Wednesday, 14 July 2010

Poepen in Lijiang

China mag in veel opzichten verder ontwikkeld zijn dan Vietnam, op een gebied is het volslagen achterlijk. Toiletten. Niet dat Vietnamese toiletten altijd schoon zijn, verre van dat, maar vergeleken bij de Chinese stinkholen zijn het toonbeelden van hygiëne. Chinese toiletten behoren tot de smerigste ter wereld, dat kan niet anders. Het ergste zijn de openbare toiletten langs de kant van de weg. Deze worden in de regel nimmer schoongemaakt. Ze bestaan uit een aantal gaten in de grond, naast elkaar, slechts van elkaar gescheiden door lage wandjes. Deuren zijn afwezig, privacy dus ook. Iedereen kan je zien terwijl je gehurkt je boodschap zit te doen. Poepen op een rijtje, gezellig.

Maar het kan nog erger: sommige openbare toiletten hebben niet eens gaten, maar slechts een enkele goot, waarin iedereen zijn behoefte doet. Ben je net je ding aan het doen, komt de diarree van je buurman onder je door drijven. Lekker, communistisch schijten. Over de geur zal ik het maar helemaal niet hebben, maar geloof me, het ruikt er niet naar viooltjes. Voorwaar, in de diepste krochten van de hel moet het nog lekkerder ruiken. Zoals iedere preutse westerling had ik mij dus heilig voorgenomen nooit op zo'n openbaar toilet een grote boodschap te doen. Dan maar een tijdje de boel ophouden.

Lijiang is een van China's meest populaire toeristische bestemmingen. Met reden. De oude stad, die op de UNESCO werelderfgoedlijst staat, is bijzonder fraai. Klinkerweggetjes, schilderachtige huisjes met kromme daken, een ingenieus netwerk van kanaaltjes, schattige bruggetjes en bergen op de achtergrond. Het probleem is alleen dat je erg vroeg moet opstaan om ervan te kunnen genieten, want overdag en 's avonds verwordt het stadje tot een groot winkelcentrum. Vele vierkanten kilometers aan winkelstraten, overspoeld door tienduizenden Chinese toeristen, wier enige dogma consumptie is. Het is bovendien bijzonder moeilijk te bepalen hoe authentiek al die prachtige traditionele huisjes eigenlijk zijn, want niet alleen is alles knap gerestaureerd, ook worden er steeds meer fraaie "authentieke" huisjes bijgebouwd. Chinese toeristen malen niet om "echt", zolang het er maar mooi uitziet. En er gewinkeld kan worden, natuurlijk.

Eerlijk is eerlijk: de facelift van de oude stad is met beleid uitgevoerd. Aan alles is gedacht. Vandaar dat zich op verschillende strategische locaties in de oude stad fraaie authentieke houten huisjes bevinden waarin openbare toiletten geplaatst zijn. Ze zijn on-Chinees schoon en netjes, en je hoeft er niet eens voor te betalen. Maar helaas, zulke toiletten bestaan alleen in de illusionaire wereld van de oude stad. Zodra je die verlaat, wint de realiteit het van de droom, en ben je weer aangewezen op dezelfde apocalyptische stinkholen als elders in China.

Stel je nu eens voor dat je staat te wachten op de bus, op het busstation van Lijiang, ver van de oude stad. De avond daarvoor heb je iets gegeten dat totaal verkeerd is gevallen. Je hebt je weliswaar tegoed gedaan aan een flinke dosis houtskooltabletten en loperamide, maar die hebben altijd even de tijd nodig voor ze hun werk goed kunnen doen. Je wordt dus overvallen door een onweerstaanbare drang tot poepen. Verzetten is zinloos. Je hebt geen keus, dus je begeeft je met lood in de schoenen naar het huisje in de hoek van het busstation. Je vreest het ergste.

