Nog niet zo lang geleden was ik zestien, druk met toneel en taal, kritisch maar onzeker. Het is inmiddels tien jaar geleden, maar als ik mijn ogen sluit en mij situaties van toen voor de geest haal lijken het eerder tien dagen. Vandaag sta ik aan de andere kant. Ik geef les aan zestienjarigen, druk met hun eigen dingen, kritisch maar onzeker. Ze zijn bijna volwassen, doen alsof ze alles kunnen en weten, hebben een grote bek, en zijn als de dood voor wat komen gaat. Ze raken even makkelijk verveeld als geïnspireerd. Ze leren Engels, want papa heeft gezegd dat ze in het buitenland moeten gaan studeren, en papa kan het betalen. Maar er moet nog een hoop gebeuren voordat hun Engels daar goed genoeg voor is.
Ik doe mijn best ze grammaticale constructies uit te leggen die niemand mij ooit fatsoenlijk heeft uitgelegd: het verschil tussen de present perfect simple en de present perfect continuous, bijvoorbeeld. Maar ik doe ook een poging ze tussen de bedrijven door een beetje algemene ontwikkeling bij te brengen. Vietnamees geschiedenisonderwijs beperkt zich helaas tot een handjevol nationalistische mythen en wat nietszeggende jaartallen; aardrijkskunde en maatschappijleer zijn helemaal afwezig. Ik doe wat ik kan - niet omdat het onderdeel is van mijn baan, maar omdat ik geloof dat het belangrijk is iets te leren over de wereld waarin je leeft.
Iets als een Bildungsideal is in Vietnam volstrekt afwezig. Geestes- en sociale wetenschappen leiden een marginaal bestaan, ook aan universiteiten. Kosmopolitisme bestaat nauwelijks: op economisch gebied is Vietnam weliswaar internationaal georiënteerd, daaronder ligt een nauwelijks verhulde nationalistische trots. Tegelijkertijd is er weinig of geen diepgaande kennis van de eigen intellectuele, artistieke en religieuze tradities, laat staan van die van andere landen. Wie voorstelt klassiek Chinees in te voeren als verplicht schoolvak, zodat studenten de klassieken kunnen lezen die hun cultuur gevormd hebben, wordt uitgelachen of genegeerd. China wordt gehaat, en daarmee de gehele Oost-Aziatische intellectuele traditie. 'Socialistisch' totalitarisme, naïef nationalisme, en het structurele opruimen en wegwerken van politieke dissidenten in de afgelopen decennia hebben ertoe geleid dat Vietnam in intellectueel opzicht straatarm is.
In economisch opzicht is het dat al lang niet meer, hoe oneerlijk de koek ook verdeeld is. Vietnam is een kapitalistisch lustoord, een rap groeiende zeepbel waar wild gespeculeerd en geconsumeerd wordt. De stedelijke middenklasse bekommert zich om één ding: geld. Maatschappelijk succes en geluk worden gelijkgesteld met rijkdom. Er heerst dan ook een zeer utilitaristische opvatting van onderwijs. Negen van de tien tieners willen zakenman (of -vrouw), accountant of bankier worden. Het aantal afgestudeerden in business management of accounting and finance loopt in de miljoenen - het gemiddelde niveau laat zich raden. Ondertussen is er een problematisch tekort aan elektriciens, loodgieters, handwerkslieden en verpleegkundigen, want dat wil niemand worden. Over sociologen, historici en filosofen zullen we het maar helemaal niet hebben.
Ik doe mijn best. Ik sprak met mijn studenten over de betekenis van het woord gender, en over het nature-nurture debat. We spraken over democratische verkiezingen. Ik vertelde ze over de Holocaust en over apartheid, en legde de betekenis uit van woorden als stereotype en discrimination. We lazen een stukje uit het dagboek van Anne Frank. Er is meer in het leven dan een goedgevulde bankrekening en een dikke SUV voor je deur, wilde ik maar zeggen. Er is meer in het leven dan consumptie, er is meer van waarde. Ik wil niet alleen dat mijn leerlingen woordjes stampen, ik wil ook dat ze kritisch leren lezen. Leren denken. Verder kijken dan hun eigen kleine wereld.
Vorige week had ik een parents meeting. Mijn leerlingen mochten ondertussen een film kijken. Ik had gekozen voor Big Fish. Ik weet niet of u hem kent. Het is een prachtig verhaal over een verhalenverteller, een ode aan de verbeelding, gevoelig en grappig. Ik houd van die film om dezelfde reden als waarom ik van de roman Life of Pi houd; omdat hij concepten als waarheid, leugen, verhaal en mythe problematiseert en ermee speelt. Omdat hij laat zien hoe we onze eigen geschiedenis en zo onze eigen identiteit narratief construeren, en hoe verbeelding daarbij een rol speelt. Maar ook voor wie die diepere laag niet meteen herkent is het een mooie film. Een ontroerend sprookje, met een ontwapenend sympathieke Ewan McGregor in de hoofdrol.
Niet voor hen. Ik kwam terug van de parents meeting, hopende dat ze geboeid naar de film zouden kijken. In plaats daarvan werd er druk gekletst en gekeet. Bijna niemand had oog voor de film. 'Saai,' vonden ze hem. 'Er gebeurt niets.' 'Zijn dan alleen films waarin gevochten wordt de moeite waard?' vroeg ik. Ja, daar kwam het wel op neer. Ze hadden niet de concentratie kunnen opbrengen om naar een lieve film te kijken. Er moest vooral niet teveel worden nagedacht. Een film moet namelijk eenvoudig geconsumeerd kunnen worden.
Ik zuchtte eens diep. En voelde me opeens heel oud.
Tuesday, 15 June 2010
Monday, 14 June 2010
Nieuwe kriebels
De verkiezingen zijn achter de rug. Ik ben blij dat GroenLinks het goed heeft gedaan, maar teleurgesteld vanwege het feit dat er over het algemeen sprake is van een flinke zwaai naar rechts. Dat de VVD de grootste geworden is met een uiterst rechts verkiezingsprogramma is al erg genoeg, maar dat een zesde van de Nederlanders hun stem gegeven heeft aan iemand die het gelijkheidsbeginsel bij het grof vuil wenst te zetten, en gepleit heeft voor de facto etnische zuiveringen, is natuurlijk helemaal iets om diep triest van te worden. Aan het hoe en waarom zou ik nu hele beschouwingen aan kunnen wijden, maar dat doe ik maar even niet. Ik hoop alleen van harte dat Rutte op tijd kleur bekent, en kiest voor een paars-groene regeringscoalitie. Of, als hij blijft vasthouden aan zijn partijpolitieke opportunisme en nauwelijks verhulde bewondering voor de schreeuwer op rechts, dat hij door de andere partijen naar de oppositiebanken verwezen wordt.
