Friday, 31 August 2007

Het nieuwe hoofdstuk

Thuis is waar het veilig is. Waar je eventjes mag uitademen en loslaten. Thuis is waar je in het nu mag zijn: daar waar de handeling niet meer gescheiden is van het zijn maar daarmee samenvalt. Soms verbonden aan een plaats, soms aan een medemens, soms aan een handeling of aan een teddybeer. Het is de ervaring je geborgen te weten; de ervaring in alle vertrouwen en liefde op te durven gaan in de plaats, de handeling, de ander. Het zijn die zeldzame maar zo mooie en belangrijke momenten waarop je jezelf even niet meer van een afstandje hoeft te beschouwen. Thuis is waar je even heel mag zijn.

Niet alle reizen voeren ver van huis. Integendeel, een verre reis kan een thuiskomst zijn, terwijl je te huis kunt zijn zonder thuis te zijn. Zo bekeken gaan begrippen als ‘reizen’ en ‘thuis’ helemaal niet over de locatie waar je je toevallig bevindt. Ze reiken veel dieper. Altijd zijn wij op reis, altijd trekken wij voort – nu eens onder een spelend lentezonnetje, dan weer in een boze onweersbui, maar steeds op pad. En waar we ons ook bevinden, eigenlijk zijn we altijd op zoek naar die plekjes waar we ons thuis mogen weten en even mogen uitrusten. Op zoek naar die kleine bakens van licht die ons de moed geven verder te reizen. Soms is het een tijdje donker, en weten we niet welke kant we opmoeten. Maar dan zijn er altijd die lichtjes, altijd die plekjes om thuis te komen, die plekjes van troost.

En ja, natuurlijk zijn we bang, want een lichtje kan een dwaallicht blijken te zijn – maar er is maar één manier om daar achter te komen. En bedenk: zelfs een dwaallichtje kan je onverwacht op nieuwe plekken brengen. Wees dus niet bang voor de lichtjes in de verte. Wees niet bang om ergens thuis te komen. En wees niet bang om daar dan even uit te ademen. Durf te geloven dat het licht echt is.

Aan het begin van het hoofdstuk loop ik door een bos in Frankrijk. De kaart heeft de schaal 1:100.000 en is daardoor praktisch nutteloos. Het is al laat en ik weet niet waar ik ben. Ik ben alleen, en zo voel ik me ook. Het bos kijkt me argwanend aan terwijl ik langzaam voortloop. Ik ben moe: van de vele kilometers die ik heb gelopen, van de zware rugzak, van de eenzaamheid en van de honger. Ik heb nog net genoeg water voor een instantmaaltijd en een klein beetje om te drinken, maar het houdt niet over. Het afgelopen jaar was mooi, nieuw, hoopgevend – tot ik onderuit ging. Dus besloot ik te gaan lopen. En dus ben ik nu leeg en verdrietig op zoek naar een plekje dat geschikt is voor wild kamperen. De zon zakt langzaam weg.

Dan wordt het licht. Niet in het echt, want in het echt schemert het, maar des te echter is het. In het midden van het bos staat een restaurant. Een zandweggetje leidt er naar toe, een enkele auto houdt de wacht. Ik loop naar het restaurant toe. Een vriendelijke man heet me welkom. Zijn vrouw brengt me een glas nestea met witte perziksmaak en een vol bord eten. Als bijgerecht mag ik kiezen tussen frietjes en haricots verts, zoals het hoort in een Frans restaurant. Er zijn geen andere gasten. Mijn lege fles wordt gevuld met water en voor me in de koelkast gelegd. Ik mag mijn tentje achter het restaurant opzetten. Mijn dunne matje kan niet verhinderen dat ik heerlijk slaap.

Als ik de volgende ochtend wakker word, wenkt de man me. Op een tafeltje staat een grote kom café au lait.

Ik geniet van de heerlijke koffie met warme melk. De vogels kwetteren en het bos ruikt fris groen naar ochtend. Ik realiseer me dat het waarlijk goede vaak niet in de grootse, maar juist in de kleine dingen zit. Liefde is de man die me uit gastvrijheid een kom café au lait voorzet en mij water geeft dat hij nog even voor me in de koelkast legt. Liefde is wat maakt dat ik mij thuis weet.