Je vrees blijkt gegrond. Vier mannen zitten naast elkaar gehurkt te poepen. Ze nemen hun tijd. Twee van hen roken ondertussen een sigaretje, een derde is aan het sms'en. Je hurkt neer boven het enige nog vrije gat, dat zich direct naast de ingang bevindt - ook dat nog. Maar je hebt geen keus, want je darmen dulden geen uitstel. Zodra je je broek naar beneden hebt gedaan begint het te lopen. Helaas gaat een en ander gepaard met een oorverdovend trompetconcert, waar iedereen van mee kan genieten. Er is geen houden aan. Een vuvuzela is er niets bij.

Je buurman staat op, en loopt voor je langs naar buiten. Een ander neemt zijn plaats in. Voor hij neerhurkt staat hij je een tijdje geamuseerd en ongegeneerd aan te kijken. Per slot van rekening zie je niet iedere dag een buitenlander poepen. Zouden ze er allemaal zo'n lawaai bij maken?

Godzijdank heb je WC-papier bij je. Je kont afvegen in gezelschap is zo mogelijk nog genanter dan het poepen zelf, maar je doet het toch maar. Als je klaar bent en doorgetrokken hebt, loop je zonder op of om te kijken terug naar de bus. Water en zeep zijn natuurlijk in geen velden of wegen te bekennen, maar gelukkig ben je in het bezit van een flesje handenreinigingsspul. Kruidvat eigen merk, met bloemetjesgeur. Goud waard.

Weer een ervaring rijker.

China in

Ik ben altijd gefascineerd geweest door China. Als kind al wilde ik er heen, en die wens is altijd gebleven. Maar het kwam er nooit van. Dat was de schuld van Japan, natuurlijk. Dat trok nog harder, dus daar werd ik als tiener verliefd op, en daar gingen mijn eerste verre reizen heen. Niet naar China.

Als student verdiepte ik mij in Japanse cultuur en religie, zonder al te veel oog te hebben voor de Chinese oorsprong daarvan. Pas toen ik mijn masteropleiding deed realiseerde ik mij dat de Japanse (religieuze) cultuur de facto weinig meer is dan een interessante variant op de Chinese. De Chinese beschaving was voor Japan wat het oude Griekenland was voor Europa. Het besef kwam laat, want nogal wat Japanologen hebben de vervelende neiging het Japanse nationalistische narratief betreffende de zogenaamde uniciteit van de eigen cultuur welwillend te omarmen. Het is daardoor mogelijk een universitaire opleiding Japans te doen zonder ook maar iets te leren over China.

Maar goed, het besef kwam weliswaar laat, het kwam. Ik begreep dat ik niet met goed fatsoen kon gaan promoveren op Japanse religie zonder eerst kennisgemaakt te hebben met de bakermat daarvan, China - hoe oppervlakkig die kennismaking ook mocht zijn. En dus ging ik op reis, met China als bestemming.

Het vervolg zal u inmiddels bekend zijn. Ik kwam nooit in China aan, want ik bleef hangen in Vietnam. Zodoende verdiepte ik mij in de Vietnamese cultuur in plaats van de Chinese. Het interessante was wel dat ook die in sterke mate beinvloed was door China. Ik zag bepaalde overeenkomsten tussen Japan en Vietnam, en ik begreep dat China de gemene deler was. Dat geldt voor de taal: zowel het Japans als het Vietnamees heeft veel Chinese leenwoorden. Het geldt voor de religie: het boeddhisme in zowel Japan als Vietnam is op Chinese Mahayana-leest geschoeid, en religieuze figuren als Guanyin, Amitabha en Budai/Maitreya zijn in beide landen erg populair. Daarnaast zie je het in de invloed van feng shui, Chinese astrologie en waarzeggerij, confucianistische moraal, en nog veel meer dingen.

Het was, kortom, de hoogste tijd om eindelijk maar toch China zelf te bezoeken. Beter een kort bezoek dan geen bezoek, per slot van rekening. En dus zegden we onze baan een maand eerder op, en maakten tijd vrij voor een korte reis naar China. Naar Yunnan, om precies te zijn - de afstanden in China zijn zo gigantisch, dat we al snel doorhadden dat we ons het beste konden beperken tot een enkele provincie. Maar dan wel een van de mooiste, indrukwekkendste en meest diverse provincies van het land, zij het misschien niet helemaal representatief voor de rest.