Ik weet dat er mensen zijn die zeggen: laat de PVV maar regeren, en zichzelf opblazen, dan zijn we van ze af. Ik ben het daar niet mee eens. Ten eerste: de rechtsstaat en het gelijkheidsbeginsel zijn dusdanig kwetsbaar dat ik ze niet wil blootstellen aan een extreem-rechts experiment. Ten tweede: mensen die LPF-achtig geruzie verwachten onderschatten Wilders en de zijnen schromelijk, en er is niets zo gevaarlijk als het onderschatten van de vijand, zoals Xun Zi ons leerde. En ten derde: het is naïef te veronderstellen dat onvrede over een rechts kabinet zou leiden tot een zwaai naar links. Dat was na Balkenende-I ook niet het geval; daarvoor is een groot deel van de Nederlandse bevolking simpelweg te conservatief.
Ik hoop, kortom, dat Rutte bij zinnen komt, en kiest voor een paars-groene regering. Om te voorkomen dat kiezers weglopen, zou hij er goed aan doen zelf à la Bolkestein in de Kamer te gaan zitten (dat geldt overigens ook voor Halsema), en de populaire Kroes te vragen als minister-president. Doet de VVD dit niet, en opteert zij voor een (minderheids)kabinet met de PVV, dan hoop ik van harte dat verstandige lieden binnen de PvdA en het CDA met elkaar in gesprek gaan, en een brede centrumlinkse vijfpartijencoalitie tot stand brengen.
Enfin, genoeg politiek. Het volgende grote evenement is reeds begonnen. Sinds 1998 ben ik niet zo opgewonden geweest vanwege een WK Voetbal. Misschien komt dat doordat ik nu in het buitenland woon, en het WK op een bijzondere nieuwe manier meemaak. Vietnam is behoorlijk voetbalgek. Overal wordt naar de wedstrijden gekeken, en op de uitslagen gewed. In nagenoeg elke bar, café, noodletent en restaurant staat wel een televisie aan. Het WK is het favoriete gespreksonderwerp van veel van mijn studenten. Argentinië en Brazilië zijn hun favorieten, Nederland wordt gezien als een goede outsider. Zelf heb ik inmiddels een oranje T-shirt aangeschaft. Ik hoop van harte dat het Nederlands elftal het goed zal doen, wetende dat ik de komenden weken voortdurend aangesproken zal worden op zijn prestaties. Plotseling is mijn nationaliteit bepalend voor mijn identiteit.
Ik kan niet wachten op de eerste wedstrijden. Eigenlijk moest ik werken, vandaag en aanstaande zaterdag, maar ik heb mijn lessen gelukkig kunnen verzetten. Het begint vanavond, om half zeven Vietnamese tijd. De ambassades van Denemarken en Nederland hebben gezamenlijk een voetbalfeestje georganiseerd voor de Deense en Nederlandse gemeenschappen alhier. Het belooft een mooie avond te worden. Aanstaande zaterdag gaan we met een groep vrienden in een sportcafé kijken naar Nederland-Japan - voor mij persoonlijk natuurlijk een extra bijzondere wedstrijd. Daarna zien we wel hoe het verder loopt. Ik verwacht dat Nederland ten minste de kwartfinale haalt, maar daarna wordt het lastig. Mochten ze de halve finale bereiken, dan bekijken wij die in het zuiden van China, waar we over een paar weken naartoe gaan.
Om de een of andere reden is kijken naar het Nederlands elftal in het buitenland altijd nog net iets specialer dan kijken in Nederland. Ik zal niet snel vergeten hoe we Nederland twee jaar geleden in dorpspubs in het Engelse Lake District Italië en Frankrijk zagen vernederen. De kwartfinale Nederland-Argentinië, gezien op de camping in Frankrijk in 1998, was natuurlijk ook een geweldige ervaring. Maar het haalt het niet bij de ervaring van mijn ouders. Zij bekeken het WK van 1978 in Afghanistan en Iran, waar zij met hun busje doorheen reden. Ik heb ze daar altijd om benijd. Maar ik hoop dat wij ooit aan onze kinderen kunnen vertellen hoe wij aan de voet van de Himalaya, in het prachtige Yunnan, Nederland wereldkampioen zagen worden.
Dat het een mooi WK moge worden.
P.S. Om een beetje in de stemming te komen, hierbij de samenvatting van de spannendste en beste WK-wedstrijd die ik mij persoonlijk kan heugen:
Ik weet dat er mensen zijn die zeggen: laat de PVV maar regeren, en zichzelf opblazen, dan zijn we van ze af. Ik ben het daar niet mee eens. Ten eerste: de rechtsstaat en het gelijkheidsbeginsel zijn dusdanig kwetsbaar dat ik ze niet wil blootstellen aan een extreem-rechts experiment. Ten tweede: mensen die LPF-achtig geruzie verwachten onderschatten Wilders en de zijnen schromelijk, en er is niets zo gevaarlijk als het onderschatten van de vijand, zoals Xun Zi ons leerde. En ten derde: het is naïef te veronderstellen dat onvrede over een rechts kabinet zou leiden tot een zwaai naar links. Dat was na Balkenende-I ook niet het geval; daarvoor is een groot deel van de Nederlandse bevolking simpelweg te conservatief.
Ik hoop, kortom, dat Rutte bij zinnen komt, en kiest voor een paars-groene regering. Om te voorkomen dat kiezers weglopen, zou hij er goed aan doen zelf à la Bolkestein in de Kamer te gaan zitten (dat geldt overigens ook voor Halsema), en de populaire Kroes te vragen als minister-president. Doet de VVD dit niet, en opteert zij voor een (minderheids)kabinet met de PVV, dan hoop ik van harte dat verstandige lieden binnen de PvdA en het CDA met elkaar in gesprek gaan, en een brede centrumlinkse vijfpartijencoalitie tot stand brengen.
