Thursday 23 August 2007

De treinreis

Ik ben weer thuis. Maar ik ben u nog een laatste verhaal verschuldigd van mijn reis: het verhaal van de treinreis van Aleppo naar Istanbul. Graag neem ik u een week of twee mee terug in de tijd.

Ik kom aan op het station van Aleppo. Het deftige stationsgebouw wordt schoongehouden door almaar heen en weer dweilende Irakezen. Het hoge koepeldak, de marmeren vloer, de art nouveau-loketten en de her en der neergedwarrelde Franse teksten ademen een verrukkelijke laat-negentiende eeuwse Orient Express-sfeer uit - alleen het kolossale portret van President Junior doet me beseffen dat ik mij toch echt in de eenentwintigste eeuw bevind. Ik besluit direct een treinkaartje te kopen voor de reis naar Istanbul, drie dagen later, en ik begeef mij naar het internationale loket, waarachter een snoepjes etende christelijke jongedame met mooie lange haren en een nors kijkende, trotse meneer met snor en uilenbrilletje zich zitten te vervelen. Ik vraag om een kaartje naar Istanbul, waarop de dame als vanzelfsprekend haar hoofd schudt en 'tomorrow, tomorrow' zegt. Maar klaarblijkelijk is de nors kijkende meneer in een goede bui, want hij sommeert me naar zijn deel van het loket. Hij vraagt waar ik heen wil, waarop ik mijn bestemming herhaal. Ik moet mijn paspoort overhandigen en hij schrijft mijn naam op, maar mijn nationaliteit stelt hem voor problemen. Mijn antwoord op de vraag waar ik vandaan kom, 'Hollanda', beantwoordt namelijk niet aan de naam van het land dat op mijn paspoort staat. 'New Zealand?' vraagt hij. 'La, Hollanda!' zeg ik. Boos schudt hij zijn hoofd, waarna hij in het Arabisch iets opschrijft dat ik niet kan lezen. Ik overhandig hem het benodigde geldbedrag en word gezegd vijf minuten te wachten, hetgeen ik doe. Dan komt de meneer terug, met in zijn hand een stapeltje papiertjes - de treinkaartjes. Met mathematische precisie begint hij vervolgens de vakjes van mijn treinkaartje in te vullen. Daar elk kaartje drievoudig gearchiveerd dient te worden worden allereerst tussen het kaartje zelf en de blaadjes daarachter velletjes carbonpapier gelegd, waarna met de grootste zorgvuldigheid en concentratie het kaartje beschreven wordt. Als de meneer na enkele minuten in stilte geschreven te hebben klaar is met het treinkaartje, blijkt dat ik nog een tweede kaartje nodig heb, met de reservering voor de slaapwagon. Ook het invullen hiervan blijkt een hele bevalling. Maar uiteindelijk is het dan zover. Beide kaartjes worden nog voorzien van een drietal kleurrijke stempels, en dan mag ik ze meenemen. Ik heb een plekje in de trein.

De trein bestaat aan het begin van de reis uit één enkel slaapwagonnetje, dat tot aan de grens voortgetrokken zal worden door een kuchend en steunend locomotiefje dat ongetwijfeld nog uit de mandaatsperiode stamt. De wagon is onderverdeeld in smalle coupés die plaatsbieden aan een tweetal bedden (waarvan de onderste op magische wijze getransformeerd kan worden tot een treinbruine springveren bank), een tafeltje waaronder zich een caravanwastafeltje bevindt, een kastje en een bagagerek. De wagon wordt bewoond door een vriendelijk Nederlands stel met rugzakken vol Aleppo-zeep, een intelligente Duitse student met een grote kennis van internationale politiek, een sympathieke Engelse vrouw met haar tienerzoon, enkele Turkse families met gillende kinderen die alle hoekjes en gaatje van de trein opvullen met hun tientallen hutkoffers en volle Turkentassen, een of twee Syrische families met beduidend minder bagage, de Syrische conducteur die zodra de grens gepasseerd is zijn uniform verruilt voor een afzichtelijk joggingpak, en ondergetekende. Ik blijk geluk gehad te hebben: sommige van mijn medereizigers hebben meerdere malen gepoogd vantevoren treinkaartjes aan te schaffen, maar zonder resultaat, als gevolg waarvan zij reeds heel vroeg vanochtend op het station moesten zijn om zich te verzekeren van een plekje in de trein.