De mooiste manier om een grens over te steken is te voet. Niets geeft zo'n wonderbaarlijk gevoel van vrijheid en avontuur als met je eigen beide benen en je rugzak op je rug een nieuw land binnen te lopen. Ik heb het een keer eerder gedaan, en het was een ervaring om nooit te vergeten. Dit keer gaat het iets gemakkelijker, maar de ervaring is bijna net zo bijzonder.

Het busje uit Sapa brengt ons tot vlakbij de grens. We lopen naar het Vietnamese immigratiekantoor voor onze stempel. Onderweg doet een louche meneer een poging ons yuan voor dong te verkopen, maar we zijn reeds voorzien. We lopen het kantoor binnen. Wanneer de dienstdoende beambte mijn paspoort ziet, kan hij het niet laten even grijnzend te wijzen naar de poster met het WK-speelschema die naast hem hangt. Ik grijns terug. Inderdaad, morgenavond spelen we tegen Uruguay.

Maar helaas, de man mag dan bewondering hebben voor de verrichtingen van mijn nationale voetbalteam, met mijn paspoort weet hij zich geen raad. De zes gebruikte Vietnamese visa brengen hem danig in verwarring, ook al is op dit moment alleen het laatste visum relevant. Hij doet een poging zijn baas te bellen, maar die neemt niet op, dus hij bladert een tijdje wat vertwijfeld door mijn paspoort. Hij wil me wat vragen, maar spreekt geen Engels, en neemt zijn toevlucht dus maar tot tijdrekken. Ik blijf kalm. Heb ik toch iets geleerd, het afgelopen jaar. Uiteindelijk krijg ik gewoon mijn stempel, zoals het hoort.

We lopen de brug over, een grote poort tegemoet waarop met grote karakters "China - Hekou" staat geschreven. Hekou is de naam van de grensstad. Handelaars duwen grote handkarren met bananen en rambutans en mobiele telefoons voor zich uit, zwaar puffend, want het is heet. Wanneer we aankomen bij het Chinese immigratiekantoor krijgen we van een vriendelijke man twee aankomstkaarten aangereikt. Als hij mijn paspoort ziet, verschijnt er een grote grijns op zijn gezicht. Morgenavond, halve finale!

Ook de beambte die me mijn stempel geeft is vriendelijk. Hij stelt me een paar vragen, maar niets ongewoons, en wenst me een fijne tijd toe in China. Het is een aangename verrassing. Chinezen staan erom bekend bot en onvriendelijk te zijn, maar mijn eerste indruk is een andere. Misschien komt het doordat we in Yunnan zijn; misschien dat de mensen hier aardiger en hartelijker zijn dan in andere delen van het land. Hoe dan ook zijn de overheidsbeambten hier een stuk beleefder dan hun corrupte collegae ten zuiden van de grens.

Het eerste dat opvalt als we Hekou binnenlopen - behalve de Chinese karakters, natuurlijk - is dat het er hier een stuk schoner en netter uitziet dan in Vietnam. Geen zwerfvuil overal, geen stoepen vol venters en scooters, geen rommel voor zover het oog reikt. Gewoon een nette grijze winkelstraat, gewoon een stoep waarop gelopen kan worden. We kopen een SIM-kaart bij een winkeltje dat vooral zaken doet met Vietnamese kruimelhandelaars, en bustickets naar Kunming, de provinciehoofdstad. Als we in de bus zitten, valt ons nog een verschil op. Het eerste deel van de reis rijden we over een indrukwekkende nieuwe (en lege) vierbaanssnelweg. Die heb je in Vietnam nauwelijks.

