Seen in the Lonely Planet Thailand, edition 2018:
"[Our pick] Magnolia Guesthouse (0 3525 1234; www.magnoliaguesthouse.com; 28 Soi 2, Th Phra Chang; dm 100 B, s 300 B, d/tw 500 B). Excellent guesthouse, conveniently located in a quiet alleyway near the Old City. Rooms are clean, nicely decorated and come with private bathrooms. Budget travelers may opt for the spacious bamboo rooftop dormitory instead. The friendly multilingual owners provide their guests with a wealth of information on local culture and history as well as useful insider's travel tips. On request, they can also organize treks in the surrounding mountains. Other amenities here include a large, shady garden; free wireless internet for guests; bicycle rental (50 B/day); a decent breakfast menu (try the organic muesli with fresh fruit); and, best of all, a small bar with a selection of imported Belgian beers.
The Magnolia restaurant next door (dishes 50-250 B) belongs to the same owners, and serves a variety of organic dishes (Western, Asian and fusion). The soups and salads are particularly recommended. If you stay in the guesthouse, you'll receive a 10% discount on your food bill."
Sunday, 28 December 2008
Friday, 26 December 2008
Bericht van Tatou (I)
Hallo allemaal! Vandaag heeft Aike me gevraagd om een stukje te schrijven voor zijn weblog. Mijn naam is Tatou, en ik ben het reisgenootje van Aike. Ik ben voor het eerst op reis. Ik vond het wel spannend, maar ook heel leuk dat hij me gevraagd had om met hem mee te gaan. En ik heb er geen seconde spijt van gehad! Het is echt waanzinnig mooi hier, en lekker warm, en het eten is heerlijk en we hebben het heel gezellig met elkaar. We hebben al veel dingen gezien. Heel veel tempels en boeddhabeelden, bijvoorbeeld. Sommige beelden zijn zo ontzettend mooi! Vandaag hebben we twee hele beroemde tempels bezocht, in een was een heel lang beeld van een liggende boeddha met hele grote voeten, en op de voetzolen stonden ook nog tekeningen. Die andere was groen en helemaal niet zo groot maar de tempel en alle beelden erom heen waren dat wel, en ze waren bedekt met heel veel goud en mozaiek en alles was versierd met beelden, echt supergaaf!
Maar we doen ook andere dingen. Eergisteren zijn we naar de film geweest. Het ging over buitenlandse wezens die de aarde kwamen redden van de mensen. Ik vond het een hele mooie film, vooral aan het einde toen iedereen stil was en de natuur voelde. Ik denk dat het heel belangrijk is om de natuur te voelen, en dat mensen soms zo hard rennen dat ze vergeten zijn hoe dat ook alweer moet. Maar het is helemaal niet moeilijk, je hoeft alleen maar stil te zijn en te luisteren naar de bomen en de vogels! In Bangkok zijn niet zo veel bomen maar wel veel vogels, vooral in de tempels. En daar zijn ook van die grote gouden gebouwen waar je niet in kunt, ze hebben de vorm van een bel maar zijn veel en veel groter. En er zijn ook kleine belletjes die tinkelen in de wind, dat is zo'n prachtig geluid. Ik denk dat de Boeddha dat ook vindt, dat ze het daarom doen. Maar er zijn ook enge beelden, van boze monsters en slangen enzo. Vandaag heeft Aike een foto van me gemaakt terwijl ik in de mond zat van het beeld van een soort leeuw, haha! Ik wist dat het maar een beeld was maar vond het toch een beetje eng. Maar gelukkig heb ik een schild om me te beschermen.
We zijn ook naar een poppentheater geweest, dat vond Aike heel leuk geloof ik maar ik vond die poppen eng want eentje met een heel gemene grijns en slagtanden probeerde me in mijn neus te bijten! Gelukkig zijn de meeste mensen verder heel aardig tegen me. Toen we die mooie wandeling maakten in de jungle vorige week ging de Duitse meneer allemaal foto's van me maken. En de meisjes die in de restaurants werken lachen naar me, en sommige willen me aaien. Ik vind het heerlijk als mensen me over mijn snuit aaien! :D Soms denken ze dat ik een muis ben, dat vind ik een beetje stom maar Aike zegt dat dat komt omdat hier geen gordeldieren wonen dus ik ben de eerste die ze zien. Vandaag waren er drie jongetjes die met me op de foto wilden, en een hele groep schoolkinderen die me allemaal wilden aaien! Ik vond het wel leuk maar word er ook een beetje verlegen van. Er waren ook twee Amerikanen, die begonnen met ons te praten toen ze zagen dat Aike een foto van me maakte. Ze vonden het zo leuk om een gordeldier te zien want ze kwamen uit Texas en daar zijn ook heel veel gordeldieren. Ik kom helemaal niet uit Texas, gewoon uit Magnolia, maar dat wisten ze natuurlijk niet. Ze hadden een aap die ook altijd meeging op reis en op de foto ging. Hij droeg altijd kleding van het land dat hij bezocht. Maar jammer genoeg was hij vandaag in de auto gebleven dus ik heb hem niet ontmoet.