De trein rijdt. Of beter gezegd: de trein krabbelt voort - een beetje reuzenschildpad zou niet in tempo voor hem onderdoen. Tergend langzaam boemelen we richting grens. Af en toe staan we om onverklaarbare redenen ergens een kwartiertje of halfuurtje stil. Het voordeel is dat we uitgebreid de tijd hebben om te genieten van het fraaie Noord-Syrische berglandschap. Lichtgele akkers, grijsgroene olijfboomgaarden en witbruine schaapskuddes kruipen aan onze ramen voorbij. De hemel is strakblauw. De kinderen van de dorpjes waar we doorheen komen rennen een stukje met ons mee, hetgeen hen weinig inspanning kost. Na enkele uren keutelen komen we dan toch bij de grens (neem eens een kaart van Syrië er bij en kijk hoe ver Aleppo van de grens af ligt - over dat stukje hebben we dus een paar uur gedaan). We moeten onze paspoorten en treinkaartjes inleveren en wachten. Na ongeveer een half uur krijgen we onze van een stempel voorziene paspoorten terug, maar onze treinkaartjes zijn we helaas kwijt. We nemen afscheid van ons bejaarde locomotiefje, dat vervangen wordt door een iets sneller en nieuwer Turks model (waarbij de nadruk ligt op het woordje iets). We rijden Turkije binnen en staan weer stil. Enkele soldaten met kindergezichten die de vakkenvulleeftijd nog lang niet ontgroeid zijn lopen met hun grote machinegeweren een paar rondjes om de trein heen, waarna we verder mogen. Bij het eerstevolgende stadje moeten we allemaal uitstappen om een stempel te halen voor Turkije. Ofschoon het eventjes duurt gaat het allemaal opmerkelijk eenvoudig.

Ik heb mij terdege voorbereid voor de lange restauratiewagonloze treinreis: ik heb flink ingekocht in de rijke souq van Aleppo, en ben dan ook goed bevoorraad. Mijn knapzak is gevuld met 3 liter water (te weinig, zo blijkt, maar gelukkig krijg ik nog een fles van mijn lieve medereizigers), een fles vol verukkelijk sinaasappel-wortelsap (om het af te leren), twee halveliterblikjes Egyptisch pils, een zak spicy ribbelchips, een zakje Tweety-wokkels (gekregen van een automaat in ruil voor mijn laatste vijf Syrische ponden), een zak met platte bruine broden, drie tomaten, vier komkommers, vier bananen, twee appels, een zakje bittere olijven, twee blikjes tonijn, honderd gram koekjes en een zestal cakejes. Voldoende voedsel voor een aangenaam bourgondische treinreis, kortom. Helaas echter heeft mijn voorraad voedsel de aandacht getrokken van een stel verstekelingen. Zo is er de kriebelmierenfamilie (tot mijn spijt moet ik zeggen dat een deel van de familie de reis niet overleefd heeft, maar daar staat tegenover dat een ander deel van de familie een nieuw leven is begonnen in het luilekkerland dat Istanbul heet). Vervelender nog is het bacterielegioen dat zich in mijn groente heeft weten te verstoppen, en dat mij keer op keer naar des wagons toiletje doet rennen (dat reeds na een halve dag een weinig aangename indruk maakt met zijn natte vloer, zijn rondslingerende propjes papier en zijn remsporen - een beschrijving van het toiletje na anderhalve dag reizen zal ik mijn lezers maar niet aandoen) en mij 's avonds dusdanig ziek maakt dat ik trillend en koortsig onder mijn deken kruip.

Wat volgt is een onrustige nacht, waarin koortsdromen en toiletbezoeken elkaar afwisselen. Maar toch... Als ik dan zo onder mijn warme deken lig en door het raampje de majestueuze sterrenhemel zie... Als ik om vijf uur 's ochtends wakker word en zie hoe een eerste glimp licht de woeste bergen van Zuid-Turkije doet ontwaken... Als ik mijn oude, pluizige reisgenoot dicht tegen me aan druk...

...dan weet ik mij geborgen en gelukkig.

Ik slaap lang uit. Langzaam herstelt mijn lichaam zich. Ik lees, dut, klets een beetje. En ik geniet van het uitzicht. De kale rotsbergen maken plaats voor glooiende groene bossen en meren. Meer en meer dorpjes met nette boomgaarden en groene akkers en mooie huizen met gazonnetjes en auto's en trekken aan ons voorbij. Minaretten en McDrive-reclameborden wisselen elkaar af. De Zee van Marmara is stralend blauw.

We zijn bijna in Europa.

Als we aankomen in Haydarpasa voel ik me weer wat fitter. Het station straalt vroeg-twintigste eeuwse grandeur uit - niet geheel verwonderlijk, gezien het feit dat het een cadeautje was van de Kaiser aan de Ottomanen. De veerpont brengt ons naar Karakoy. Links van ons zien we de contouren van de Blauwe Moskee, het Topkapi-paleis en de Aya Sofia. De licht zeurende buikpijn kan niet op tegen het heerlijke gevoel van de frisse zeewind in mijn gezicht.

Het is een groot geschenk in vrijheid te kunnen reizen.

Mijn dank.

No comments:

Post a Comment