Ik heb een fascinatie voor grenzen. Ik heb een fascinatie voor die vaak zo arbitraire, door machtige handen getrokken lijntjes die mensen van elkaar vervreemden en landschappen en cultuurgebieden kapotknippen. Ik heb een fascinatie voor die o zo symbolische maar ook o zo reele markers van ideologie. Ik reis in het oude Mesopotamie, in het gebied van de Eufraat en de Tigris, maar dit oeroude cultuurgebied is opengereten door grenzen die het resultaat zijn van de politieke verhoudingen van de vroege twintigste eeuw - en zo vind ik mijzelf van het ene op het andere uur in een andere wereld met een andere taal en een andere nationale godheid op pleinen en portretten en andere huizen en andere verkeersregels (of een gebrek daaraan) en een ander gevoel en een ander kaartje op waarbenjij.nu. De staatsgrens is een historische toevalligheid, maar ook een self-fulfilling prophecy.
Ik was bij de broeiende grens tussen Libanon en Israel, waar luide Hezbollah-marsmuziek klonk en blauwhelmen rondreden en mensen stenen gooiden naar het portret van Sharon en ik een vogel over het hoge prikkeldraad zag vliegen. Ik was bij de ijskoude en steriele grens tussen Noord- en Zuid-Korea, midden in de gedemilitariseerde zone, waar ijspegels groeiden aan de torenhoge vlaggenmasten en waar elite-eenheden taekwondo-poses aannamen. Ik passeerde de sluis naar het Franse SNCF-perron in Basel waar mensen ons vroegen wat we in de EU gingen doen (waar we net vandaan kwamen) en weer terug omdat de kaartjesautomaat in Zwitserland stond en toen nog een keer. Misschien komt het doordat ik van de Schengengeneratie ben en mij nauwelijks iets herinner van het ijzeren gordijn, maar elke keer werd ik getroffen door de absurditeit van de situatie en het machtsvertoon waarmee dat instituut 'grens' bevestigd wordt.
Dwars door de steppes loopt een hoog hek van prikkeldraad. Her en der staan wachttorens. De schapen blaten naar hun soortgenoten aan de andere kant maar kunnen niet bij ze komen. Een dolmus vol Koerden en een enkele reiziger rijdt van het prachtige oude stadje Mardin naar het grensstadje Nusaybin. Ergens midden in Nusaybin wordt de reiziger gezegd uit te stappen en die straat daar te volgen. Te voet loopt hij de grens tegemoet, terwijl de zon op zijn huid brandt en een prettig zenuwachtig gevoel in zijn buik brabbelt.
Het begint met een legerpost, waar hij zijn paspoort moet tonen en waar zijn naam in een groot boek geschreven wordt en waar hij moet vertellen wie hij is en waar hij vandaan komt. Hij loopt verder de weg af, een lange rij lege trucks passerend. Godzijdank is er een beetje schaduw. Hij komt bij een politiepost, waar hij zijn paspoort moet tonen en waar zijn naam in een groot boek geschreven wordt en waar hij moet vertellen wie hij is en waar hij vandaan komt en waar hij om de een of andere reden vijf lira moet betalen. Hij loopt verder, het laatste beeld van de grote Ataturk achter zich latend. Naast hem lopen een Syrische vrouw en haar bejaarde moeder die in het bezit is van een Nederlands paspoort, achter hem enkele Koerdische arbeiders. Ze komen bij een oud hek dat er behoorlijk gesloten uitziet. Aan de andere kant van het hek ontwaart hij een groot portret van President Junior, een slagboom, en een gebouwtje waarop Arabische letters geschreven zijn en waaraan enkele posters met het portret van President Junior hangen. Ze wachten. De gedachte dat dit misschien ooit de grens van de Europese Unie zal zijn onthutst hem enigzins.