Aike heeft gezegd dat hij ook een website voor me gaat maken, op feesboek ofzo. Daar kan ik dan al mijn foto's opzetten. Dat lijkt me leuk, dan kunnen jullie allemaal mijn foto's zien! Het zijn er al heel veel want die Aike die gaat maar door met foto's maken, hij houdt maar niet op! Gisteren was er nog een vriendin van hem gekomen uit Engeland, maar ze komt uit Oostenrijk, en ik kan niet zo goed verstaan wat ze zeggen als ze met elkaar praten maar het is wel gezellig. Zij gaat de komende weken met ons mee geloof ik. Over een paar dagen gaan we naar een heel mooi strand, lekker zwemmen! Daar heb ik heel veel zin in. En dan gaan we weer andere landen bezoeken, spannend! Hopelijk kan ik later nog een keertje wat schrijven hier. Tot dan!
Liefs,
Tatou
Maar we doen ook andere dingen. Eergisteren zijn we naar de film geweest. Het ging over buitenlandse wezens die de aarde kwamen redden van de mensen. Ik vond het een hele mooie film, vooral aan het einde toen iedereen stil was en de natuur voelde. Ik denk dat het heel belangrijk is om de natuur te voelen, en dat mensen soms zo hard rennen dat ze vergeten zijn hoe dat ook alweer moet. Maar het is helemaal niet moeilijk, je hoeft alleen maar stil te zijn en te luisteren naar de bomen en de vogels! In Bangkok zijn niet zo veel bomen maar wel veel vogels, vooral in de tempels. En daar zijn ook van die grote gouden gebouwen waar je niet in kunt, ze hebben de vorm van een bel maar zijn veel en veel groter. En er zijn ook kleine belletjes die tinkelen in de wind, dat is zo'n prachtig geluid. Ik denk dat de Boeddha dat ook vindt, dat ze het daarom doen. Maar er zijn ook enge beelden, van boze monsters en slangen enzo. Vandaag heeft Aike een foto van me gemaakt terwijl ik in de mond zat van het beeld van een soort leeuw, haha! Ik wist dat het maar een beeld was maar vond het toch een beetje eng. Maar gelukkig heb ik een schild om me te beschermen.
We zijn ook naar een poppentheater geweest, dat vond Aike heel leuk geloof ik maar ik vond die poppen eng want eentje met een heel gemene grijns en slagtanden probeerde me in mijn neus te bijten! Gelukkig zijn de meeste mensen verder heel aardig tegen me. Toen we die mooie wandeling maakten in de jungle vorige week ging de Duitse meneer allemaal foto's van me maken. En de meisjes die in de restaurants werken lachen naar me, en sommige willen me aaien. Ik vind het heerlijk als mensen me over mijn snuit aaien! :D Soms denken ze dat ik een muis ben, dat vind ik een beetje stom maar Aike zegt dat dat komt omdat hier geen gordeldieren wonen dus ik ben de eerste die ze zien. Vandaag waren er drie jongetjes die met me op de foto wilden, en een hele groep schoolkinderen die me allemaal wilden aaien! Ik vond het wel leuk maar word er ook een beetje verlegen van. Er waren ook twee Amerikanen, die begonnen met ons te praten toen ze zagen dat Aike een foto van me maakte. Ze vonden het zo leuk om een gordeldier te zien want ze kwamen uit Texas en daar zijn ook heel veel gordeldieren. Ik kom helemaal niet uit Texas, gewoon uit Magnolia, maar dat wisten ze natuurlijk niet. Ze hadden een aap die ook altijd meeging op reis en op de foto ging. Hij droeg altijd kleding van het land dat hij bezocht. Maar jammer genoeg was hij vandaag in de auto gebleven dus ik heb hem niet ontmoet.
Aike heeft gezegd dat hij ook een website voor me gaat maken, op feesboek ofzo. Daar kan ik dan al mijn foto's opzetten. Dat lijkt me leuk, dan kunnen jullie allemaal mijn foto's zien! Het zijn er al heel veel want die Aike die gaat maar door met foto's maken, hij houdt maar niet op! Gisteren was er nog een vriendin van hem gekomen uit Engeland, maar ze komt uit Oostenrijk, en ik kan niet zo goed verstaan wat ze zeggen als ze met elkaar praten maar het is wel gezellig. Zij gaat de komende weken met ons mee geloof ik. Over een paar dagen gaan we naar een heel mooi strand, lekker zwemmen! Daar heb ik heel veel zin in. En dan gaan we weer andere landen bezoeken, spannend! Hopelijk kan ik later nog een keertje wat schrijven hier. Tot dan!
Liefs,
Tatou
Labels:
Asia,
travel stories
Thursday, 25 December 2008
Goden, engelen en demonen. Een kerstverhaal
Ik ben in Bangkok, Stad der Engelen! Of, zoals ze eigenlijk heet, Krung Thep Mahanakhon Amon Rattanakosin Mahinthara Yuthaya Mahadilok Phop Noppharat Ratchathani Burirom Udomratchaniwet Mahasathan Amon Piman Awatan Sathit Sakkathattiya Witsanukam Prasit. Maar laten we het bij Bangkok houden, dat bekt wat makkelijker.