Enfin, genoeg politiek. Het volgende grote evenement is reeds begonnen. Sinds 1998 ben ik niet zo opgewonden geweest vanwege een WK Voetbal. Misschien komt dat doordat ik nu in het buitenland woon, en het WK op een bijzondere nieuwe manier meemaak. Vietnam is behoorlijk voetbalgek. Overal wordt naar de wedstrijden gekeken, en op de uitslagen gewed. In nagenoeg elke bar, café, noodletent en restaurant staat wel een televisie aan. Het WK is het favoriete gespreksonderwerp van veel van mijn studenten. Argentinië en Brazilië zijn hun favorieten, Nederland wordt gezien als een goede outsider. Zelf heb ik inmiddels een oranje T-shirt aangeschaft. Ik hoop van harte dat het Nederlands elftal het goed zal doen, wetende dat ik de komenden weken voortdurend aangesproken zal worden op zijn prestaties. Plotseling is mijn nationaliteit bepalend voor mijn identiteit.
Ik kan niet wachten op de eerste wedstrijden. Eigenlijk moest ik werken, vandaag en aanstaande zaterdag, maar ik heb mijn lessen gelukkig kunnen verzetten. Het begint vanavond, om half zeven Vietnamese tijd. De ambassades van Denemarken en Nederland hebben gezamenlijk een voetbalfeestje georganiseerd voor de Deense en Nederlandse gemeenschappen alhier. Het belooft een mooie avond te worden. Aanstaande zaterdag gaan we met een groep vrienden in een sportcafé kijken naar Nederland-Japan - voor mij persoonlijk natuurlijk een extra bijzondere wedstrijd. Daarna zien we wel hoe het verder loopt. Ik verwacht dat Nederland ten minste de kwartfinale haalt, maar daarna wordt het lastig. Mochten ze de halve finale bereiken, dan bekijken wij die in het zuiden van China, waar we over een paar weken naartoe gaan.
Om de een of andere reden is kijken naar het Nederlands elftal in het buitenland altijd nog net iets specialer dan kijken in Nederland. Ik zal niet snel vergeten hoe we Nederland twee jaar geleden in dorpspubs in het Engelse Lake District Italië en Frankrijk zagen vernederen. De kwartfinale Nederland-Argentinië, gezien op de camping in Frankrijk in 1998, was natuurlijk ook een geweldige ervaring. Maar het haalt het niet bij de ervaring van mijn ouders. Zij bekeken het WK van 1978 in Afghanistan en Iran, waar zij met hun busje doorheen reden. Ik heb ze daar altijd om benijd. Maar ik hoop dat wij ooit aan onze kinderen kunnen vertellen hoe wij aan de voet van de Himalaya, in het prachtige Yunnan, Nederland wereldkampioen zagen worden.
Dat het een mooi WK moge worden.
P.S. Om een beetje in de stemming te komen, hierbij de samenvatting van de spannendste en beste WK-wedstrijd die ik mij persoonlijk kan heugen:
Monday, 7 June 2010
Een taal leren
Wanneer ik door een buitenlander in het Nederlands word aangesproken, praat ik altijd in het Nederlands terug. Ook al kan ik aan zijn accent horen dat hij uit Engeland, Duitsland of Verweggistan komt, en ook al is zijn kennis van het Nederlands nog zo beperkt, als hij de moed heeft Nederlands te spreken, dan moedig ik dat aan. Ook spreek ik buitenlandse vrienden die bezig zijn de Nederlandse taal te leren regelmatig in het Nederlands aan. Het belangrijkste voor het goed leren van een taal is immers het overwinnen van psychologische barrières als gêne en onzekerheid. Dus spreek maar, klets maar, maak maar fouten - zo leer je het snelst. Ik help je graag.
Ik ben daarin niet uniek, maar ik behoor wel tot een minderheid. Veel meertalige mensen hebben de vreemde neiging anderen het recht te misgunnen zich hun taal eigen te maken. Dat geldt nadrukkelijk niet voor mensen die Engels als moedertaal hebben, want hun taal is de huidige lingua franca van de wereld. Het geldt nadrukkelijk wel voor mensen die een taal spreken die min of meer direct verbonden is aan een bepaalde nationale identiteit, zoals Nederlanders, Fransen, Japanners en Vietnamezen.
Voorbeelden te over. Toeristen in Frankrijk mogen graag mopperen over het feit dat weinig Fransen Engels spreken, maar daar staat tegenover dat veel jonge Fransen die wel de Engelse taal beheersen de vervelende neiging hebben met niet-francofone anderen überhaupt geen Frans te willen spreken. Zo hebben in het buitenland woonachtige Fransen niet zelden de gewoonte hun eigen taal volledig te vermijden, tenzij ze met landgenoten zijn (in dat geval schakelen ze opgelucht over op die verfoeilijke jeugdtaal van ze, quoi, waarbij alle nedroow diaardegmo worden, quoi). Als je ze in accentloos Frans aanspreekt, loop je het risico in het Engels gevraagd te worden waarom je Frans zo goed is, en waar je het geleerd hebt - met een zwaar accent, natuurlijk, want de eerste Fransman die accentloos een vreemde taal spreekt moet nog geboren worden.
Japanners kunnen er ook wat van. Gek genoeg zijn mensen in Japanse grote steden er inmiddels aardig aan gewend buitenlanders te ontmoeten die vloeiend Japans spreken, maar zodra ze de grens oversteken verandert dat, en komen nationalistische reflexen op. De meeste Japanners die ik in Vietnam ontmoet heb weigeren domweg mij in het Japans te beantwoorden, en brabbelen dus maar een beetje in hun beroerde Engrish. Misplaatste beleefdheid? Misschien, maar volgens mij ligt er iets heel anders aan ten grondslag: de diepgewortelde overtuiging dat de Japanse taal het unieke geestelijke eigendom is van het Japanse volk, nauw verbonden aan nationale identiteit, principieel niet te doorgronden door buitenlanders. In Hoi An, waar ik Japanse les gaf aan het plaatselijke universiteitje, kreeg ik zelfs te maken met subtiele pesterijtjes - geheel onschuldig, maar bijzonder effectief in het ondergraven van zelfvertrouwen.
Ik hou er niet van met Fransen, Japanners of Duitsers Engels te moeten spreken. Ik spreek liever Frans, Japans of Duits - of Nederlands, natuurlijk. (Ik hou er eerlijk gezegd ook niet van met Spanjaarden, Italianen of Zweden Engels te spreken, maar mijn kennis van het Spaans, Italiaans en Zweeds is dusdanig beroerd dat er weinig anders op zit.) En ik hou er ook niet van met mijn vrouw Engels te spreken. Liever communiceer ik in het Vietnamees of het Nederlands. Helaas is onze kennis van elkaars talen nog beperkt. Maar ik spreek inmiddels gelukkig een aardig mondje Vietnamees, al is het nog verre van voldoende om een serieus gesprek te kunnen voeren.