Het is tijd om verder te reizen. Ik doe mijn schoenen aan, bedank de man en vrouw van het restaurant, raap het vleugelveertje op dat een Vlaamse gaai voor me heeft achtergelaten, en ik loop. Al snel vind ik de markeringen van mijn route terug.

Zo begon het hoofdstuk.

En nu is het bijna voorbij.

Want zo is er plotseling een boekje over een klein engeltje dat je de ogen opent en je thuis doet komen. Zo is er een gemiste trein die je brengt tot bij een toneelvoorstelling die je een glimpje schoonheid toont. Zo zijn er de zonsondergang op een berg in Turkije en de stilte in een klooster hoog in de bergen in Syrië die je dicht bij jezelf brengen. Zo is er het moment waarop je je herinnert dat je jezelf genoeg bent. En zo is er een tijdschrift met een aankondiging voor een masterprogramma dat een onbekend iemand in je postvakje heeft gedaan. Je bekijkt het verbaasd, je oog valt op de aankondiging, je voelt ‘ja!’ – en plotseling weet je heel zeker dat ergens een Thuis wacht, dat dat pad van je ergens heen leidt, dat het zoeken en dwalen een richting heeft.

Dus wandel ik verder, langzaam, vooralsnog richting Londen. Ik ben nog onderweg. Maar ik heb de tijd. Ik heb de tijd om te reizen, te ontdekken en verder te leren, wetende dat mij onderweg af en toe een thuis wacht. Zo loop ik het nieuwe hoofdstuk in.

Dat lijkt wel een lichtje, daar in de verte…

Thursday, 23 August 2007

De treinreis

Ik ben weer thuis. Maar ik ben u nog een laatste verhaal verschuldigd van mijn reis: het verhaal van de treinreis van Aleppo naar Istanbul. Graag neem ik u een week of twee mee terug in de tijd.

Ik kom aan op het station van Aleppo. Het deftige stationsgebouw wordt schoongehouden door almaar heen en weer dweilende Irakezen. Het hoge koepeldak, de marmeren vloer, de art nouveau-loketten en de her en der neergedwarrelde Franse teksten ademen een verrukkelijke laat-negentiende eeuwse Orient Express-sfeer uit - alleen het kolossale portret van President Junior doet me beseffen dat ik mij toch echt in de eenentwintigste eeuw bevind. Ik besluit direct een treinkaartje te kopen voor de reis naar Istanbul, drie dagen later, en ik begeef mij naar het internationale loket, waarachter een snoepjes etende christelijke jongedame met mooie lange haren en een nors kijkende, trotse meneer met snor en uilenbrilletje zich zitten te vervelen. Ik vraag om een kaartje naar Istanbul, waarop de dame als vanzelfsprekend haar hoofd schudt en 'tomorrow, tomorrow' zegt. Maar klaarblijkelijk is de nors kijkende meneer in een goede bui, want hij sommeert me naar zijn deel van het loket. Hij vraagt waar ik heen wil, waarop ik mijn bestemming herhaal. Ik moet mijn paspoort overhandigen en hij schrijft mijn naam op, maar mijn nationaliteit stelt hem voor problemen. Mijn antwoord op de vraag waar ik vandaan kom, 'Hollanda', beantwoordt namelijk niet aan de naam van het land dat op mijn paspoort staat. 'New Zealand?' vraagt hij. 'La, Hollanda!' zeg ik. Boos schudt hij zijn hoofd, waarna hij in het Arabisch iets opschrijft dat ik niet kan lezen. Ik overhandig hem het benodigde geldbedrag en word gezegd vijf minuten te wachten, hetgeen ik doe. Dan komt de meneer terug, met in zijn hand een stapeltje papiertjes - de treinkaartjes. Met mathematische precisie begint hij vervolgens de vakjes van mijn treinkaartje in te vullen. Daar elk kaartje drievoudig gearchiveerd dient te worden worden allereerst tussen het kaartje zelf en de blaadjes daarachter velletjes carbonpapier gelegd, waarna met de grootste zorgvuldigheid en concentratie het kaartje beschreven wordt. Als de meneer na enkele minuten in stilte geschreven te hebben klaar is met het treinkaartje, blijkt dat ik nog een tweede kaartje nodig heb, met de reservering voor de slaapwagon. Ook het invullen hiervan blijkt een hele bevalling. Maar uiteindelijk is het dan zover. Beide kaartjes worden nog voorzien van een drietal kleurrijke stempels, en dan mag ik ze meenemen. Ik heb een plekje in de trein.