Als ik om zeven uur 's ochtends aankom is de ochtendspits al in volle gang. Ontelbare auto's, taxi's, scooters, bussen en tuktuks wurmen zich door de te nauwe straten. De stad baadt in een dikke laag uitlaatgassen. De stoepen staan vol met kraampjes waar boeddhistische amuletten, schoenzolen, vleesspiesjes, overhemden, tweedehands speelgoed, noodlesoep, te offeren fruitmandjes, sjaals, sieraden, geroosterde geleedpotigen en bananen verkocht worden. Ik loop naar Khao San Road, 's werelds beroemdste backpackersstraat, op zoek naar een ontbijt en accommodatie.
Ik zal al te hyperbolische beschrijvingen van de Khao San hel hier nu achterwege laten, want het zou me toch maar weer boze reacties opleveren van types die denken dat stijlfiguur een ander woord is voor etalagepop. Maar stel u de meest toeristische straat voor waar u ooit was, en vermenigvuldig dat met tien. Dag en nacht flipfloppen grote menigtes schaars geklede, blubberige westerlingen deze straat op en neer. Ze zijn op zoek naar alcohol, goedkope t-shirts, bustickets naar feesteilanden, en namaak-rijbewijzen en -duikcertificaten. Geen al te zware zoektocht.
De Khao San hel is het jachtgebied van grote groepen verkopers, regelaars, sjacheraars en zwendelaars. Velen van hen hebben zich vermomd als tuktukchauffeurs. Op pas aangekomen reizigers (eenvoudig te herkennen aen de onzekere, zoekende blik en de grote rugzak) reageren ze zoals een dorstige malariamug reageert op een bezweet lichaam: genadeloos. Ze bieden je spotgoedkope tours aan (die eindigen in een afgelegen winkel, waar je gedwongen wordt dure spullen als edelstenen aan te schaffen). Ze bieden aan je naar de 'officiele' tourist information te brengen (voor 5 baht, yeah right). Ze proberen je wijs te maken dat je het vervolg van je reis zo snel mogelijk moet boeken (bij een louche busmaatschappij die hun commissie betaalt). Ze proberen je guesthouses in te sleuren, soms door je de weg te versperren. Ze vertellen ingenieuze fabeltjes over de verschillende kleuren nummerborden van tuktuks - de 'goede' kleur is spotgoedkoop, want door de regering gesubsidieerd (volstrekte onzin, het is gewoon weer een manier om je naar een edelstenen- of zijdewinkel te krijgen). Ze proberen betrouwbaar te lijken door hun collega's zwart te maken. Ze zijn een meute hongerige hyena's. Vertrouw ze niet. Maak niet de 'fout' hun vragen te beantwoorden, een praatje te maken, want je komt heel moeilijk van ze af. Helaas: kortaf afwijzen of negeren is de enige manier om als pas gearriveerde reiziger ongeschonden de Khao San hel door te komen.
Het is een beleid dat je hier voortdurend vol moet houden, als je je gewoon te voet, per bus en per boot door de stad wilt verplaatsen. 'Tuktuk! Tuktuk!' en 'Taxi! Taxi!' zijn de woorden die je hier het meeste hoort, niet zelden tamelijk agressief geuit. Maar ik wil helemaal geen ritje maken in zo'n kuttuktuk. Niet alleen omdat het duurder is en omdat sommige chauffeurs niet te vertrouwen zijn - ook omdat ze als idioten rondracen en je je leven niet zeker bent in zo'n ding.
Maar genoeg over de touts, de tuktuks en de Khao San hel. Bangkok heeft veel meer in huis dan dat. Bangkok is groots, indrukwekkend, meeslepend en chaotisch. Het is een stad met een januskop - meer dan enige stad waar ik ooit was. Aan de ene kant is het een hypermoderne Aziatische stad, compleet met gigantische warenhuizen, indrukwekkende wolkenkrabbers, een obsessie voor modetrends en gadgets, seven-elevens op elke straathoek, enzovoorts.
(Een teleurgestelde reiziger vertelde me dat Bangkok precies was 'als New York of Londen' - volstrekte flauwekul, natuurlijk, maar het illustreert wel aardig hoezeer veel westerlingen Azie associeren met nostalgische beelden van een traditionele samenleving, en de arrogantie hebben om Aziatische (hyper)moderniteit af te doen als verwesterlijking. Vaak heb ik bijvoorbeeld de fabel moeten horen verkondigen dat Japan zo 'westers' was - waarom, omdat de levensstandaard er zo hoog is als bij ons, en omdat mensen niet meer in bamboe hutjes met rijstpapieren wanden wonen...?)
Maar aan de andere kant is Bangkok een stad met schitterende tempels, met betoverende labyrinten aan steegjes, met zangvogeltjes in bamboekooitjes en poppenkasttempeltjes bij huizen en kantoorgebouwen, met ontelbare grote en kleine markten en stalletjes en kraampjes waar alles verkocht wordt wat je je maar voor kunt stellen, met roestige boottaxi's in verstopte kanalen, met een levendige handel in (al dan niet namaak) antieke amuletten, met sloppenhuisjes en metershoge gouden Boeddha's. Een stad waar soms de geur van citroengras boven de stank van de uitlaatgassen weet uit te komen. Een stad met heel veel verhalen, oude en jonge, traditionele en hypermoderne. En heel veel tactieken en strategieen en individuele wegen door de jungle (cf. De Certeau). Een stad, kortom, om naar hartelust in te verdwalen.