Er is één probleem. De grammatica van het Vietnamees is weliswaar eenvoudig, de uitspraak is dat niet. Wie een klinker een tikje ongewoon uitspreekt, of met de verkeerde intonatie, wordt niet begrepen. Vietnamezen zijn bijzonder slecht in het verstaan van vreemde accenten, al zijn woordkeuze en grammatica nog zo correct. Dat is opmerkelijk, gezien het feit dat 'het' Vietnamees helemaal niet bestaat. Geen mens spreekt algemeen beschaafd Vietnamees. 'Het' Vietnamees is een verzamelnaam voor ten minste vier verschillende talen, en tientallen dialecten. Deze vertonen weliswaar flinke gelijkenis, maar kennen ook aanzienlijke verschillen, juist op het gebied van de uitspraak van klinkers en tonen. (Voor de goede orde: dan hebben we het nog niet eens over de tientallen minderheidstalen die Vietnam kent - die zijn vaak helemaal niet verwant aan het Vietnamees, maar bijvoorbeeld aan het Thais, het Khmer of het Tibetaans.)
Een voorbeeldje: vraag iemand uit Hanoi, iemand uit Haiphong, iemand uit Vinh, iemand uit Danang, iemand uit Saigon en iemand uit Can Tho om het woord phở (het meest populaire nationale gerecht) uit te spreken, en je krijgt zes verschillende antwoorden. Dat kleine vraagtekentje op de klinker staat voor een bepaalde intonatie, maar niemand schijnt te weten wat de juiste intonatie is.
Mijn uitspraak is aanzienlijk beter dan die van vrijwel alle buitenlanders die ik hier ontmoet heb. Eenoog in het land der blinden, dat weet ik wel, maar ik wil maar zeggen dat mijn uitspraak weliswaar niet perfect is, maar toch alleszins acceptabel. Echter, mijn probleem is dat mijn vrouw een andere taal spreekt dan het Vietnamees van Hanoi - en natuurlijk neem ik haar uitspraak over. Zij verstaat me prima, en complimenteert me geregeld met mijn uitspraak. Maar als ik Vietnamees probeer te spreken met de dames op het kantoor van mijn school verdwijnt mijn zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon.
Zoals gezegd: Vietnamezen zijn beroerd waar het gaat om het herkennen van woorden, zodra deze met een ander accent uitgesproken worden. Het is een van de redenen waarom mijn vrouw als ze met mensen hier spreekt vaak meermalen moet herhalen wat ze zegt. Dat probleem heb ik ook. Als je, als beginnende spreker van een taal, keer op keer niet-begrijpend wordt aangekeken, wordt de drempel om die taal te gaan spreken steeds hoger. Het simpele woordje để sau (later), waarvan ik de precieze intonatie was vergeten, bracht me enkele wanhopige minuten. En toen ik iemand vroeg of ze een markt of winkel wist waar we goede bưởi (pompelmoezen) zouden kunnen krijgen, werd ik recht in mijn gezicht uitgelachen. Ik sprak het woord volgens mij correct uit, precies zoals ik dat al een jaar doe, en precies zoals mijn vrouw het uitspreekt - maar het deed mijn gesprekspartner denken aan een niet-zo-netjes woord voor penis.
Hallo zeg, als ik eens zou beginnen mensen hier uit te lachen elke keer als ze fork uitspreken als fuck, of soortgelijke foutjes maken... En dit was niet eens een fout, het was simpelweg mijn accent. Hoe dan ook, dergelijke reacties zijn funest voor je zelfvertrouwen, en behoorlijk irritant. Zo worden mijn pogingen Vietnamees te praten effectief de grond in geboord.
Waarom zouden ze het doen? Begrijpen ze me echt niet? Misschien, maar doe dan op zijn minst een poging tot goed luisteren. Ook mijn vrouw wordt vaak niet direct begrepen, maar zij wordt niet in haar gezicht uitgelachen. Als een Braziliaan met een Zuid-Limburgs accent een gesprekje aanknoopt met iemand in Franeker zal hij ook niet direct begrepen worden. Dat hoeft ook niet. Maar geef hem op zijn minst de kans te zeggen wat hij wil, en doe je best te luisteren. Er is niets mis met een keertje 'wat zeg je?' vragen.
Maar ik geloof dat er meer aan de hand is, en dat er onbewust eenzelfde motief speelt als in het geval van veel Japanners. Vietnam is een uniek land, met een unieke taal, natuurlijk homogeen, en anders dan elk ander land, zo gaat de mythe. Het niet erkennen van de pogingen van de ander de taal te leren is een manier om jezelf als natie af te zonderen. Jij bent een buitenstaander, spreek jij maar lekker Engels, zoals het hoort - zo lijkt de boodschap te luiden. Het is een vorm van exclusivisme. Alsof je, wanneer je Vietnamees spreekt, een poging doet een taboe te doorbreken, en de natuurlijke orde der dingen in de war brengt. Uitlachen is dan een succesvol sanctiemiddel.
Maar dat mensen die in een talenschool werken zo weinig pedagogisch inzicht hebben, vind ik tamelijk schokkend. De enige die me daadwerkelijk aanmoedigen in mijn leerproces, en me complimenteren met mijn paar woordjes Vietnamees, zijn degenen van wie je het het minste zou verwachten: de schoonmaaksters. Hun enthousiasme naar aanleiding van een paar eenvoudige zinnetjes van mij is even hartverwarmend als bemoedigend.
Ik ben daarin niet uniek, maar ik behoor wel tot een minderheid. Veel meertalige mensen hebben de vreemde neiging anderen het recht te misgunnen zich hun taal eigen te maken. Dat geldt nadrukkelijk niet voor mensen die Engels als moedertaal hebben, want hun taal is de huidige lingua franca van de wereld. Het geldt nadrukkelijk wel voor mensen die een taal spreken die min of meer direct verbonden is aan een bepaalde nationale identiteit, zoals Nederlanders, Fransen, Japanners en Vietnamezen.
Voorbeelden te over. Toeristen in Frankrijk mogen graag mopperen over het feit dat weinig Fransen Engels spreken, maar daar staat tegenover dat veel jonge Fransen die wel de Engelse taal beheersen de vervelende neiging hebben met niet-francofone anderen überhaupt geen Frans te willen spreken. Zo hebben in het buitenland woonachtige Fransen niet zelden de gewoonte hun eigen taal volledig te vermijden, tenzij ze met landgenoten zijn (in dat geval schakelen ze opgelucht over op die verfoeilijke jeugdtaal van ze, quoi, waarbij alle nedroow diaardegmo worden, quoi). Als je ze in accentloos Frans aanspreekt, loop je het risico in het Engels gevraagd te worden waarom je Frans zo goed is, en waar je het geleerd hebt - met een zwaar accent, natuurlijk, want de eerste Fransman die accentloos een vreemde taal spreekt moet nog geboren worden.