De trein bestaat aan het begin van de reis uit één enkel slaapwagonnetje, dat tot aan de grens voortgetrokken zal worden door een kuchend en steunend locomotiefje dat ongetwijfeld nog uit de mandaatsperiode stamt. De wagon is onderverdeeld in smalle coupés die plaatsbieden aan een tweetal bedden (waarvan de onderste op magische wijze getransformeerd kan worden tot een treinbruine springveren bank), een tafeltje waaronder zich een caravanwastafeltje bevindt, een kastje en een bagagerek. De wagon wordt bewoond door een vriendelijk Nederlands stel met rugzakken vol Aleppo-zeep, een intelligente Duitse student met een grote kennis van internationale politiek, een sympathieke Engelse vrouw met haar tienerzoon, enkele Turkse families met gillende kinderen die alle hoekjes en gaatje van de trein opvullen met hun tientallen hutkoffers en volle Turkentassen, een of twee Syrische families met beduidend minder bagage, de Syrische conducteur die zodra de grens gepasseerd is zijn uniform verruilt voor een afzichtelijk joggingpak, en ondergetekende. Ik blijk geluk gehad te hebben: sommige van mijn medereizigers hebben meerdere malen gepoogd vantevoren treinkaartjes aan te schaffen, maar zonder resultaat, als gevolg waarvan zij reeds heel vroeg vanochtend op het station moesten zijn om zich te verzekeren van een plekje in de trein.

De trein rijdt. Of beter gezegd: de trein krabbelt voort - een beetje reuzenschildpad zou niet in tempo voor hem onderdoen. Tergend langzaam boemelen we richting grens. Af en toe staan we om onverklaarbare redenen ergens een kwartiertje of halfuurtje stil. Het voordeel is dat we uitgebreid de tijd hebben om te genieten van het fraaie Noord-Syrische berglandschap. Lichtgele akkers, grijsgroene olijfboomgaarden en witbruine schaapskuddes kruipen aan onze ramen voorbij. De hemel is strakblauw. De kinderen van de dorpjes waar we doorheen komen rennen een stukje met ons mee, hetgeen hen weinig inspanning kost. Na enkele uren keutelen komen we dan toch bij de grens (neem eens een kaart van Syrië er bij en kijk hoe ver Aleppo van de grens af ligt - over dat stukje hebben we dus een paar uur gedaan). We moeten onze paspoorten en treinkaartjes inleveren en wachten. Na ongeveer een half uur krijgen we onze van een stempel voorziene paspoorten terug, maar onze treinkaartjes zijn we helaas kwijt. We nemen afscheid van ons bejaarde locomotiefje, dat vervangen wordt door een iets sneller en nieuwer Turks model (waarbij de nadruk ligt op het woordje iets). We rijden Turkije binnen en staan weer stil. Enkele soldaten met kindergezichten die de vakkenvulleeftijd nog lang niet ontgroeid zijn lopen met hun grote machinegeweren een paar rondjes om de trein heen, waarna we verder mogen. Bij het eerstevolgende stadje moeten we allemaal uitstappen om een stempel te halen voor Turkije. Ofschoon het eventjes duurt gaat het allemaal opmerkelijk eenvoudig.

Ik heb mij terdege voorbereid voor de lange restauratiewagonloze treinreis: ik heb flink ingekocht in de rijke souq van Aleppo, en ben dan ook goed bevoorraad. Mijn knapzak is gevuld met 3 liter water (te weinig, zo blijkt, maar gelukkig krijg ik nog een fles van mijn lieve medereizigers), een fles vol verukkelijk sinaasappel-wortelsap (om het af te leren), twee halveliterblikjes Egyptisch pils, een zak spicy ribbelchips, een zakje Tweety-wokkels (gekregen van een automaat in ruil voor mijn laatste vijf Syrische ponden), een zak met platte bruine broden, drie tomaten, vier komkommers, vier bananen, twee appels, een zakje bittere olijven, twee blikjes tonijn, honderd gram koekjes en een zestal cakejes. Voldoende voedsel voor een aangenaam bourgondische treinreis, kortom. Helaas echter heeft mijn voorraad voedsel de aandacht getrokken van een stel verstekelingen. Zo is er de kriebelmierenfamilie (tot mijn spijt moet ik zeggen dat een deel van de familie de reis niet overleefd heeft, maar daar staat tegenover dat een ander deel van de familie een nieuw leven is begonnen in het luilekkerland dat Istanbul heet). Vervelender nog is het bacterielegioen dat zich in mijn groente heeft weten te verstoppen, en dat mij keer op keer naar des wagons toiletje doet rennen (dat reeds na een halve dag een weinig aangename indruk maakt met zijn natte vloer, zijn rondslingerende propjes papier en zijn remsporen - een beschrijving van het toiletje na anderhalve dag reizen zal ik mijn lezers maar niet aandoen) en mij 's avonds dusdanig ziek maakt dat ik trillend en koortsig onder mijn deken kruip.