Een van de meest fascinerende aspecten van de Thaise samenleving is de intieme verwevenheid van religie met nagenoeg alle aspecten van het leven - met sociale, economische en politieke structuren. De natie is boeddhistisch, de staat wordt beschermd door de Boeddha, en de koning is goddelijk. Thailand is extreem nationalistisch, en dat nationalisme heeft een sterk religieus karakter. In tempels wappert trots de nationale vlag. Overal waar je gaat zie je grote, uitbundig versierde portretten van de koning, compleet met religieuze symbolen. Voor aanvang van elke toneelvoorstelling of bioscoopfilm wordt het volkslied gespeeld, waarbij iedereen moet gaan staan. Ondertussen wordt op foto's getoond hoe de koning armen en zieken verzorgt, hoe hij hartstochtelijk aanbeden wordt door het volk, en hoe ook de moslims in het zuiden met hun hand op het hart het volkslied meezingen. Jaja.
Ik bezoek een voorstelling in het fraaie Joe Louis Theatre. Poppentheater is een van de meest fascinerende vormen van theater, en Thais poppentheater is van een grote schoonheid. Elke pop is ruim een meter hoog, en wordt bespeeld door drie mensen. De poppen stellen goden voor uit het hindoe-pantheon, en de verhalen die verteld worden komen uit de Upanishaden. Vandaag kijken we naar het verhaal van de geboorte van Ganesha - hoe Shiva na een periode van ascese thuiskomt, zijn zoon die hem de weg verspert onthoofdt (zonder te weten dat het zijn zoon is), en hem vervolgens weer tot leven wekt door hem een olifantenhoofd te geven. Het is een fantastisch spektakel, zeker de oorlogsscene waarin de demonen de hemel aanvallen en overwinnen, en de liefdesscene tussen Shiva en Parvati. An het einde van de voorstelling wordt iedereen opgeroepen Ganesha te aanbidden. Ook kunst en religie zijn hier moeilijk te scheiden.
En nou wil ik echt nooit meer horen dat het boeddhisme niet-theistisch zou zijn, en dat boeddhisten geen goden aanbidden...!
Oh ja, er was ook nog een ander verhaal. Iets met een kindje in een kribbe in Betlehem. (Tegenwoordig staat er een hele grote betonnen muur om het stadje, en kunnen mensen niet meer zo eenvoudig van Nazareth naar Betlehem reizen, maar dat geheel terzijde.) Dat kindje dat daar geboren werd zou ook een god worden, en de engelen zongen hem lof toe boven de velden in de omgeving. (Tegenwoordig kunnen daar geen herders meer komen, want er zijn bewapende nederzettingen gebouwd, mar dat geheel terzijde.) Ik vraag me af of die engelen daar toen ook uit de Stad der Engelen kwamen. Als dat zo was zijn ze van ver komen vliegen.
Deze god werd niet onthoofd, zoals Ganesha, maar ook hij zou gedood worden. Wat is dat toch met goden, dat we ze dood willen hebben?
Op de trappen van een groot warenhuis in de Stad der Engelen staat een groep van dertig tienermeisjes kerstliedjes te zingen. Twee metershoge kerstbomen trekken de aandacht: de ene is geheel gemaakt van oude CD's, de andere van lege blikjes cola. Winkelbediendes dragen kerstmanjurkjes en diademen met rendiergeweitjes. Uit de luidsprekers blert Wham. Overal branden lichtjes. Kerstmis in Krung Thep.
Ik denk niet dat de tuktukchauffeurs en zwendelaars zich realiseren dat er vandaag een god geboren is. Maar hij heeft dan ook geen olifantenhoofd. In dat geval zouden ze wellicht bang worden, nu niet. Toch hoop ik dat ook zij een mooie dag zullen hebben, met veel licht en liefde. Net als iedereen die dit leest, overigens.
Vrolijk kerstfeest.
Als ik om zeven uur 's ochtends aankom is de ochtendspits al in volle gang. Ontelbare auto's, taxi's, scooters, bussen en tuktuks wurmen zich door de te nauwe straten. De stad baadt in een dikke laag uitlaatgassen. De stoepen staan vol met kraampjes waar boeddhistische amuletten, schoenzolen, vleesspiesjes, overhemden, tweedehands speelgoed, noodlesoep, te offeren fruitmandjes, sjaals, sieraden, geroosterde geleedpotigen en bananen verkocht worden. Ik loop naar Khao San Road, 's werelds beroemdste backpackersstraat, op zoek naar een ontbijt en accommodatie.
Ik zal al te hyperbolische beschrijvingen van de Khao San hel hier nu achterwege laten, want het zou me toch maar weer boze reacties opleveren van types die denken dat stijlfiguur een ander woord is voor etalagepop. Maar stel u de meest toeristische straat voor waar u ooit was, en vermenigvuldig dat met tien. Dag en nacht flipfloppen grote menigtes schaars geklede, blubberige westerlingen deze straat op en neer. Ze zijn op zoek naar alcohol, goedkope t-shirts, bustickets naar feesteilanden, en namaak-rijbewijzen en -duikcertificaten. Geen al te zware zoektocht.