Japanners kunnen er ook wat van. Gek genoeg zijn mensen in Japanse grote steden er inmiddels aardig aan gewend buitenlanders te ontmoeten die vloeiend Japans spreken, maar zodra ze de grens oversteken verandert dat, en komen nationalistische reflexen op. De meeste Japanners die ik in Vietnam ontmoet heb weigeren domweg mij in het Japans te beantwoorden, en brabbelen dus maar een beetje in hun beroerde Engrish. Misplaatste beleefdheid? Misschien, maar volgens mij ligt er iets heel anders aan ten grondslag: de diepgewortelde overtuiging dat de Japanse taal het unieke geestelijke eigendom is van het Japanse volk, nauw verbonden aan nationale identiteit, principieel niet te doorgronden door buitenlanders. In Hoi An, waar ik Japanse les gaf aan het plaatselijke universiteitje, kreeg ik zelfs te maken met subtiele pesterijtjes - geheel onschuldig, maar bijzonder effectief in het ondergraven van zelfvertrouwen.
Ik hou er niet van met Fransen, Japanners of Duitsers Engels te moeten spreken. Ik spreek liever Frans, Japans of Duits - of Nederlands, natuurlijk. (Ik hou er eerlijk gezegd ook niet van met Spanjaarden, Italianen of Zweden Engels te spreken, maar mijn kennis van het Spaans, Italiaans en Zweeds is dusdanig beroerd dat er weinig anders op zit.) En ik hou er ook niet van met mijn vrouw Engels te spreken. Liever communiceer ik in het Vietnamees of het Nederlands. Helaas is onze kennis van elkaars talen nog beperkt. Maar ik spreek inmiddels gelukkig een aardig mondje Vietnamees, al is het nog verre van voldoende om een serieus gesprek te kunnen voeren.
Er is één probleem. De grammatica van het Vietnamees is weliswaar eenvoudig, de uitspraak is dat niet. Wie een klinker een tikje ongewoon uitspreekt, of met de verkeerde intonatie, wordt niet begrepen. Vietnamezen zijn bijzonder slecht in het verstaan van vreemde accenten, al zijn woordkeuze en grammatica nog zo correct. Dat is opmerkelijk, gezien het feit dat 'het' Vietnamees helemaal niet bestaat. Geen mens spreekt algemeen beschaafd Vietnamees. 'Het' Vietnamees is een verzamelnaam voor ten minste vier verschillende talen, en tientallen dialecten. Deze vertonen weliswaar flinke gelijkenis, maar kennen ook aanzienlijke verschillen, juist op het gebied van de uitspraak van klinkers en tonen. (Voor de goede orde: dan hebben we het nog niet eens over de tientallen minderheidstalen die Vietnam kent - die zijn vaak helemaal niet verwant aan het Vietnamees, maar bijvoorbeeld aan het Thais, het Khmer of het Tibetaans.)
Een voorbeeldje: vraag iemand uit Hanoi, iemand uit Haiphong, iemand uit Vinh, iemand uit Danang, iemand uit Saigon en iemand uit Can Tho om het woord phở (het meest populaire nationale gerecht) uit te spreken, en je krijgt zes verschillende antwoorden. Dat kleine vraagtekentje op de klinker staat voor een bepaalde intonatie, maar niemand schijnt te weten wat de juiste intonatie is.
Mijn uitspraak is aanzienlijk beter dan die van vrijwel alle buitenlanders die ik hier ontmoet heb. Eenoog in het land der blinden, dat weet ik wel, maar ik wil maar zeggen dat mijn uitspraak weliswaar niet perfect is, maar toch alleszins acceptabel. Echter, mijn probleem is dat mijn vrouw een andere taal spreekt dan het Vietnamees van Hanoi - en natuurlijk neem ik haar uitspraak over. Zij verstaat me prima, en complimenteert me geregeld met mijn uitspraak. Maar als ik Vietnamees probeer te spreken met de dames op het kantoor van mijn school verdwijnt mijn zelfvertrouwen als sneeuw voor de zon.
Zoals gezegd: Vietnamezen zijn beroerd waar het gaat om het herkennen van woorden, zodra deze met een ander accent uitgesproken worden. Het is een van de redenen waarom mijn vrouw als ze met mensen hier spreekt vaak meermalen moet herhalen wat ze zegt. Dat probleem heb ik ook. Als je, als beginnende spreker van een taal, keer op keer niet-begrijpend wordt aangekeken, wordt de drempel om die taal te gaan spreken steeds hoger. Het simpele woordje để sau (later), waarvan ik de precieze intonatie was vergeten, bracht me enkele wanhopige minuten. En toen ik iemand vroeg of ze een markt of winkel wist waar we goede bưởi (pompelmoezen) zouden kunnen krijgen, werd ik recht in mijn gezicht uitgelachen. Ik sprak het woord volgens mij correct uit, precies zoals ik dat al een jaar doe, en precies zoals mijn vrouw het uitspreekt - maar het deed mijn gesprekspartner denken aan een niet-zo-netjes woord voor penis.
Hallo zeg, als ik eens zou beginnen mensen hier uit te lachen elke keer als ze fork uitspreken als fuck, of soortgelijke foutjes maken... En dit was niet eens een fout, het was simpelweg mijn accent. Hoe dan ook, dergelijke reacties zijn funest voor je zelfvertrouwen, en behoorlijk irritant. Zo worden mijn pogingen Vietnamees te praten effectief de grond in geboord.
Waarom zouden ze het doen? Begrijpen ze me echt niet? Misschien, maar doe dan op zijn minst een poging tot goed luisteren. Ook mijn vrouw wordt vaak niet direct begrepen, maar zij wordt niet in haar gezicht uitgelachen. Als een Braziliaan met een Zuid-Limburgs accent een gesprekje aanknoopt met iemand in Franeker zal hij ook niet direct begrepen worden. Dat hoeft ook niet. Maar geef hem op zijn minst de kans te zeggen wat hij wil, en doe je best te luisteren. Er is niets mis met een keertje 'wat zeg je?' vragen.