Wat volgt is een onrustige nacht, waarin koortsdromen en toiletbezoeken elkaar afwisselen. Maar toch... Als ik dan zo onder mijn warme deken lig en door het raampje de majestueuze sterrenhemel zie... Als ik om vijf uur 's ochtends wakker word en zie hoe een eerste glimp licht de woeste bergen van Zuid-Turkije doet ontwaken... Als ik mijn oude, pluizige reisgenoot dicht tegen me aan druk...

...dan weet ik mij geborgen en gelukkig.

Ik slaap lang uit. Langzaam herstelt mijn lichaam zich. Ik lees, dut, klets een beetje. En ik geniet van het uitzicht. De kale rotsbergen maken plaats voor glooiende groene bossen en meren. Meer en meer dorpjes met nette boomgaarden en groene akkers en mooie huizen met gazonnetjes en auto's en trekken aan ons voorbij. Minaretten en McDrive-reclameborden wisselen elkaar af. De Zee van Marmara is stralend blauw.

We zijn bijna in Europa.

Als we aankomen in Haydarpasa voel ik me weer wat fitter. Het station straalt vroeg-twintigste eeuwse grandeur uit - niet geheel verwonderlijk, gezien het feit dat het een cadeautje was van de Kaiser aan de Ottomanen. De veerpont brengt ons naar Karakoy. Links van ons zien we de contouren van de Blauwe Moskee, het Topkapi-paleis en de Aya Sofia. De licht zeurende buikpijn kan niet op tegen het heerlijke gevoel van de frisse zeewind in mijn gezicht.

Het is een groot geschenk in vrijheid te kunnen reizen.

Mijn dank.

Monday, 6 August 2007

Een stadswandeling

Aleppo is sneller, drukker en bedrijviger dan Damascus. In een traag tempo dromerig ronddrentelen is hier niet mogelijk, omdat men dan binnen de kortste keren omver gelopen wordt. In de nauwe steegjes van de souq is het een komen en gaan van jongetjes met karren en op fietsen, bestelbusjes die allemaal de lambada piepen wanneer ze achteruitrijden (wat ze nogal eens doen), winkelende dames van wie de gezichten schuilgaan achter stukken zwarte stof (hetgeen hen niet belet zonodig hun ellebogen te gebruiken), Irakezen die een centje bijverdienen door zware zakken van hier naar daar te tillen, verdwaasd rondkijkende toeristen die zich misschien wel een tapijt willen laten aansmeren, en een enkele verdwaalde muilezel. Buiten de souq toeteren de taxi's luider dan hun collega's in Damascus, lopen goedgeklede regeljongens je van je voeten zodra je een seconde stilstaat om een foto te maken van een fraaie gevel, en is voor het oversteken van een willekeurige weg een lichte mate van suicidaliteit vereist. Er wordt gehandeld, gewinkeld, geklust, getransporteerd, gehaast en gewerkt. Aleppo heeft haast.

Aleppo is sneller en minder vriendelijk dan Damascus, maar zit minstens even vol met prachtige plekjes, gebouwen en straatjes. De schoonheid zit hier niet in het grootse, maar in de details. Verborgen poortjes en tunneltjes en fraai gegraveerde gevels en prachtig versierde houten deuren en hekwerken van gietijzeren krullen en uitstekende, licht vervallen houten balkons en sprookjesachtige lantaarns en schitterende verstopte binnenplaatsjes en oude khans waar nu goedkope Chinese schoenen verkocht worden - een wandeling door Aleppo is een architectonische ontdekkingstocht. Soms wou ik dat ik gewoon architectuurgeschiedenis was gaan studeren, met als specialisatie het Midden-Oosten.