De Khao San hel is het jachtgebied van grote groepen verkopers, regelaars, sjacheraars en zwendelaars. Velen van hen hebben zich vermomd als tuktukchauffeurs. Op pas aangekomen reizigers (eenvoudig te herkennen aen de onzekere, zoekende blik en de grote rugzak) reageren ze zoals een dorstige malariamug reageert op een bezweet lichaam: genadeloos. Ze bieden je spotgoedkope tours aan (die eindigen in een afgelegen winkel, waar je gedwongen wordt dure spullen als edelstenen aan te schaffen). Ze bieden aan je naar de 'officiele' tourist information te brengen (voor 5 baht, yeah right). Ze proberen je wijs te maken dat je het vervolg van je reis zo snel mogelijk moet boeken (bij een louche busmaatschappij die hun commissie betaalt). Ze proberen je guesthouses in te sleuren, soms door je de weg te versperren. Ze vertellen ingenieuze fabeltjes over de verschillende kleuren nummerborden van tuktuks - de 'goede' kleur is spotgoedkoop, want door de regering gesubsidieerd (volstrekte onzin, het is gewoon weer een manier om je naar een edelstenen- of zijdewinkel te krijgen). Ze proberen betrouwbaar te lijken door hun collega's zwart te maken. Ze zijn een meute hongerige hyena's. Vertrouw ze niet. Maak niet de 'fout' hun vragen te beantwoorden, een praatje te maken, want je komt heel moeilijk van ze af. Helaas: kortaf afwijzen of negeren is de enige manier om als pas gearriveerde reiziger ongeschonden de Khao San hel door te komen.
Het is een beleid dat je hier voortdurend vol moet houden, als je je gewoon te voet, per bus en per boot door de stad wilt verplaatsen. 'Tuktuk! Tuktuk!' en 'Taxi! Taxi!' zijn de woorden die je hier het meeste hoort, niet zelden tamelijk agressief geuit. Maar ik wil helemaal geen ritje maken in zo'n kuttuktuk. Niet alleen omdat het duurder is en omdat sommige chauffeurs niet te vertrouwen zijn - ook omdat ze als idioten rondracen en je je leven niet zeker bent in zo'n ding.
Maar genoeg over de touts, de tuktuks en de Khao San hel. Bangkok heeft veel meer in huis dan dat. Bangkok is groots, indrukwekkend, meeslepend en chaotisch. Het is een stad met een januskop - meer dan enige stad waar ik ooit was. Aan de ene kant is het een hypermoderne Aziatische stad, compleet met gigantische warenhuizen, indrukwekkende wolkenkrabbers, een obsessie voor modetrends en gadgets, seven-elevens op elke straathoek, enzovoorts.
(Een teleurgestelde reiziger vertelde me dat Bangkok precies was 'als New York of Londen' - volstrekte flauwekul, natuurlijk, maar het illustreert wel aardig hoezeer veel westerlingen Azie associeren met nostalgische beelden van een traditionele samenleving, en de arrogantie hebben om Aziatische (hyper)moderniteit af te doen als verwesterlijking. Vaak heb ik bijvoorbeeld de fabel moeten horen verkondigen dat Japan zo 'westers' was - waarom, omdat de levensstandaard er zo hoog is als bij ons, en omdat mensen niet meer in bamboe hutjes met rijstpapieren wanden wonen...?)
Maar aan de andere kant is Bangkok een stad met schitterende tempels, met betoverende labyrinten aan steegjes, met zangvogeltjes in bamboekooitjes en poppenkasttempeltjes bij huizen en kantoorgebouwen, met ontelbare grote en kleine markten en stalletjes en kraampjes waar alles verkocht wordt wat je je maar voor kunt stellen, met roestige boottaxi's in verstopte kanalen, met een levendige handel in (al dan niet namaak) antieke amuletten, met sloppenhuisjes en metershoge gouden Boeddha's. Een stad waar soms de geur van citroengras boven de stank van de uitlaatgassen weet uit te komen. Een stad met heel veel verhalen, oude en jonge, traditionele en hypermoderne. En heel veel tactieken en strategieen en individuele wegen door de jungle (cf. De Certeau). Een stad, kortom, om naar hartelust in te verdwalen.
Een van de meest fascinerende aspecten van de Thaise samenleving is de intieme verwevenheid van religie met nagenoeg alle aspecten van het leven - met sociale, economische en politieke structuren. De natie is boeddhistisch, de staat wordt beschermd door de Boeddha, en de koning is goddelijk. Thailand is extreem nationalistisch, en dat nationalisme heeft een sterk religieus karakter. In tempels wappert trots de nationale vlag. Overal waar je gaat zie je grote, uitbundig versierde portretten van de koning, compleet met religieuze symbolen. Voor aanvang van elke toneelvoorstelling of bioscoopfilm wordt het volkslied gespeeld, waarbij iedereen moet gaan staan. Ondertussen wordt op foto's getoond hoe de koning armen en zieken verzorgt, hoe hij hartstochtelijk aanbeden wordt door het volk, en hoe ook de moslims in het zuiden met hun hand op het hart het volkslied meezingen. Jaja.