De bus is comfortabel, de reis verloopt voorspoedig. We slapen wat, luisteren naar muziek, en spelen 'Who wants to be a millionaire', mijn nieuwe favoriete quizspel voor lange autoritten. Aanvankelijk passeren we vooral fraaie groene heuvels, daarna komen we door dichter bevolkt gebied. Overal wordt gebouwd; overal verrijzen nieuwe snelwegen, viaducten, flatgebouwen en fabrieken. Bouwplaats China, het cliche klopt volledig - en dit is nog maar de periferie, kun je nagaan hoe het er in het oosten des lands aan toe moet gaan.

We passeren indrukwekkende mijnencomplexen met Hoogovens-achtige fabrieken. IJzer, denkt Nhung, en ze zit er niet ver naast - dit is een van de belangrijkste gebieden voor de winning van tin ter wereld, en tin is een grondstof voor andere veelgebruikte metalen, zoals brons. We komen door een aantal dorpen en steden waar naast Chinees ook veel geschreven staat in het Arabisch, waar restaurants de islamitische geloofsbelijdenis op de ruit hebben staan, en waar grote nieuwe moskeeen gebouwd worden. Hier wonen de Hui, een van China's islamitische minderheden, en ze dragen hun religieuze identiteit met trots - en, naar het zich laat aanzien, in betrekkelijke vrijheid - uit.

Overal wordt gebouwd, dus trucks rijden af en aan. Om de paar honderd meter bevindt zich een enorm benzinestation. De meeste zijn leeg. Gelukkig is er tussen de bouwplaatsen in nog ruimte voor groene gebieden. De rijstterrassen van het zuiden hebben plaatsgemaakt voor glooiende akkers met aardappelen en groenten, verbouwd door kleurrijk geklede etnische minderheden waarvan ik de naam niet weet. Tijdens een korte pauze kopen we een bakje aardappelen en een kommetje noodlesoep. Allebei smaken heerlijk, scherp en kruidig, totaal anders dan het Chinese eten dat ik ken. Ze smaken naar meer.

Het fraaiste landschap bevindt zich niet ver van Kunming. Stenen torentjes, rotsboompjes, uitstulpingen waartussen struikgewas, voor zover het oog reikt. Ze doen in de verte denken aan de sprookjesschoorstenen uit Cappadocie, maar zijn lager en donkergrijs van kleur. Ik kan maar een verklaring bedenken: een enorm trollenleger, verrast door de zon tijdens een grote veldslag, en masse versteend. Het moet vele duizenden jaren geleden geweest zijn.

Als we bij het busstation van Kunming aankomen is het net donker aan het worden. Een taxi brengt ons de stad in, naar onze vrienden Peter en Monique, bij wie we een paar nachten zullen logeren. De skyline van Kunming is indrukwekkend. Wat in China een provinciestad heet zou in Europa met recht een metropool genoemd worden. Kunming is een miljoenenstad, compleet met hoge wolkenkrabbers en overvolle wegen. Maar, zoals we de komende dagen zullen ervaren, het is ook een fijne stad, lang niet zo chaotisch en vies als Hanoi. Kunming heeft brede stoepen, voetgangerszones, groene parken, gezellige winkelstraten, hippe bars en eettentjes en, zowaar, een echte academische boekhandel.

Dus dit is China. Het voelt vreemd vertrouwd aan.

Monday, 12 July 2010

Voetbalhyperbolen

Ik ben een jongen van de jaren '80. Ik kan het niet uitstaan, dat nimmer aflatende gezanik van al die oude zakken over '74 en '78. Hoeveel geweldige goals Bergkamp en Kluivert ook maakten, altijd werd die zogenaamde 'gouden generatie' van toen er weer bijgehaald, en werden de prestaties van het heden afgedaan als toevalstreffers. Je maakt mij niet wijs dat die langharige babyboomers echt zo goed waren als hun generatiegenoten ons altijd willen doen geloven. Slap nostalgisch gelul over de goede oude tijd, verheerlijkt in herinneringen, constant herhaald in woord en geschrift. Je reinste mythevorming.

