van middelbare leeftijd. Ik mag ze graag: ze doen hun best en zijn actief. Hun kennis van de Engelse taal was enkele weken geleden nog zo goed als nul, maar inmiddels kunnen ze zich voorstellen, tot honderd tellen, en eenvoudige tekstjes lezen. Dat werkt motiverend, ook voor de docent. Dat in de eerste weken een paar mensen afhaken is helaas onvermijdelijk - dat geldt voor elke taalcursus.

Op woensdagavond had ik, tot voor kort, een klas ter voorbereiding op het TOEIC-examen. De studenten studeerden allemaal aan de Danang University of Economics, en hadden gezamenlijk besloten om deze test te gaan doen. Ik was verantwoordelijk voor de voorbereiding op het onderdeel luistervaardigheid. Gezamenlijk luisterden we naar voorbeeldgesprekken, om daarna de mogelijke antwoorden te bespreken. De studenten (allemaal meiden, op één na) werkten hard en geconcentreerd. Het was mijn favoriete les.

Echter, vorige week dinsdagavond werd ik plotseling aangesproken door de dame die de school runt. 'Sorry, je woensdagavondles is geannuleerd,' zei ze. 'Morgen?' vroeg ik. 'Nee, permanent. De studenten zitten allemaal in het laatste jaar van hun studie, en hebben het nu te druk met hun afsluitende tentamens. In augustus willen ze weer verder gaan.'

Krijg nou de hik. En ze waren nog wel tevreden over de lessen... Hoe kun je nou halverwege een cursus en masse weglopen? Ik begrijp dat ze het druk hadden met hun tentamens, maar hadden ze zich dat echt niet twee maanden eerder kunnen bedenken!?

Maar wat ik helemaal schandalig vind is dat ik een dag van tevoren pas verneem dat ik voortaan wat anders mag gaan doen op woensdagavond. Ik heb al zo weinig lessen, en dan is dit toch een serieuze financiële tegenslag. Buiten dat vind ik het simpelweg geen stijl om zo met je werknemers om te gaan. Ik houd rekening met mijn school, ik ben flexibel, ik pas mijn rooster aan hen aan. Ik heb nota bene werkzaamheden aan een andere school stopgezet omdat deze roostertechnisch lastig te combineren waren met deze werkzaamheden - ondanks het feit dat ik daar iets meer verdiende. Je toont loyaliteit, en wat is je deel? Last-minute afzeggingen, en dientengevolge minder inkomsten.

Deze school is daarin verre van uniek. Ik heb het eerder geschreven: de meeste Vietnamezen zijn gezegend met een goed ontwikkeld pragmatisme en improvisatievermogen. Daar staat tegenover dat geen afspraak heilig is. Voor wie zijn brood probeert te verdienen middels part-time lesgeven, en bovendien hecht aan een vast weekritme, is dat bij vlagen frustrerend. Ook de eerdere school waar ik doceerde had er een handje van lessen af te zeggen of te verplaatsen.

Deze week werd ik plotseling gebeld door een mij onbekende talenschool. Of ik misschien op zaterdagochtend les kon geven. Al haar Amerikaanse docenten waren plotseling verdwenen, zo jammerde de jongedame (wie kaatst kan de bal verwachten, dacht ik onwillekeurig). Men wilde mij daar om kwart voor acht op de stoep hebben staan. Ik heb vriendelijk bedankt. Ik ga niet op zaterdag om zes uur opstaan - zeker niet als ik de avond tevoren tot half negen les moet geven. Punt uit.

Men had ook een les om half tien in de aanbieding. Ik mag kinderen van een jaar of tien, twaalf gaan lesgeven. Dat heb ik één keer eerder gedaan, en het beviel me geenszins. Bij oudere studenten hoef ik weinig of geen moeite te doen om hun aandacht bij de les te houden. Dat gaat vanzelf. Maar dit was me toch een stelletje hyperactieve krengen, daar kon zelfs ik niet tegenop toneelspelen. En wat wil je ook? Kinderen op zaterdag- en zondagmiddag naar de Engelse les sturen, wat voor ouder ben je? Alleen omdat het reguliere onderwijs zo beroerd is dat ze daar niets leren? Of misschien toch ook omdat de ouders geen zin hebben om hun stuiterende, Red Bull-slurpende grut voortdurend om zich heen te hebben...?