In een winkeltje dat sjaals en kleden verkoopt hangt een papier waarop staat: 'Beter dan de Bijenkorf, maar goedkoper dan de Hema. Echt waar!' Ik loop desalniettemin door, daar ik reeds het slachtoffer ben geworden van de meedogenloze verkooptechnieken van een Armeense handelaar in Damascus en mij zodoende geen verdere grote uitgaven kan veroorloven. Het slagersdeel van de souq is niet geheel geschikt voor supermarktverslaafde westerlingen met zwakke magen: naast complete koeien- en schapenkarkassen staan emmers vol darmen en liggen de koppen, levers, magen en testikels van de arme beesten uitgestald. Om me heen hoor ik het luide geroffel van meerdere hakmessen die tegelijkertijd hun werk doen. Ik loop door naar het kruidengedeelte, dat kruidiger ruikt dan welke kruidenmarkt ook. Intense vleugen nootmuskaat en komijn en saffraan en allerlei onbekende mysterieuze oosterse kruiden en specerijen vullen mijn neusgaten.

Een jong, vriendelijk echtpaar uit Nagoya heeft zijn werk opgezegd en is nu een jaar lang op reis. Het feit dat geen van beiden Engels spreekt bemoeilijkt hun reis enigszins. Wanneer ik vertel dat ik mij bezig ga houden met de bestudering van Japanse religie kijkt de vrouw me ietwat medelijdend aan, waarop ze me voorzichtig op de hoogte brengt van het feit dat er in Japan eigenlijk geen religie meer is. Ik vraag of haar familie een boeddhistisch altaar in huis heeft, of ze wel eens gaat bidden in een tempel en of ze een o-mamori bij zich draagt - het antwoord op alle vragen is instemmend. Als ik vervolgens zeg dat religieuze elementen dus wel degelijk een rol spelen in de Japanse samenleving, knikt ze overtuigd. Dan geeft ze me een o-mamori voor veilig reizen - ze had er voor de zekerheid eentje extra meegenomen. Haar man geeft me een glimmend, gelukbrengend 5 yen muntje. Voor een behouden terugreis.

Als ik de Grote Moskee wil betreden moet ik entreegeld betalen. Ik dacht dat de islam een universalistische religie was, maar de realiteit is even anders: zodra men mijn blonde kop ziet gaat men er automatisch van uit dat ik geen moslim ben, en moet ik lappen. Ik vraag me af hoe het is om als westerse bekeerling door het Midden-Oosten te reizen, en aan elke wantrouwige kaartjesverkoper te moeten uitleggen dat je toch echt moslim bent - weinig bemoedigend, vermoed ik. Uberhaupt stoort het me dat ik als niet-moslim moet betalen - is mijn gebed hier minder waard dan dat van mijn buurman? Waarin verschilt mijn kwartiertje stilte van dat van hem? Stel het je eens voor, dat voortaan de beroemde Europese kathedralen entreegeld zouden heffen voor niet-katholieken, terwijl de katholieken gratis naar binnen mochten - de beschuldigingen van discriminatie zouden niet van de lucht zijn, en uiteindelijk zou het een of andere Europese Hof de praktijk verwerpen. Maar hier mag men rustig discrimineren.

Een charismatisch prediker houdt een verhaal dat ik helaas niet kan verstaan. Mannen van alle leeftijden zitten met open mond te luisteren, hun handen in lichte extase opgeheven. Als het verhaal voorbij is deelt een meneer aan alle aanwezigen smakelijke chocoladesnoepjes uit. Ik krijg er ook eentje.

De laatste dag in Syrie is aangebroken. Morgen vertrekt mijn trein naar Istanbul.