Vooral dat gemekker over '74 maakt me moe. Nationaal trauma, ammehoela. Wat kunnen mij die Duitsers schelen, ik heb niets tegen Duitsland. Van mij had Duitsland wereldkampioen mogen worden, in plaats van dat saaie antivoetbal spelende Spanje, dat zich met vier schandalig magere en onooglijke een-nulletjes naar de titel geschaakt heeft. En van dat eeuwige gekwaak over Cruijffiaans "totaalvoetbal" heb ik ook helemaal mijn buik vol. Wie vandaag de dag totaalvoetbal poogt te spelen wordt genadeloos van de mat geveegd. Cruijff zelf moet helemaal zijn snavel houden, dat is de grootste fantast van allemaal.

Had Nederland gewonnen, gisteravond, dan hadden alle goeie-ouwe-tijd-verhalen over die wedstrijdjes in de jaren '70 eindelijk de prullenbak in gekund. Dan hadden we nooit meer die ellende hoeven aanhoren. Dan hadden we oude zakken die nostalgisch het voetbal uit de tijd dat hun haren nog lang en hun harten nog links waren bezongen recht in hun gezicht kunnen uitlachen. Het was de ultieme overwinning geweest van mijn generatie op die van mijn ouders. Nooit meer dat slappe geouwehoer over West-Duitsland, een land dat al lang niet meer bestaat, of over die paal van Rensenbrink. Mijn generatiegenoten hadden geschiedenis kunnen schrijven, en zo de mythen van het verleden in een klap overbodig kunnen maken.

Wat was het mooi geweest, Nederland wereldkampioen zien worden in het paradijselijke Shangri-la, tussen de Tibetaanse tempels, op 3300 meter hoogte. Wat had ik mijn kinderen later dat verhaal graag verteld. De droom was zo mooi, alles klopte, het moest wel goed gaan. De goden waren aangeroepen, de vlaggetjes met soetra's wapperden voor ons, we hadden onze oranje voetbalshirts aan en onze vuvuzela bij ons. Dit was de nacht dat het zou gaan gebeuren.

Maar goden bestaan niet, en als ze wel bestaan, dan geven ze niet om voetbal. Of ze zijn gewoon gemeen. Want wat een godvergeten anticlimax was die finale. Wat een pokkenwedstrijd. Wat werd er slecht en lelijk gespeeld, wat werd er geschopt, wat werden de dromen ruw verstoord. En wie was die scheidsrechter, die kale gek, die als een gulle Sinterklaas kaarten uitreikte aan Nederlandse spelers, Spaanse overtredingen stelselmatig over het hoofd zag, en met twee foutieve beslissingen het Spaanse doelpunt inluidde? De man zal ongetwijffeld een grote berg renminbi van een Chinees goksyndicaat op zijn Zwitserse bankrekening gestort krijgen. Engelse eikel.

De commentaren laten zich raden. Al die voor kranten en nieuwssites schrijvende, over "mooi voetbal" mekkerende azijnpissers zullen wel weer klaarstaan met de botte bijl. Een matig Spaans elftal omhoog schrijven, de prestaties van Nederland omlaag halen - typisch Nederlands antipatriottisch gezeur. Ga toch fietsen. Spanje was net zo slecht als Nederland. Spanje is de kampioen van de armoede, die slechts zeer sporadisch leuke dingen heeft laten zien, die saai en conservatief gespeeld heeft, en die zijn vier laatste wedstrijden met veel mazzel steeds met een lullige 1-0 heeft gewonnen, als ware het Italie. Dat Nederland bij een overwinning ook kampioen van de armoede zou zijn geweest weet ik ook wel, maar dat zal me aan mijn reet roesten. Waar het om gaat is dat Spanje lelijk resultaatvoetbal speelde, met enkele leuke momenten tussendoor, meer niet. Het hele toernooi in ogenschouw nemend verdiende het dit kampioenschap nog minder dan Nederland.