Ik bezoek een voorstelling in het fraaie Joe Louis Theatre. Poppentheater is een van de meest fascinerende vormen van theater, en Thais poppentheater is van een grote schoonheid. Elke pop is ruim een meter hoog, en wordt bespeeld door drie mensen. De poppen stellen goden voor uit het hindoe-pantheon, en de verhalen die verteld worden komen uit de Upanishaden. Vandaag kijken we naar het verhaal van de geboorte van Ganesha - hoe Shiva na een periode van ascese thuiskomt, zijn zoon die hem de weg verspert onthoofdt (zonder te weten dat het zijn zoon is), en hem vervolgens weer tot leven wekt door hem een olifantenhoofd te geven. Het is een fantastisch spektakel, zeker de oorlogsscene waarin de demonen de hemel aanvallen en overwinnen, en de liefdesscene tussen Shiva en Parvati. An het einde van de voorstelling wordt iedereen opgeroepen Ganesha te aanbidden. Ook kunst en religie zijn hier moeilijk te scheiden.
En nou wil ik echt nooit meer horen dat het boeddhisme niet-theistisch zou zijn, en dat boeddhisten geen goden aanbidden...!
Oh ja, er was ook nog een ander verhaal. Iets met een kindje in een kribbe in Betlehem. (Tegenwoordig staat er een hele grote betonnen muur om het stadje, en kunnen mensen niet meer zo eenvoudig van Nazareth naar Betlehem reizen, maar dat geheel terzijde.) Dat kindje dat daar geboren werd zou ook een god worden, en de engelen zongen hem lof toe boven de velden in de omgeving. (Tegenwoordig kunnen daar geen herders meer komen, want er zijn bewapende nederzettingen gebouwd, mar dat geheel terzijde.) Ik vraag me af of die engelen daar toen ook uit de Stad der Engelen kwamen. Als dat zo was zijn ze van ver komen vliegen.
Deze god werd niet onthoofd, zoals Ganesha, maar ook hij zou gedood worden. Wat is dat toch met goden, dat we ze dood willen hebben?
Op de trappen van een groot warenhuis in de Stad der Engelen staat een groep van dertig tienermeisjes kerstliedjes te zingen. Twee metershoge kerstbomen trekken de aandacht: de ene is geheel gemaakt van oude CD's, de andere van lege blikjes cola. Winkelbediendes dragen kerstmanjurkjes en diademen met rendiergeweitjes. Uit de luidsprekers blert Wham. Overal branden lichtjes. Kerstmis in Krung Thep.
Ik denk niet dat de tuktukchauffeurs en zwendelaars zich realiseren dat er vandaag een god geboren is. Maar hij heeft dan ook geen olifantenhoofd. In dat geval zouden ze wellicht bang worden, nu niet. Toch hoop ik dat ook zij een mooie dag zullen hebben, met veel licht en liefde. Net als iedereen die dit leest, overigens.
Vrolijk kerstfeest.
Labels:
Asia,
Hinduism,
religion,
theatre,
travel stories
Sunday, 21 December 2008
Medicijnen
Een beetje hypochonder gaat goed voorbereid op reis. In mijn rugzak bevinden zich onder meer een EHBO-tasje (met pleisters, gaasjes, verband en dergelijke), paracetamol, zonnebrandcreme, insektenspray met DEET, een geimpregneerde klamboe, malarone, loperamide, pillen tegen wagenziekte, een pompje voor slangenbeten, prrrikweg, voorbehoedsmiddelen, echinacea, ORS zoutoplossing, neusspray en vitaminepillen. Voor de goede orde: daarmee heb ik nog niet eens alles wat de Lonely Planet en KLM Travel Clinic me adviseerden bij me. Maar het is een hele verzameling.
Natuurlijk word je vroeger of later ziek. Ik hoop van harte dat krengen als malaria of dengue me bespaard zullen blijven, maar een aanval van reizigersdiarree op zijn tijd is onvermijdelijk. Gelukkig is het in de meeste gevallen betrekkelijk onschuldig, en duurt het meestal niet al te lang. Maar je kunt je er wel even ontzettend beroerd door voelen.
De bacterie zat al een poosje in mijn lichaam, zo vermoed ik. Afgelopen dinsdag, onderweg naar het natuurgebied waar we onze trektocht zouden gaan houden, kreeg ik van een reisgenoot een kokospannenkoek. Hij en zijn vriend aten er samen vijf, ik hield het bij eentje. De daaropvolgende dag moesten beide jongens eraan geloven: misselijkheid, overgeven en diarree. Ik leek de dans te onstpringen. Ik was weliswaar misselijk, maar daar bleef het bij. De vele bananen en witte rijst stopten de boel aardig, en mijn lichaam leek de bacterie onder de duim te houden. Kennelijk had de echinacea mijn weerstand behoorlijk verhoogd.
Toch ging ik me in de loop van de derde dag steeds slechter voelen. Ik was misselijk en had hoofdpijn. Een en ander zal ook te maken hebben gehad met de vermoeidheid, en met het gehobbel van onze safari-truck. Ik ging vroeg naar bed, en de volgende dag voelde ik me weer een stuk beter.
Maar helaas, de bacterie was nog niet weg. Wellicht had hij versterking gekregen, wie zal het zeggen. Maar toen ik gisteren met de trein van Chiang Mai naar Phitsanulok ging, voelde ik me gaandeweg steeds beroerder worden. Dit was geen simpele wagenziekte, dat begreep ik wel.