Maar ik geloof dat er meer aan de hand is, en dat er onbewust eenzelfde motief speelt als in het geval van veel Japanners. Vietnam is een uniek land, met een unieke taal, natuurlijk homogeen, en anders dan elk ander land, zo gaat de mythe. Het niet erkennen van de pogingen van de ander de taal te leren is een manier om jezelf als natie af te zonderen. Jij bent een buitenstaander, spreek jij maar lekker Engels, zoals het hoort - zo lijkt de boodschap te luiden. Het is een vorm van exclusivisme. Alsof je, wanneer je Vietnamees spreekt, een poging doet een taboe te doorbreken, en de natuurlijke orde der dingen in de war brengt. Uitlachen is dan een succesvol sanctiemiddel.
Maar dat mensen die in een talenschool werken zo weinig pedagogisch inzicht hebben, vind ik tamelijk schokkend. De enige die me daadwerkelijk aanmoedigen in mijn leerproces, en me complimenteren met mijn paar woordjes Vietnamees, zijn degenen van wie je het het minste zou verwachten: de schoonmaaksters. Hun enthousiasme naar aanleiding van een paar eenvoudige zinnetjes van mij is even hartverwarmend als bemoedigend.
Thursday, 3 June 2010
New perspectives
I intended to buy a new camera for about a year, but for different reasons - a temporary lack of financial means, the camera I had selected was not available, I was not exactly sure which one I wanted instead, I simply did not give it much priority for a while - I continuously postponed the purchase. Two weeks ago, I decided that it was about time to finally get myself the present I had wanted to buy for a long time. The main reason was the fact that I was not exactly satisfied with most of the pictures we had taken on our last trip to Toraja. So we went to the MediaMart - yes, it exists in Vietnam, and it is doing well as consumerism is by far the country's most popular secular ideology, and electrical appliances the main objects of desire - and had a look at the available cameras. Following my intuition, I chose the Nikon Coolpix P90 - a lovely compact camera with a good lens (24x optical zoom) and a great number of options.
The result is wonderful. I have rediscovered my former love of photography. Despite my lack of knowledge of its technological aspects, I enjoy making compositions, photographing buildings and daily life, and wandering around looking for interesting images. It has changed the way I look at the city in which I live. Suddenly, Hanoi turns out to be full of hidden gems - a peculiar temple, fishermen in a lake, a vendor on a bicycle - waiting to be discovered by my camera. The camera does not make me forget my antipathy completely, but it does make me rediscover some of the city's hidden beauty, thus improving my overall opinion of the city.
Needless to say, I have not had time to discover all of the camera's options and functions yet, so my pictures are by no means as good as they could (and, hopefully, will) be. But just to give you an indication of what Hanoi looks like in early summer, here are a few of the pictures I have taken so far.
The result is wonderful. I have rediscovered my former love of photography. Despite my lack of knowledge of its technological aspects, I enjoy making compositions, photographing buildings and daily life, and wandering around looking for interesting images. It has changed the way I look at the city in which I live. Suddenly, Hanoi turns out to be full of hidden gems - a peculiar temple, fishermen in a lake, a vendor on a bicycle - waiting to be discovered by my camera. The camera does not make me forget my antipathy completely, but it does make me rediscover some of the city's hidden beauty, thus improving my overall opinion of the city.
Needless to say, I have not had time to discover all of the camera's options and functions yet, so my pictures are by no means as good as they could (and, hopefully, will) be. But just to give you an indication of what Hanoi looks like in early summer, here are a few of the pictures I have taken so far.
Het verste verkiezingsdebat
Het is verkiezingstijd in Nederland. Media puilen uit van sappige oneliners en hapklare politieke brokken. Het electoraat is wispelturig, en onzekere lijsttrekkers doen van alles om bij kiezers in het gevlij te komen. Door het hele land hangen posters. Vrijwilligers staan te flyeren bij de ingang van 's lands grootste kruidenier. Kroeggesprekken gaan over de vraag wat de nieuwe regeringscoalitie moet worden. Aspirant-kamerleden gaan in evenementencentra en veredelde kroegen in debat met elkaar, en met mopperende doch mondige burgers, die liever praten dan luisteren. Lijsttrekkers bezoeken de zaterdagmarkten van provinciesteden als Sittard, Emmeloord, Zoetermeer en Amersfoort. Altijd blijven glimlachen, zeker als er een jakhals met een camera naast je staat en irritante vragen stelt om oneliners uit je te trekken.
Zo stel ik het mij voor, althans. Ik ben niet in Nederland, dus ik kan alleen maar gissen, natuurlijk.
Ik woon in een land waar de kans op vrije verkiezingen even groot is als de kans op een flink pak sneeuw. De heersende kleptocratie heeft de touwtjes stevig in handen. Zelfverrijking, corruptie en nepotisme zijn de norm, dus het land heeft een informele economie waar Griekenland nog een puntje aan kan zuigen. Vrijemarktkapitalisme en economische vrijheid gaan hand in hand met allerlei (belasting)voordelen voor semi-geprivatiseerde overheidsinstanties. Legerleiders bezitten banken, telecombedrijven en hotels, en behoren tot de rijkste mensen van het land. Maar iedere zelfstandige entrepreneur heeft de mogelijkheid zijn gang gaan, zolang hij over de juiste papieren beschikt. Alles is te koop, zo nodig onder tafel.
Alles, behalve politieke vrijheid. Schrijvers, bloggers, advocaten en andere dissidenten worden voor tientallen jaren opgesloten, of verdwijnen simpelweg. Oppositie wordt niet getolereerd. Alle macht is in handen van een kleine oligarchie, de leiders van de Partij, die het gore lef hebben zich socialistisch te noemen. Dit is, kortom, niet een land waar mensen bekend zijn met het fenomeen vrije verkiezingen. Verkiezingsbijeenkomsten zijn in Hanoi dan ook een zeldzaamheid.
Maar afgelopen vrijdagavond was het dan toch zover. De Nederlandse ambassade had een verkiezingsdebat georganiseerd, in het kader van de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Een prachtig Europees aandoend zaaltje in de Cinemathèque, 's lands enige arthouse bioscoop, was versierd met vlaggetjes waarop de logo's van de politieke partijen stonden, en cartoons van de vier veronderstelde premierskandidaten. Op de tafeltjes lagen verkiezingsprogramma's, op een podium stonden drie barkrukken en microfoons. Ondergetekende, winnaar van de laatste plaatselijke editie van het Dictee der Nederlandse Taal vorig jaar, was uitgenodigd om als panellid deel te nemen aan de discussies, en samen met twee andere debaters op het podium plaats te nemen.