Na een minuut of tien komt een meneer met een lichtbruin uniform en een venijnig snorretje het hek openmaken. De Turkse paspoorten van de heren gunt hij nauwelijks een blik waardig, maar de Nederlandse paspoorten bekijkt hij argwanend en semi-geconcentreerd. Jammer alleen dat hij mijn Syrische visum niet als zodanig herkent. Na enkele minuten pro forma treuzelen mogen we het hek door en het gebouwtje links betreden. In een kale kamer met afgebladderde muren waaraan de portretten van President Junior en wijlen President Senior hangen bevinden zich drie loketten. De Koerdische arbeiders laten hun paspoort zien, krijgen al dan niet een stempel en mogen weer gaan. Wij moeten daarentegen mee naar het achterkamertje.
In het achterkamertje staan een krakkemikkig bureau en dito bank en stoelen. Achter een rommelig bureau waarop enkele grote boeken en vele losse papieren liggen zit een gewichtige man met en grote snor en een lichtbruin uniform. Aan de muren hangen naast enkele portretten van President Junior twee enorme vergeelde posters; een met een huilend zigeunermeisje en een met een stilleven van rozen. Ik moet gaan zitten en wachten en dank de goden dat ik reeds in het bezit ben van een visum (zie het verhaal elders op deze weblog). De man ondervraagt de oude dame en schrijft dngen op in een van de grote boeken. Dan doet hij wat anders. Dan overlegt hij wat. Dan doet hij nog wat anders. Dan ben ik aan de beurt. Mijn naam wordt in een van de grote boeken geschreven en ik moet vertellen wie ik ben en waar ik vandaan kom en wat ik doe en waar ik heenga en hoe mijn vader heet en hoe mijn moeder heet. Dan moet ik wachten. Dan moet ik weer naar het loket, want ik moet ook geregistreerd worden in de computer. En ik moet weer vertellen wie ik ben en waar ik vandaan kom en wat ik doe en waar ik heenga en hoe mijn vader heet en hoe mijn moeder heet.
En geloof het of niet: ik krijg een stempel.
Plotseling is alles en iedereen ontspannen. De meneer met de snor lacht en zegt 'no problem, no problem!' en heet me van harte welkom in Syrie. De lokettisten lachen en maken grapjes en heten me van harte welkom in Syrie.
Ik pak mijn rugzak en loop verder, langs het grote portret van President Junior en de spoorboom. Daar moet ik wachten. Een meneer in een blauw uniform komt naar me toe. Ik moet mijn paspoort tonen en vertellen wie ik ben en waar ik vandaan kom en wat ik doe en waar ik heenga en hoe mijn vader heet en hoe mijn moeder heet. We hebben de gebruikelijke conversatie over Van Basten en Gullit en Van Nistelrooij. Dan wil hij weten wat er in mijn rugzak zit. Tja. Kleren, boeken, schoenen. Hij bekijkt mijn boeken. Op mijn reisgids staat een foto van een schattig klein meisje die hij afkeurend bekijkt omdat het meisje er arm uitziet - het feit dat een reisgids een foto van een arm iemand op de kaft zet illustreert volgens hem de negatieve houding van het Westen ten aanzien van Syrie. Hij spreekt zijn afkeuring uit van de heren Bush en Blair en stelt mij vervolgens gerust door te zeggen dat Syriers westerse reizigers nooit de kwalijke acties van hun gestoorde regeringen kwalijk nemen. Hij heet mij van harte welkom in Syrie, terwijl hij zjn hand op zijn hart legt.
Ik loop verder, een bladgouden beeld van President Junior en een billboard met de portretten van Pesident Junior en wijlen President Senior passerend. Ik kom bij een legerpost. Ik moet mijn paspoort tonen en vertellen wie ik ben en waar ik vandaan kom en wat ik doe en waar ik heenga en hoe mijn vader heet en hoe mijn moeder heet. Ik word van harte welkom geheten in Syrie.
Ik ben de grens over.
Eerdere reactie:
ReplyDeleteRoel en Dea Bakker, 29 juli 2007:
Een prachtige reis Aike, veel plezier en wij genieten even mee!!
Lieve groeten van ons.