Ik heb desalniettemin toegestemd. Vooral omdat ik hoop dat deze school me aan een paar extra lessen kan helpen, ook op doordeweekse dagen. En wie weet, misschien heb ik de vorige keer het bijltje er wat al te makkelijk bij neergegooid. Ik vind kinderen namelijk best leuk, en ik kan het meestal prima met ze vinden. Dan zou ik toch ook in staat moeten zijn van de Engelse les een feestje te maken... Het is een tweede poging waard. Maar helemaal gerust ben ik er niet op, eerlijk gezegd.

Gelukkig hoef ik niet elke dag naar Danang. Ik werk twee avonden per week (donderdag en vrijdag) voor het Japanese Training Centre (日本語教育センター) van Phan Chau Trinh University in Hoi An. Daar geef ik Japanse conversatieles. Japans is een mooie taal, en ik doceer het met plezier. Dat de faciliteiten van deze betrekkelijk nieuwe universiteit in elk opzicht een universiteit onwaardig zijn neem ik daarbij voor lief. Elementaire zaken als een CD-speler en een kopieermachine ontbreken. Erger: de collegezalen zijn niet voorzien van airconditioning, hetgeen betekent dat wanneer ik college geef mijn overhemd binnen de kortste keren doorweekt is. Over de hoogte van mijn salaris zal ik het maar helemaal niet hebben.

Daar staat tegenover dat dit de eerste keer is dat ik Japanse taalcolleges verzorg, en dat is absoluut een waardevolle ervaring. Het is leuk om te merken dat het voor het doceren van conversatie helemaal niet nodig is om de taal van de studenten te spreken. Sterker nog: er is veel voor te zeggen dat de docent zich beperkt tot het spreken van de taal die aangeleerd wordt. Hooguit een enkele keer is er een woord dat vertaling behoeft. Maar over het algemeen voldoen de meegebrachte voorwerpen, het bord, gebarentaal, en de Japans-Vietnamese woordenlijst prima. Het is juist wel goed dat de studenten tijdens deze les gedwongen worden hun Japans te oefenen, en niet kunnen terugvallen op Vietnamees. Mochten ze vragen hebben over de grammatica, dan kunnen ze die altijd aan de Vietnamese docente vragen van wie ze op andere avonden les hebben. Maar voor het oefenen van spreekvaardigheid zijn ze bij mij aan het juiste adres.

Helaas verloopt ook deze cursus niet vlekkeloos. Nog afgezien van de gebrekkige voorzieningen is er het probleem van de Japanse taal. Die is namelijk verdomd moeilijk, zeker voor studenten die geen taalgevoel hebben en/of niet op jongere leeftijd een vreemde taal hebben leren spreken en/of simpelweg lui zijn. De eerste maand zit er op, en er is nu reeds sprake van een serieus niveauverschil tussen de goede en de mindere studenten. De goede studenten (niet toevallig degenen die ook Engels spreken, zo zag ik toen ik recentelijk als vrijwilliger de English club bezocht) lezen en schrijven inmiddels de fonetische alfabetten hiragana ひらがな en katakana カタカナ , kunnen zich voorstellen, en zijn in staat simpele vragen te beantwoorden. Zo hoort het ook, na een maand studie (drie lessen per week). Maar helaas: er is een aantal studenten dat denkt Japans te kunnen leren zonder de lessen voorbereiden. Forget it.
Vooralsnog redden ze zich wel, maar dat komt omdat het tempo van de lessen eigenlijk te laag ligt. Op verzoek van de economische faculteit (waar het centrum onder valt), welteverstaan. Een universiteit wordt in het überkapitalistische Vietnam namelijk gerund als een commercieel bedrijf. Wie levensvatbaar wil zijn, moet zichzelf kunnen bedruipen. Meer dan dat: het doel is niet quitte spelen, het doel is winst maken. Wat er vervolgens met die winst gebeurt... Tja. Laten we het daar maar even niet over hebben.

Hoe het ook zij: men wil dat wij de lessen makkelijk houden, opdat zoveel mogelijk studenten mee kunnen komen. Dat je daarmee mogelijk de goede studenten van je vervreemdt wil er hier niet in. Dat het Japans nu eenmaal geen speeltuintaal is die je je een-twee-drie eigen maakt gelooft men wel, maar het winstoogmerk weegt nu eenmaal zwaarder dan de academische kwaliteit. 'Rustig aan', drukt men mij dan ook regelmatig op het hart. 'Ga niet te snel.'