Het zaaltje zat mooi vol. Er waren zo'n vijftig aanwezigen, alle in Hanoi woonachtige Nederlanders - voornamelijk werknemers van ontwikkelingsorganisaties, maar ook ambassadepersoneel, een handjevol ondernemers, een paar leraren, en natuurlijk familieleden. De avond begon met een toespraak van de ambassadeur, die het belang van stemmen benadrukte. Tamelijk opmerkelijk was zijn opmerking dat het aantal in het buitenland woonachtige Nederlanders dat geregistreerd is voor de verkiezingen gestegen was van iets van 30.000 tot 45.000 of daaromtrent - nog altijd minder dan tien procent van alle stemgerechtigden in het buitenland, goed voor zo'n acht potentiële zetels. Niet geheel verwonderlijk, gezien de omslachtige bureaucratische procedure die men moet doorlopen teneinde per brief te kunnen stemmen, maar toch ook niet volledig in overeenstemming met democratische idealen.
Daarna was het de beurt aan ons om het podium te betreden. Wij discussieerden met elkaar en met de aanwezigen over een drietal door de organisatie uitgekozen, aan het Kieskompas ontleende stellingen. De eerste ging over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting. Ondergetekende benadrukte dat als er één partij is die consequent opkomt voor individuele vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting (ook die van andersdenkenden!), dat GroenLinks is - een pleitbezorger voor bescherming van staatswege van een controversiële auteur als Hirsi Ali, maar ook voor het recht van moslima's te allen tijde de hoofddoek te dragen als zij dat willen. Partijen met het woord 'vrijheid' in de naam staan daarentegen een hele selectieve versie van 'vrijheid' voor, waarbij onder andere schaamteloos opgeroepen wordt tot het verbieden van heilige boeken, terwijl racistische tekeningen verheerlijkt worden. Ik beklemtoonde dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen juridische en morele aspecten: ja, men heeft het recht te beledigen, maar daar staat het morele gebod tegenover de ander te accepteren in haar anders-zijn, en een beetje fatsoen te betrachten in gesprekken en discussies, al zijn we het nog zo oneens.
De tweede discussie ging over ontwikkelingssamenwerking. Koren op de molen van de meeste aanwezigen, en binnen de kortste keren vloog het jargon ons om de oren. Ik betoogde dat juist in crisistijd geïnvesteerd moet worden in duurzame ontwikkeling wereldwijd, en dat solidariteit niet ophoudt bij de landsgrenzen. Ik liet ook niet na te wijzen op het feit dat GroenLinks door Oxfam Novib c.s. was uitgeroepen tot beste partij op dit gebied. Toen de discussie zich vervolgens toespitste op de organisatie van de ontwikkelingshulp - al dan niet bilaterale samenwerking - moest ik evenwel afhaken. Soms moet je erkennen dat anderen meer verstand van zaken hebben op een bepaald gebied dan jij. Neemt niet weg dat ik vind dat, fundamenteel, solidariteit internationaal moet gelden, en dat het onze morele plicht is te ijveren voor eerlijke handel (dus tegen oneerlijke verdragen en Europees protectionisme) en steun aan ontwikkelingslanden om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (het principe dat de vervuiler betaalt moet ook gelden op internationale schaal). Een van de redenen om GroenLinks te stemmen.
Het derde en laatste debat betrof de bezuinigingen. Aanvankelijk ging het over het tempo van de bezuinigingen, maar daarover was iedereen het wel zo'n beetje eens - niet in één kabinetsperiode het begrotingstekort oplossen, teneinde de economie niet kapot te bezuinigen, maar er iets langer voor uittrekken. Daarom bracht ik de discussie op de aard van de bezuinigingen. Ik liet niet na op te merken dat de VVD de lagere inkomens onevenredig zwaar wil belasten, terwijl hogere inkomens er juist op vooruit gaan. Zoals ik eerder schreef: het clubje van Rutte staat een op Angelsaksische leest gestoelde standenmaatschappij voor, waarin armoede een geaccepteerd verschijnsel is, en solidariteit verwordt tot een vies woord. Ik legde nogmaals de nadruk op het sterke, sociale en evenwichtige verkiezingsprogramma van GroenLinks, en stelde dat de economische crisis niet alleen gezien moet worden als een probleem, maar ook als een situatie die nieuwe mogelijkheden biedt: mogelijkheden om de economie te hervormen, en duurzamer te maken, juist met het oog op de toekomst. Van alle partijen is GroenLinks de enige die daadwerkelijk prioriteit geeft aan natuur en milieu.
Enfin, ik hoop dat ik er in geslaagd ben een paar zwevende briefstemmers een zetje in de groene richting te geven. In elk geval was GroenLinks de populairste partij onder de aanwezigen, zo bleek uit een kleine opiniepeiling: 11 stemmen, maar liefst, tegen 10 voor D66, 9 voor de VVD en 7 voor de PvdA. Dat zal natuurlijk niet geheel mijn verdienste zijn geweest, maar het was toch een mooie uitslag. Nu maar hopen dat Nederland het voorbeeld van Hanoi zal volgen.
Na afloop was er tijd voor een biertje en een praatje. Daarna ging eenieder huiswaarts. Nederland was deze avond iets minder ver weg dan anders.
Misschien moet ik toch nog eens een politieke carrière overwegen. In Nederland, dat wel, want in Vietnam zwijg ik liever. In Hanoi zal het vooralsnog bij dit ene verkiezingsdebat blijven, helaas.
Zo stel ik het mij voor, althans. Ik ben niet in Nederland, dus ik kan alleen maar gissen, natuurlijk.
Ik woon in een land waar de kans op vrije verkiezingen even groot is als de kans op een flink pak sneeuw. De heersende kleptocratie heeft de touwtjes stevig in handen. Zelfverrijking, corruptie en nepotisme zijn de norm, dus het land heeft een informele economie waar Griekenland nog een puntje aan kan zuigen. Vrijemarktkapitalisme en economische vrijheid gaan hand in hand met allerlei (belasting)voordelen voor semi-geprivatiseerde overheidsinstanties. Legerleiders bezitten banken, telecombedrijven en hotels, en behoren tot de rijkste mensen van het land. Maar iedere zelfstandige entrepreneur heeft de mogelijkheid zijn gang gaan, zolang hij over de juiste papieren beschikt. Alles is te koop, zo nodig onder tafel.
Alles, behalve politieke vrijheid. Schrijvers, bloggers, advocaten en andere dissidenten worden voor tientallen jaren opgesloten, of verdwijnen simpelweg. Oppositie wordt niet getolereerd. Alle macht is in handen van een kleine oligarchie, de leiders van de Partij, die het gore lef hebben zich socialistisch te noemen. Dit is, kortom, niet een land waar mensen bekend zijn met het fenomeen vrije verkiezingen. Verkiezingsbijeenkomsten zijn in Hanoi dan ook een zeldzaamheid.