Saturday, 4 August 2007

De noria's, de falafel en Crac des Chevaliers

Hama staat bekend als een conservatieve en religieuze stad. Het was hier dat de Moslim Broederschap haar grootste aanhang had in het land, en het was hier dat men zo'n 25 jaar geleden plannen maakte om een einde te maken aan het in haar ogen wat al te seculiere regime. De plannen werden niet tot uitvoering gebracht, want toen wijlen President Senior - de op alle portretten lief lachende opa met het grijze snorretje en de kraaienpootjes - er door zijn geheime dienst van op de hoogte werd gebracht besloot hij, daar hij geen zachte heelmeester wilde zijn, het Kwaad met hand en tand uit te roeien. Het resultaat: een grotendeels platgebombardeerde stad met tussen de 10.000 en de 25.000 doden. Alleen de grote waterraden en de oude straatjes met de houten Ottomaanse balkonnetjes rond het Azem paleis werden gespaard en laten nog wat zien van de lieflijke oude stad die Hama eens was.

Wie vandaag de dag door Hama loopt merkt niets van onrust of grimmigheid. Integendeel: Hama is zonder enige twijfel de meest vriendelijke stad die ik tot dusverre op mijn reis heb aangedaan. Overal worden mijn medereizigers en ik vriendelijk aangesproken, begroet en toegelachen. Mensen maken praatjes met ons, vragen waar we vandaan komen en heten ons welkom. Niemand probeert ons sjaals, tapijten, antieke munten of andere goederen aan te smeren. Kinderen zwaaien en lachen en vragen hoe we heten en of we foto's van ze willen maken. Mensen die we de weg vragen lopen een stukje met ons op. En de in pikzwarte jurken en hoofddoeken gehulde meisjes van zestien smoezen en giechelen zoals meisjes van zestien dat overal doen.

Dwars door de stad stroomt de Orontes. En in de Orontes staan de noria's; de grote zware zwoegende spatterende donkere houten waterraden die deze stad beroemd hebben gemaakt. Hun geluid gaat door merg en been. Het is het gekreun van nat hout op nat hout, een donker piepen en steunen, een zich moeizaam voortslepende, onbegrijpelijke maar doordringende oeroude taal. Het is het Ents van het water. Het is het mysterieuze geluid dat Hama haar charme geeft.

De falafelsandwiches van Ali Baba zijn zonder enige twijfel de beste ter wereld. Sorry Maozmensen, maar hierbij vergeleken zijn jullie een stelletje welwillende maar kansloze amateurs. Voor het luttele bedrag van dertig eurocent krijgt de gelukkige een rol dun, vers brood, gevuld met heerlijke kruidige geplette balletjes falafel, frisse en onbespoten groente, huisgemaakte tahine en als finishing touch enkele verse muntblaadjes. Gezond, goedkoop en verrukkelijk.

Floep, de electriciteit valt weer eens uit. Het is de zoveelste keer dat het gebeurt, dus ik kijk er niet meer van op, maar echt handig is het niet als men achter de computer zit. In no-time echter heeft de jongen van het internetcafe een dikke, zware accu tevoorschijn gehaald, die nu achter mij staat te grommen als een gekooide grizzleybeer. De computer doet het weer.

Wanneer ik als kind een kasteel tekende had deze altijd hoge dikke wachttorens aan weerszijden, een slotgracht met een ophaalbrug, kleine raampjes waar jonkvrouwen door naar buiten gluurden, ontelbare kantelen op de torens en de daken waarachter met lans of pijl en boog gewapende wachters de wacht hielden, en een vriendelijk lachend zonnetje in de lucht boven zich. Nooit zag ik echter een kasteel dat tegemoet kwam aan het archetype dat ik steeds maar weer tekende. Nooit - tot gisteren.

Crac des Chevaliers is groots, trots en onneembaar. Zelfs de grote Saladin moest zijn meerdere erkennen in 's werelds meest perfecte kasteel, en de gevreesde Beybars moest zijn toevlucht nemen tot list en bedrog om de kruisvaarders het kasteel uit te krijgen. Nog immer rijst Crac fier uit de berg omhoog; nog immer kijkt zij minzaam uit over het haar omringende groene heuvelland.

Ik ben een veelbelovende jonge ridder, met een glimmend harnas, een door velen gevreesd zwaard en een slank wit ros, en ik kijk uit over mijn burcht. Maar even later ben ik een berooide avonturier, dolend door de kerkers, op zoek naar de verborgen schatkamer, bang voor de enorme spinachtige monsters die hier volgens de legende leven. Dan ben ik een trotse bebaarde mamelukkenleider die het fort betreedt dat hij zojuist overwonnen heeft, mijn kromme zwaard geheven terwijl ik Arabische strijdkreten slaak. En stiekem ben ik een jongetje van acht dat met glinsterende ogen en open mond rondloopt in het legokasteel van zijn klasgenootje, het kasteel van Robin Hood, het kasteel van dat spannende boek met die kattenkoning en die draak. Het kasteel van mijn tekeningen is tot leven gekomen.