Het was een rampzalige avond. Wie wel eens met mij voetbal gekeken heeft, weet dat dit het slechtste in mij naar boven brengt. Tijdens een enkele spannende voetbalwedstrijd vergaar ik meer slecht karma dan normaliter tijdens een hele maand, zo loop ik te vloeken en te schelden. Zo ook gisteravond. Het verlies werd helemaal ondraaglijk gemaakt door die brallende Tibetanen in de bar, die deden alsof ze zelf Spanjaarden waren, en met zichtbaar leedvermaak de teleurgestelde Nederlandse fans recht in hun gezicht uitlachten. Etters. Tenenkrommend, hoe voetbalminnende Aziaten tijdens belangrijke wedstrijden hun eigen nationale identiteit ontkennen, om zich voor te doen als Spaans, Braziliaans of Argentijns - terwijl ze niet eens weten waar die landen liggen, laat staan hoe de hoofdstad heet. Stelletje opportunisten.

Tot slot: dat die arme Robben die bal miste, dat was geen pech. Dat was je reinste zwarte magie. Er rust een vloek op Nederland, dat kan niet anders. We mogen gewoon niet winnen. Drie keer is immers scheepsrecht. Het mag niet. Dus misschien moeten we gewoon de onvermijdelijke conclusie trekken: God houdt niet van oranje.

Nooit zullen we wereldkampioen worden.



****************

Noot (hopelijk overbodig, maar voor de zekerheid): Voor de zuurpruimen onder u die geen stijlfiguren kunnen onderscheiden, en aan wie de schoonheid van sarcasme verloren gaat: gelieve een en ander met een korreltje zout te nemen, alstublieft. Muchos grazias.

Sunday, 11 July 2010

Een vuvuzela in Sapa

We zitten in een volle nachttrein. Alle slaapbanken waren weken geleden reeds uitverkocht, dus we moeten het doen met versleten stoelen. We delen de wagon met een groep mannelijke Hanoise toeristen op leeftijd, die geen behoefte aan slaap heeft. De trein is omgetoverd tot een ad hoc casino, waar gekaart, gegokt, gezopen en geschreeuwd wordt. Onze reis begint derhalve met slaapgebrek. Vietnamezen zijn niet de meest beschaafde lieden ter wereld.

We rijden noordwaarts. "Wij", dat zijn Nhung en ik, samen met onze vrienden Dung, Steven en Huong. We zijn onderweg naar Sapa, een bergstadje in het verre noordwesten van Vietnam, omringd door prachtige rijstterrassen en vergezichten, bewoond door Hmong en Dao, bezocht door wagonladingen toeristen. Wij zullen hier met zijn vijven het weekeinde doorbrengen, voordat Nhung en ik China ingaan.

Als de trein aankomt in Lao Cai is het nog donker. Een busje rijdt ons naar Sapa. Het ochtendgloren schenkt ons een fraai uitzicht. Bij aankomst in Sapa is het eerste dat opvalt de frisse lucht - een verademing na het hete en benauwde Hanoi. We lopen door het stadje, op zoek naar een goedkoop hotel. Onderweg worden we aangeklampt door verschillende Hmong-meisjes en Dao-dames, in kleurrijke jurken en mutsen en slobkousen gehuld, die pogen ons hun souvenirs te verkopen. We vinden kamers in Long Thuy Guesthouse, niet te duur maar met een prachtig uitzicht. Na een voedzaam ontbijt pakken we nog een paar uurtjes slaap mee.

's Middags beklimmen we de heuvel aan de rand van het stadje. Het is een eenvoudige maar aangename wandeling door bloementuinen, langs theehuisjes en door rotstunneltjes. Het uitzicht van de top is nog mooier dan dat van onze hotelkamers. Na terugkeer in Sapa genieten we van een uitgebreide late lunch, waarna we in alle rust haar straten verkennen.

's Avonds is het feest. In oranje kledij gehuld en bewapend met een echte vuvuzela maken wij een karaoketent onveilig. Het bier vloeit rijkelijk. Ietwat voorbarig brullen we "We are the champions". Vanavond speelt Nederland tegen Brazilië, dus het is een bijzondere dag. Ik herinner mij nog goed de pijnlijke nederlagen van '94 en '98, en wil revanche voor de tranen van toen.