Maar afgelopen vrijdagavond was het dan toch zover. De Nederlandse ambassade had een verkiezingsdebat georganiseerd, in het kader van de aankomende Tweede Kamerverkiezingen. Een prachtig Europees aandoend zaaltje in de Cinemathèque, 's lands enige arthouse bioscoop, was versierd met vlaggetjes waarop de logo's van de politieke partijen stonden, en cartoons van de vier veronderstelde premierskandidaten. Op de tafeltjes lagen verkiezingsprogramma's, op een podium stonden drie barkrukken en microfoons. Ondergetekende, winnaar van de laatste plaatselijke editie van het Dictee der Nederlandse Taal vorig jaar, was uitgenodigd om als panellid deel te nemen aan de discussies, en samen met twee andere debaters op het podium plaats te nemen.
Het zaaltje zat mooi vol. Er waren zo'n vijftig aanwezigen, alle in Hanoi woonachtige Nederlanders - voornamelijk werknemers van ontwikkelingsorganisaties, maar ook ambassadepersoneel, een handjevol ondernemers, een paar leraren, en natuurlijk familieleden. De avond begon met een toespraak van de ambassadeur, die het belang van stemmen benadrukte. Tamelijk opmerkelijk was zijn opmerking dat het aantal in het buitenland woonachtige Nederlanders dat geregistreerd is voor de verkiezingen gestegen was van iets van 30.000 tot 45.000 of daaromtrent - nog altijd minder dan tien procent van alle stemgerechtigden in het buitenland, goed voor zo'n acht potentiële zetels. Niet geheel verwonderlijk, gezien de omslachtige bureaucratische procedure die men moet doorlopen teneinde per brief te kunnen stemmen, maar toch ook niet volledig in overeenstemming met democratische idealen.
Daarna was het de beurt aan ons om het podium te betreden. Wij discussieerden met elkaar en met de aanwezigen over een drietal door de organisatie uitgekozen, aan het Kieskompas ontleende stellingen. De eerste ging over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting. Ondergetekende benadrukte dat als er één partij is die consequent opkomt voor individuele vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting (ook die van andersdenkenden!), dat GroenLinks is - een pleitbezorger voor bescherming van staatswege van een controversiële auteur als Hirsi Ali, maar ook voor het recht van moslima's te allen tijde de hoofddoek te dragen als zij dat willen. Partijen met het woord 'vrijheid' in de naam staan daarentegen een hele selectieve versie van 'vrijheid' voor, waarbij onder andere schaamteloos opgeroepen wordt tot het verbieden van heilige boeken, terwijl racistische tekeningen verheerlijkt worden. Ik beklemtoonde dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen juridische en morele aspecten: ja, men heeft het recht te beledigen, maar daar staat het morele gebod tegenover de ander te accepteren in haar anders-zijn, en een beetje fatsoen te betrachten in gesprekken en discussies, al zijn we het nog zo oneens.
De tweede discussie ging over ontwikkelingssamenwerking. Koren op de molen van de meeste aanwezigen, en binnen de kortste keren vloog het jargon ons om de oren. Ik betoogde dat juist in crisistijd geïnvesteerd moet worden in duurzame ontwikkeling wereldwijd, en dat solidariteit niet ophoudt bij de landsgrenzen. Ik liet ook niet na te wijzen op het feit dat GroenLinks door Oxfam Novib c.s. was uitgeroepen tot beste partij op dit gebied. Toen de discussie zich vervolgens toespitste op de organisatie van de ontwikkelingshulp - al dan niet bilaterale samenwerking - moest ik evenwel afhaken. Soms moet je erkennen dat anderen meer verstand van zaken hebben op een bepaald gebied dan jij. Neemt niet weg dat ik vind dat, fundamenteel, solidariteit internationaal moet gelden, en dat het onze morele plicht is te ijveren voor eerlijke handel (dus tegen oneerlijke verdragen en Europees protectionisme) en steun aan ontwikkelingslanden om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen (het principe dat de vervuiler betaalt moet ook gelden op internationale schaal). Een van de redenen om GroenLinks te stemmen.
Het derde en laatste debat betrof de bezuinigingen. Aanvankelijk ging het over het tempo van de bezuinigingen, maar daarover was iedereen het wel zo'n beetje eens - niet in één kabinetsperiode het begrotingstekort oplossen, teneinde de economie niet kapot te bezuinigen, maar er iets langer voor uittrekken. Daarom bracht ik de discussie op de aard van de bezuinigingen. Ik liet niet na op te merken dat de VVD de lagere inkomens onevenredig zwaar wil belasten, terwijl hogere inkomens er juist op vooruit gaan. Zoals ik eerder schreef: het clubje van Rutte staat een op Angelsaksische leest gestoelde standenmaatschappij voor, waarin armoede een geaccepteerd verschijnsel is, en solidariteit verwordt tot een vies woord. Ik legde nogmaals de nadruk op het sterke, sociale en evenwichtige verkiezingsprogramma van GroenLinks, en stelde dat de economische crisis niet alleen gezien moet worden als een probleem, maar ook als een situatie die nieuwe mogelijkheden biedt: mogelijkheden om de economie te hervormen, en duurzamer te maken, juist met het oog op de toekomst. Van alle partijen is GroenLinks de enige die daadwerkelijk prioriteit geeft aan natuur en milieu.
Enfin, ik hoop dat ik er in geslaagd ben een paar zwevende briefstemmers een zetje in de groene richting te geven. In elk geval was GroenLinks de populairste partij onder de aanwezigen, zo bleek uit een kleine opiniepeiling: 11 stemmen, maar liefst, tegen 10 voor D66, 9 voor de VVD en 7 voor de PvdA. Dat zal natuurlijk niet geheel mijn verdienste zijn geweest, maar het was toch een mooie uitslag. Nu maar hopen dat Nederland het voorbeeld van Hanoi zal volgen.
Na afloop was er tijd voor een biertje en een praatje. Daarna ging eenieder huiswaarts. Nederland was deze avond iets minder ver weg dan anders.
Misschien moet ik toch nog eens een politieke carrière overwegen. In Nederland, dat wel, want in Vietnam zwijg ik liever. In Hanoi zal het vooralsnog bij dit ene verkiezingsdebat blijven, helaas.
Subscribe to:
Posts (Atom)