Desalniettemin lijkt het onvermijdelijke ook hier het geval: een aantal studenten houdt het na de eerste maand voor gezien. Er is geen enkele reden om daar treurig over te zijn. Sommige studenten hebben simpelweg te weinig taalgevoel en/of zijn te lui om zich een taal als het Japans eigen te maken. Tant pis, gaan we lekker door met de studenten die wel gemotiveerd zijn. Maar het gevolg is wel dat de twee groepen mogelijk samengevoegd worden. Ik heb daartegen geprotesteerd: vijfentwintig à dertig studenten per klas is al te veel, vijftig à zestig is ronduit belachelijk. Maar wanneer men mij vervolgens vertelt wat het lesgeld is dat de studenten moeten betalen, en daaraan toevoegt dat het wel rendabel moet blijven, sta ook ik met mijn mond vol tanden.

Ik heb de afgelopen maanden twee dingen geleerd. Ten eerste: ik ben een getalenteerde docent. Mijn lessen zijn boeiend en afwisselend, en ik ben goed in staat dingen uit te leggen. Dat is goed nieuws. Het sterkt mij in mijn ambitie over een aantal jaar als universitair docent ergens werkzaam te zijn.

Ten tweede: ik heb geen zin meer in dit soort onduidelijkheid en onzekerheid. Ik wil een min of meer stabiele baan, met een stabiel inkomen. Ik heb geen zin meer om bij amateuristische talenschooltjes te moeten bedelen voor een lesje meer of minder. Ik heb drie diploma's van gerenommeerde universiteiten, cum laude nog wel, en ik vind eigenlijk dat het zo langzamerhand eens tijd wordt om mijn opleiding en talent te gelde te maken. Niet omdat ik nou zo graag stinkend rijk wil worden, maar wel omdat ik gewoon eens voor twee tientjes in een sjiek restaurant wil kunnen eten zonder mij schuldig te voelen, een rondje wil kunnen geven, mijn vriendin een mooi cadeau wil kunnen kopen, of een leuke weekendtrip wil kunnen maken. Dat zit er op dit moment allemaal niet in.

Als ik alleen was, dan was ik nu op het punt aanbeland waarop ik me achter mijn oren krabde, en me afvroeg of het niet eens tijd was om nog een rondje Laos en Yunnan te maken, en dan naar huis te gaan. Maar alles is anders dan een paar maand geleden, want ik ben niet alleen. Ik heb iemand ontmoet met wie ik graag nog even verder ga. Dat is een goede reden om hier wat langer te blijven.

De vraag is alleen: wáár blijven we? In Hoi An, elders in Vietnam, of elders in de regio? Ik voel weinig loyaliteit jegens mijn huidige werkgevers, dat zult u begrijpen. Ik heb geen enkele rechten (als ik ziek word, zit ik zonder inkomen), krijg weinig betaald, heb een onregelmatig rooster en word steeds weer geconfronteerd met wijzigingen en afzeggingen. Ik vertel mezelf dat de arbeidsmarkt in Hanoi of Ho Chi Minh Stad mij een stuk gunstiger gezind zal zijn.

Maar is dat wel zo? Tot voor kort zaten alle scholen in Danang- toch ook een ambitieuze, internationaal georiënteerde miljoenenstad - te springen om buitenlandse docenten. Het deed er niet toe of je wel of niet de juiste dipoma's bezat: er was veel vraag naar docenten Engels, want iedereen wilde (zijn kinderen) Engels (laten) leren. Zodoende verzekerde de dame van de eerste talenschool mij dat het aantal uren dat ik zou kunnen maken in de zomer ongetwijfeld flink toe zou nemen, omdat scholieren dan vakantie hebben - en dus tijd om Engels te studeren. Maar wat wil het geval? De zomervakantie is reeds begonnen, maar bij de gemiddelde school is het aantal nieuwe aanmeldingen op de vingers van één hand te tellen. De verklaring is simpel. De ecomische crisis heeft ook Vietnam getroffen, en de middenklasse is een stuk terughoudender geworden waar het gaat om het besteden van geld aan niet-noodzakelijke zaken. Talenscholen kunnen de beloftes die ze hun docenten gemaakt hebben helemaal niet waarmaken.

Dat zeggen ze natuurlijk niet. Ze wekken de indruk - op internetsites en in gesprekken - dat het ze voor de wind gaat. Men belooft je terug te bellen (en doet dat vervolgens niet), of men scheept je af met een slap excuus. De werkelijkheid is daarentegen simpel: het aantal mensen dat Engels leert ligt een stuk lager dan vorig jaar, terwijl het aantal buitenlanders dat op de bonnefooi naar Vietnam reist om daar een baantje als taaldocent te krijgen juist is toegenomen. Dat is slecht voor onze onderhandelingspositie.