Dat krijg ik. Na een beroerde eerste helft herstelt Nederland zich sterk, en toont aan over grote mentale veerkracht te beschikken. Dronken van geluk en bier zien wij hoe Sneijder cum suis de goddelijke kanaries een toontje lager doen zingen. Wij dansen door Sapa's straten, roepen "Ha Lan vo dich" ("Nederland kampioen" ) en blazen de vuvuzela. Maar we zijn er nog niet. Er volgen nog twee wedstrijden. Die zullen wij in China zien.

Het is zaterdag, en we maken ons op voor een stevige wandeling. Steven heeft een kaart aangeschaft waarop wandelroutes staan aangegeven, dus wij denken het zonder gids te kunnen rooien. Dat zal een misvatting blijken te zijn.

Het eerste deel van de tocht is eenvoudig. We dalen af van het plateau waarop Sapa ligt naar de rivier in het dal beneden. We komen door een Hmong-dorpje. In elk huis worden souvenirs, borduurwerk en blikjes frisdrank verkocht. Bij de rivier aangekomen zien wij een waterval naar beneden donderen. Na de verplichte foto's gemaakt te hebben lopen we verder, het dorpje uit, het woud in.

Het nette stenen wandelpad verandert in een kleipaadje. Wanneer het een grindstrandje aan de rivier bereikt, houdt het helemaal op te bestaan. Aan de overkant zien wij echter een nieuw pad. Twee bamboepalen vormen een provisorisch bruggetje over de rivier, maar om er te komen moeten we eerst een stuk door het water waden. Het bruggetje is bovendien zo smal en gammel dat je er alleen zittend overheen kunt, voortschuivend, terwijl de stroming aan je benen trekt en de kramp in je tenen schiet. Maar we laten ons niet kennen, en weten met vereende krachten de overkant te bereiken.

Het pad gaat verder. Het bos ruikt zoet, fris en kruidig. De ontelbare bomen en planten vertellen verhalen die we niet kunnen verstaan. Het pad zou naar links moeten afbuigen, doet dat niet, doet dat toch, doet dat toch niet, terwijl we gestaag stijgen. In een boom hangt een oude jas. Ooit moeten hier mensen gelopen hebben. Ooit, lang geleden.

Het pad wordt steeds steiler, er lijkt geen einde aan te komen. Het leidt ons zuidwaarts, de bergen in, in plaats van oostwaarts, waar we zouden moeten gaan. Met al onze handen en voeten klauteren we omhoog, steeds verder en hoger en vertwijfelder, om uiteindelijk de onvermijdelijke beslissing te nemen om te keren. Maar de helling is te steil en glibberig om rustig naar beneden te wandelen. Op kont en hurken glijden we omlaag, van boomstronk naar rotsblok, van wortel naar graspol, bang om ons evenwicht te verliezen. Na een lange afdaling bereiken we vol schrammen de rivier. De middag is reeds vergevorderd.

De bamboepalen zijn spoorloos verdwenen. Er zit niets anders op dan naar de overkant te waden. Het water is koud, maar dat is het probleem niet. De woeste stroming is dat wel, de gladde stenen ook. Onwillekeurig moet ik denken aan die weergaloze scene uit de roman "Independent People" van de IJslandse nobelprijswinnaar Halldor Laxness, waarin met briljante precisie beschreven wordt hoe een koppige boer net niet verdrinkt in een ijskoude, woest razende rivier. Ook moet ik even denken aan "Into the Wild". Maar laten we niet overdrijven. Iedereen haalde heelhuids de overkant, zonder om te vallen, zonder zich te bezeren. Gelukkig maar. Het was wel even spannend.

Opgelucht, moe en hongerig lopen we terug naar de waterval. Het bos ruikt heerlijk. In Sapa wacht ons de lekkerste pizza die ik in anderhalf jaar tijd in Vietnam gegeten heb.