Nu is het altijd een beetje spannend, aankomen in een nieuwe stad - zeker als je nog op zoek moet naar accommodatie. Ik negeer de types op het station die me in een taxi proberen te sleuren, en ga op zoek naar de lokale Tourist Information om een kaartje van de stad te krijgen. Het is heet, en dan is het geen pretje om met een grote rugzak te lopen, zeker niet als je je misselijk voelt. Als de Tourist Information niet op de plek blijkt te zijn waar ze volgens de reisgids zou moeten zijn, begeef ik me maar naar een van de guesthouses die mijn reisgids me aanraadt. De eerste is donker en onvriendelijk. Dan maar naar de jeugdherberg, die zich even buiten de stad bevindt. Omdat ik geen kaart heb ga ik op zoek naar een tuktuk of fietstaxi. De eerste zegt dat de jeugdherberg dicht is - maar hij weet nog wel een ander adresje. Jaja, maak dat de kat wijs. De tweede wil me er wel heen brengen, voor vijftig baht, nee dertig, vooruit veertig. Hij begint te rijden, maar zijn collega roept iets naar hem, en geeft hem verdere instructies. Hij fietst twee minuten, brengt me naar een hotel om de hoek, en wil zijn veertig baht hebben - de jeugdherberg is namelijk dicht, zo beweert hij. Ik begin geirriteerd te raken, vermoedende dat ze commissie krijgen van dit hotel. Of zou de jeugdherberg echt dicht zijn, en zijn ze alleen maar behulpzaam...? Ik weet het niet. De jongen wil zijn veertig baht, wat belachelijk is want hij heeft me alleen maar de hoek om gebracht. Twintig dan? Om van het gezeur af te zijn geef ik het hem.
Ondertussen rommelt het in mijn buik. Ik heb geen zin meer in vergelijkend warenonderzoek en neem een kamer. En dat blijkt een hele goede beslissing. Dan maar niet het goedkoopste van het goedkoopste: maar voor 7 euro krijg ik een kamer die schoon is, vrij van ongedierte (in tegenstelling tot het vorige guesthouse, waar ik in mijn kamer bezoek kreeg van muggen, kakkerlakken en gekko's), een eigen douche en toilet heeft, en voorzien is van airco. Normaliter overbodige luxe, maar in dit geval niet. Al snel leidt mijn beroerdheid namelijk tot overgeven en diarree. En dan dank je de lieve Heer voor een eigen toilet en een warme douche, en geniet je met volle teugen van een zacht bed en een TV met BBC World.
Om mijn misselijkheid te bedwingen ga ik op zoek naar domperidon. Nu is het in Thailand geen probleem om medicijnen te krijgen. Ik wist dat Japanners pillen slikken als waren het snoepjes, maar Thai zijn zo mogelijk nog erger. Letterlijk op elke straathoek vind je wel een drogisterij/apotheek, en ook klinieken zijn overal. Veel medicijnen zijn zonder recept verkrijgbaar. Ook 's avonds zijn de meeste apothekers gewoon open, en dat komt goed uit. Binnen de kortste keren heb ik een grote drogisterij/apotheek gevonden. Ik loop naar binnen, en word geholpen door een apothekersassistente met een betoverend lieve glimlach. Ze wil van me weten wat mijn symptomen zijn. Spontane hartkloppingen, kan dat?
Voor het luttele bedrag van een euro dertig krijg ik drie zakjes pillen mee. Behalve domperidon, tegen de misselijkheid, krijg ik pillen tegen buikkrampen en tegen de diarree zelf. De apotheker, een vriendelijke oudere dame, zegt me morgen terug te komen als ik dan nog steeds last heb van diarree - dan geeft ze me antibiotica. Antibiotica, na een dagje diarree? Geen wonder dat steeds meer bacterieen multiresistent worden...
Eigenlijk wil ik geen pillen. Eigenlijk wil ik dat een lieve apothekersassistente me instopt en kruidenthee voor me maakt en me met een Thais accent sprookjes voorleest.
(Nee, dat maakt me nog geen seksistische orientalist. Dat maakt me gewoon een kleine jongen die zich beroerd voelt en vertroeteld wil worden - zoals elke man, wanneer hij ziek is.)
Ik slik braaf mijn pillen, lepel een yoghurtje leeg, en geniet van een lange nacht slaap. De volgende ochtend voel ik me als herboren, en ga ik de stad verkennen.
Toevallig kom ik langs de Tourist Information. Als ik haar ernaar vraag, vertelt de jongedame die er werkt me dat de jeugdherberg vorig jaar gesloten is. Dus toch.
De moraal: niet iedereen wil je oplichten, veel mensen zijn gewoon behulpzaam. Het is wel eens goed je dat te realiseren, beinvloed als je bent door waarschuwende woorden in je reisgids en door vervelende ervaringen, van jezelf of anderen. Maar uiteindelijk willen de meeste mensen gewoon het beste voor elkaar.
Daarom gaan ze medicijnen studeren, of farmaceutische wetenschappen. Bijvoorbeeld.
Natuurlijk word je vroeger of later ziek. Ik hoop van harte dat krengen als malaria of dengue me bespaard zullen blijven, maar een aanval van reizigersdiarree op zijn tijd is onvermijdelijk. Gelukkig is het in de meeste gevallen betrekkelijk onschuldig, en duurt het meestal niet al te lang. Maar je kunt je er wel even ontzettend beroerd door voelen.