Eergisteren gebeurde er iets onverwachts. Ik zag plotseling een vacature voor een AiO-plaats. In Leiden nog wel. Het is niet de eerste keer, en het zal niet de laatste keer zijn, maar deze zag er toch wel bovengemiddeld interessant uit.

De hamvraag is nu natuurlijk: ga ik solliciteren, of wacht ik nog een jaar. Ik weet natuurlijk ook wel hoe dun de AiO-plaatsen in mijn vakgebied gezaaid zijn. Zou ik de baan krijgen, dan betekent dat dat ik eindelijk kan doen wat ik het liefste wil doen: wetenschappelijk onderzoek, verder studeren, schrijven, wellicht college geven - en daar nog fatsoenlijk voor betaald krijgen ook. Echter, het betekent ook dat onze relatie wel heel snel heel serieuze vormen aanneemt, en dat we een lange, bizar dure bureaucratische (en mogelijk, God verhoede het, juridische) procedure moeten doorlopen, teneinde samen te kunnen leven. Het idee een dergelijke, op xenofobie gestoelde, vernederende immigratieprocedure te moeten doorlopen, en mogelijk vele maanden gescheiden te moeten leven, staat me behoorlijk tegen. Ergens heb ik iets van: Nederland, naargeestig en bang landje dat je bent, je kan mijn rug op. Maar aan de andere kant hou ik van Leiden en haar universiteit, en zou ik me er stiekem best wel graag willen vestigen. Maar dan wel samen.

Enfin. Eerst maar eens proberen om een toeristenvisum te krijgen, zodat we deze zomer een bezoek aan Nederland kunnen brengen, en dan zien we wel weer verder. We hebben alle benodigde papieren inmiddels verzameld. Overmorgen vliegen we naar Ho Chi Minh Stad, waar het Nederlandse consulaat zich bevindt. We blijven er drie nachten; dinsdagmiddag vliegen we weer terug.

De vragen blijven nog even onbeantwoord.

Tijd om naar bed te gaan. Morgenochtend word ik vermoedelijk weer vroeg mijn bed uit gedreund.

6 comments:

  1. Wat een leuk verhaal Aike! Denk er eens over je verslagen aan een krant aan te bieden. Heel veel plezier en goeds in Vietnam! Japans geven aan Vietnamezen, dat klinkt zelfs voor een mondiaal georiënteerd Nederlander als ik erg exotisch... Wellicht ga je ook nog eens schrijven over de Vietnamese religie- of spiritualiteitsbeleving (Hinayana?). Je verhalen over luidruchtigheid ontnemen mij althans het vermogen Azië te romantiseren. Maar misschien moet je je daartoe terugtrekken in het woud, en als arhat in een spelonk gaan wonen. Waar ik ook benieuwd naar ben: hoe kijk je vanuit Vietnam aan tegen bep. Westerse denkers (die in feite helemaal niet zo Westers zijn; de term 'Westers' denken is een eenzijdige constructie die maar een heel rudimentair beeld vd Westerse denktraditie geeft). (Her)lees bijv. eens Also sprach Zarathustra.
    Alle goeds!
    Rico Sneller

    ReplyDelete
  2. Beste Rico,

    Dank je wel voor je reactie! Ja, het heeft inderdaad wel iets absurds, een Nederlander die Vietnamezen Japans doceert... :)

    Ik heb in mijn Vietnam-ABC (http://aikerots.blogspot.com/2009/04/het-grote-vietnam-abc.html) al kort iets geschreven over religie in Vietnam - lees bijvoorbeeld de stukjes "Confucianisme", "Quán Âm", "Voorouderverering" en "Yin en Yang". Heel in het kort kun je zeggen dat religie in Vietnam een mix is van boeddhisme (voornamelijk Mahayana, a.g.v. de Chinese invloed, ofschoon in het zuiden ook Theravada voorkomt), in het bijzonder Guanyin-verering; taoïsme; confucianisme (al is dat meer een sociale ideologie); en lokale voorouderculten. Daarnaast is er een aantal nieuwe religies, en ook de Rooms-katholieke kerk is groot (zo'n 8% van de bevolking).

    In eerste instantie is Vietnam niet een land dat je zou associëren met (wereldverzakende) spiritualiteit, zoals bijvoorbeeld Tibet of Thailand. Desalniettemin is de invloed van religie op het dagelijks leven groot. Sjamanistische culten, beroemde tempels en ook katholieke missen trekken vele bezoekers op religieuze feestdagen. Dat men daarin 'eclectisch' te werk gaat zal weinig verbazing wekken. In elk geval lijkt de religie van Vietnam in vele opzichten meer op die van Oost-, dan van Zuidoost-Azië.