Als ik 's avonds terugkom van mijn ontdekkingstocht door Crac des Chevaliers geniet ik van weer een falafelsandwich van Ali Baba. De noria's kreunen rustig en onverstoord door.

Hama lacht me vriendelijk toe.

Friday, 3 August 2007

Mar Mousa

In de bergen ten noorden van Damascus bevinden zich enkele overwegend christelijke dorpen. Kerkjes combineren op creatieve wijze fraaie vroeg-middeleeuwse fresco's met vrolijke moderne kitsch. Kloosters kijken uit over bijbelse berglandschappen. Christenen uit het hele land bezoeken de grot waar de heilige Thekla ooit op miraculeuze wijze uit wist te ontsnappen. De lokale bevolking spreekt naast Arabisch ook nog een vorm van Aramees.

Het mooiste klooster van allemaal is onmogelijk te bereiken met enige vorm van openbaar vervoer. Een truckchauffeur die normaliter zakken grind en veevoer van de ene naar de andere boerderij vervoert verdient een centje bij door de drie Europeanen erheen te brengen. Om hen heen niets dan kale, rotsachtige bergen. Behalve wat plukjes droog gras en lage struikjes groeit er niets. In de verte loopt een kudde schaapachtige beesten. Langs de weg geeft een bordje aan hoeveel kilometer ze nog verwijderd zijn van Mar Mousa.

Mar Mousa ligt hoog op een berg, uitkijkend over een kloof met daarachter de rotswoestijn. Niet geheel ten onrechte vergelijkt mijn reisgids de plek met een Tibetaans klooster - het landschap en de ligging doen majestueus aan. Reeds in de zesde eeuw bevond zich een klooster op deze sprookjesachtige plek, en het huidige klooster is de opvolger daarvan. Om er te komen moet men een steil bergpad beklimmen. De huidige kloostergemeenschap is oecumenisch en gemengd: de tien monniken en nonnen (sommige Syrisch, andere Europees) zijn Syrisch-orthodox, Syrisch-katholiek, Grieks-orthodox, Maroniet, Rooms-katholiek en Anglicaans. Meestal lopen zij rond in hun dagelijkse kloffie; alleen voor de avondmis gaat de witte jurk aan.

Een vijftiental mensen is te gast in het klooster. Sommige van hen blijven geruime tijd, anderen slechts een nachtje - maar de kans dat zij nog eens terugkomen is groot. Samen met de vaste bewoners bidden zij in stilte in het lieve kerkje met de twaalfde-eeuwse fresco's op de muren, de tapijten en kussens op de grond en de spaarzame kaarsverlichting. Gezamenlijk volgen en vieren zij er vervolgens de Arabischtalige, Syrisch-katholieke mis. Gezamenlijk maken en genieten zij de eenvoudige maar voedzame avondmaaltijd. Op een willekeurige doordeweekse avond als deze hoort men er Arabisch, Frans, Duits, Engels en Italiaans.

Ik lees wat, schrijf wat, doe een dutje. Ik praat lange tijd met een nieuwe vriendin. Als hij hoort dat we Duits spreken zingt een Arabische gast iets voor ons waar het woord 'Schnappi' in voorkomt, en vraagt ons wat dat is, waarop ik een krokodil voor hem teken. Ik drink een glaasje grasgroene matte met een in t-shirt en joggingbroek geklede monnik en non. Ik kijk in stilte naar de maan die niet meer vol is en de verre sterrenhemel. Gedachten en herinneringen komen, dwarrelen even, en vinden rust.

Nergens is een portret van de President te bekennen. Nergens hangt de verstikkende geur van uitlaatgassen, verrot vlees en sigarettenrook die in de Syrische steden hangt. Nergens klinkt het geluid van boze claxons of van een overijverige muezzin die niet van het volumeknopje kan afblijven. Nergens slingert zwerfvuil rond.

Even geen rondzoemende indrukken. Even niet.

Het is een plek van schoonheid, van stilte, van troost.

Ik heb in weken niet zo goed geslapen.