De volgende ochtend doen we het rustig aan. Als we eindelijk op onze gehuurde motorfietsen zitten, is het al bijna middag. We genieten van een fantastische tocht. We zien fenomenale uitzichten, kronkelende rijstterrassen, plukjes bos, indrukwekkende bergen, pittoreske Dao-dorpjes en, en passant, prehistorische rotstekeningen. Intense groentinten trekken aan ons voorbij. Mensen in kleurrijke gewaden staren ons na. De weg gaat op en neer, maar we hebben voldoende versnellingen. We zijn vrij.

Op zondagavond bezoeken we de markt, om er onze onderhandeltechhnieken te perfectioneren en een handjevol souvenirs aan te schaffen. Daarna nemen we afscheid van onze vrienden, die de nachttrein nemen terug naar Hanoi. Wij reizen verder, op maandagochtend. Noordwaarts, China in. Maar dat is het volgende verhaal.

Friday, 9 July 2010

Afscheid van Hanoi

Juni is altijd de drukste maand. Ook nu. De laatste weken van het hoofdstuk-Hanoi waren vol. Er was veel om over te schrijven, maar geen tijd om daarover te schrijven. Lang zie je uit naar het einde van het hoofdstuk, maar als het dan echt komt, komt het toch weer te vroeg.

Mijn school zorgde er wel voor dat ik mij niet hoefde te vervelen. Tot op het laatst kreeg ik extra klusjes te doen. Verdrietig zag men mij uiteindelijk vertrekken. Dat gevoel was wel een beetje wederzijds, want ik heb er met plezier gewerkt. Tegelijkertijd voelde ik een zekere opluchting. Ik zie uit naar mijn nieuwe baan, een stap vooruit.

Het huis moest leeg. Maar alles leeft, dus afscheid bleek moeilijk. We wisten enkele huishoudelijke voorwerpen te verkopen, maar konden van onze kleren en boeken geen afstand doen. Veel te veel dozen en koffers moesten naar Hoi An gestuurd worden. Slechts een klein deel kan mee naar Noorwegen.

Hanoi liet zich aan het einde nog even van haar onvriendelijkste kant zien. Een auto reed over mijn voet, terwijl ik aan de kant van de weg stilstond. Lokettisten en voordringsters op het treinstation blaften ons af. De huisbazin vervloekte ons. Het afscheid was koud, al nam de hitte nog zulke epische proporties aan.

Gelukkig was er voetbal op televisie, elke avond weer. Gelukkig deed de airconditioning het. Gelukkig waren mijn collega's vriendelijk. Gelukkig won Nederland. Gelukkig kregen we een vuvuzela cadeau. Gelukkig was er ijskoffie aan het meer.

We bezochten Halong Bay, de beroemde baai met uit de zee oprijzende rotsen en druipsteengrotten en toeristenmassa's. We hadden slechts een dag, dus we zaten langer in de auto dan op de boot. De baai was fraai, maar wist de hype toch niet helemaal te rechtvaardigen. De zeegoden zwegen, het was ze te druk.

Zo vloog de tijd om. Veel verhalen bleven onverteld, veel e-mails ongeschreven, veel boeken ongelezen en veel woorden ongeleerd. Helaas. Het einde van een hoofdstuk gaat nu eenmaal vaak veel sneller voorbij dan je voor mogelijk had gehouden. Er was geen tijd om even stil te staan, maar daar is Hanoi ook de plaats niet voor. Ik zal haar pas missen als ik al lang weg ben.

De toekomst ligt om de hoek. Een nieuwe stad in een nieuw land wacht op ons. Een nieuwe woning is ons reeds toegewezen, waar we erg blij mee zijn. Het maakt de stap iets minder eng.

Zover is het nog niet. Eerst op vakantie, eerst China ontdekken. Uitrusten, lekker eten, voetbal kijken, bergbeklimmen en tot de Boeddha bidden.

Daarover weldra meer.