    Ik zal er in de toekomst zeker nog een stuk over schrijven - maar eerst moet ik het nog wat verder bestuderen!

    Wat betreft je vraag over het lezen van 'Westerse' denkers vanuit een Aziatisch / niet-Westers perspectief: ik denk dat dat uitermate vruchtbaar is, en interessante nieuwe interpretaties oplevert. Ik heb vorig jaar in het kader van mijn colleges 'Theory and Method in the Study of Religions' (de facto mastercolleges filosofie ;) ) een tweetal papers geschreven, waarin ik westerse filosofen heb geïnterpreteerd in het licht van Japanse, en vice versa. Ik heb gekeken naar Nishitani's Zen-interpretatie van Nietzsche (zoals uitgewerkt in zijn boek "The Self-Overcoming of Nihilism"), en naar de ervaring van alteriteit in Levinas vanuit het perspectief van Nishida (zijn vroege werk, m.n. "An Inquiry into the Good", en de notie van 'pure ervaring', een mix van William James en zenboeddhisme). Pogingen tot vergelijkende wijsbegeerte. Van de eerste heb ik een korte samenvatting geschreven: http://aikerots.blogspot.com/2008/01/ja-shinto-nietzsche-en-de-dagen-van.html (tweede deel). Mocht je de papers willen lezen, dan kan ik ze je natuurlijk mailen!

    Helaas is Vietnam niet een land waar filosofie en religieus denken worden aangemoedigd. Integendeel. Het regime moet er maar weinig van hebben. De censuur zorgt er wel voor dat denkers meestal hun mond houden. In tegenstelling tot andere Aziatische landen zijn dan ook nergens fatsoenlijke academische boekhandels en bibliotheken te vinden...

    Hartelijke groet,
    Aike

    ReplyDelete
  3. Geweldig Aike! Je zit echt op een vruchtbaar terrein: het voorzichtig aftasten van plaatsen waarop denkers elkaar kunnen verstaan, zonder overhaastheid. Het belangrijkste criterium wordt dan: niet iemand intellectuele bagage of erudiet wapengekletter, maar de wijze waarop een denker zuiver in het leven probeert te staan, eerlijk is, zichzelf geen rad voor ogen draait, bereid is te bloeden voor zijn / haar gedachten. Alleen wanneer aan dit criterium is voldaan (maar: zal dat ooit volkomen het geval zijn?), gaat het prana stromen, van Oost en West en v.v.
    Ik ontdekte tot mijn fascinatie dat er een uitermate intense Joodse bemoeienis met Nietzsche is geweest, te beginnen bij Buber (die vertaalde Zarathustra in het Pools). N. was voor velen een stimulans tot zionisme in een tijd waarin het joodse volk werd gebagatelliseerd en als toekomstloos werd beschouwd. Cf evt laatste nr vh ts New Nietzsche Studies.
    Alle goeds, Aike, geniet van deze onvergetelijke tijd, en zaai het goede dat jou in je geboorteland geschonken is, uit over de Vietnamese aarde; het slechte mag geen naam krijgen en dient te worden vergeten.
    Dag,
    Rico

    ReplyDelete
  4. Zo,weer eens de tijd genomen om een mooi stuk van je te lezen! Boeiend hoor... En spannende vraagstukken! x

    ReplyDelete
  5. Veel succes met de dagelijkse uitdagingen in Vietnam. Blijkbaar gaat ook daar het leven niet (altijd) over rozen, ik kan me voorstellen dat een AiO-plaats in Leiden aanlokkelijk klinkt. Ik kijk er naar uit om je deze zomer in dat mooie stadje te zien!

    Bram

    ReplyDelete
  6. Bedankt! Inmiddels heb ik gelukkig weer wat meer lessen, dus staan de zaken er financieel wat beter voor. Wat betreft de AiO-plaats in Leiden: de expertise van de betreffende hoogleraar is dusdanig verschillend van mijn eigen expertise, dat hij me heeft afgeraden te solliciteren. Ik had niet begrepen dat hij per se de begeleider moest zijn - maar nu dat het geval blijkt ben ik het wel met hem eens. We wachten dus rustig af tot er zich weer een nieuwe kans voordoet... Wellicht volgend jaar.

    Tot ziens in augustus!

    ReplyDelete