De bacterie zat al een poosje in mijn lichaam, zo vermoed ik. Afgelopen dinsdag, onderweg naar het natuurgebied waar we onze trektocht zouden gaan houden, kreeg ik van een reisgenoot een kokospannenkoek. Hij en zijn vriend aten er samen vijf, ik hield het bij eentje. De daaropvolgende dag moesten beide jongens eraan geloven: misselijkheid, overgeven en diarree. Ik leek de dans te onstpringen. Ik was weliswaar misselijk, maar daar bleef het bij. De vele bananen en witte rijst stopten de boel aardig, en mijn lichaam leek de bacterie onder de duim te houden. Kennelijk had de echinacea mijn weerstand behoorlijk verhoogd.
Toch ging ik me in de loop van de derde dag steeds slechter voelen. Ik was misselijk en had hoofdpijn. Een en ander zal ook te maken hebben gehad met de vermoeidheid, en met het gehobbel van onze safari-truck. Ik ging vroeg naar bed, en de volgende dag voelde ik me weer een stuk beter.
Maar helaas, de bacterie was nog niet weg. Wellicht had hij versterking gekregen, wie zal het zeggen. Maar toen ik gisteren met de trein van Chiang Mai naar Phitsanulok ging, voelde ik me gaandeweg steeds beroerder worden. Dit was geen simpele wagenziekte, dat begreep ik wel.
Nu is het altijd een beetje spannend, aankomen in een nieuwe stad - zeker als je nog op zoek moet naar accommodatie. Ik negeer de types op het station die me in een taxi proberen te sleuren, en ga op zoek naar de lokale Tourist Information om een kaartje van de stad te krijgen. Het is heet, en dan is het geen pretje om met een grote rugzak te lopen, zeker niet als je je misselijk voelt. Als de Tourist Information niet op de plek blijkt te zijn waar ze volgens de reisgids zou moeten zijn, begeef ik me maar naar een van de guesthouses die mijn reisgids me aanraadt. De eerste is donker en onvriendelijk. Dan maar naar de jeugdherberg, die zich even buiten de stad bevindt. Omdat ik geen kaart heb ga ik op zoek naar een tuktuk of fietstaxi. De eerste zegt dat de jeugdherberg dicht is - maar hij weet nog wel een ander adresje. Jaja, maak dat de kat wijs. De tweede wil me er wel heen brengen, voor vijftig baht, nee dertig, vooruit veertig. Hij begint te rijden, maar zijn collega roept iets naar hem, en geeft hem verdere instructies. Hij fietst twee minuten, brengt me naar een hotel om de hoek, en wil zijn veertig baht hebben - de jeugdherberg is namelijk dicht, zo beweert hij. Ik begin geirriteerd te raken, vermoedende dat ze commissie krijgen van dit hotel. Of zou de jeugdherberg echt dicht zijn, en zijn ze alleen maar behulpzaam...? Ik weet het niet. De jongen wil zijn veertig baht, wat belachelijk is want hij heeft me alleen maar de hoek om gebracht. Twintig dan? Om van het gezeur af te zijn geef ik het hem.
Ondertussen rommelt het in mijn buik. Ik heb geen zin meer in vergelijkend warenonderzoek en neem een kamer. En dat blijkt een hele goede beslissing. Dan maar niet het goedkoopste van het goedkoopste: maar voor 7 euro krijg ik een kamer die schoon is, vrij van ongedierte (in tegenstelling tot het vorige guesthouse, waar ik in mijn kamer bezoek kreeg van muggen, kakkerlakken en gekko's), een eigen douche en toilet heeft, en voorzien is van airco. Normaliter overbodige luxe, maar in dit geval niet. Al snel leidt mijn beroerdheid namelijk tot overgeven en diarree. En dan dank je de lieve Heer voor een eigen toilet en een warme douche, en geniet je met volle teugen van een zacht bed en een TV met BBC World.
Om mijn misselijkheid te bedwingen ga ik op zoek naar domperidon. Nu is het in Thailand geen probleem om medicijnen te krijgen. Ik wist dat Japanners pillen slikken als waren het snoepjes, maar Thai zijn zo mogelijk nog erger. Letterlijk op elke straathoek vind je wel een drogisterij/apotheek, en ook klinieken zijn overal. Veel medicijnen zijn zonder recept verkrijgbaar. Ook 's avonds zijn de meeste apothekers gewoon open, en dat komt goed uit. Binnen de kortste keren heb ik een grote drogisterij/apotheek gevonden. Ik loop naar binnen, en word geholpen door een apothekersassistente met een betoverend lieve glimlach. Ze wil van me weten wat mijn symptomen zijn. Spontane hartkloppingen, kan dat?
Voor het luttele bedrag van een euro dertig krijg ik drie zakjes pillen mee. Behalve domperidon, tegen de misselijkheid, krijg ik pillen tegen buikkrampen en tegen de diarree zelf. De apotheker, een vriendelijke oudere dame, zegt me morgen terug te komen als ik dan nog steeds last heb van diarree - dan geeft ze me antibiotica. Antibiotica, na een dagje diarree? Geen wonder dat steeds meer bacterieen multiresistent worden...
Eigenlijk wil ik geen pillen. Eigenlijk wil ik dat een lieve apothekersassistente me instopt en kruidenthee voor me maakt en me met een Thais accent sprookjes voorleest.
(Nee, dat maakt me nog geen seksistische orientalist. Dat maakt me gewoon een kleine jongen die zich beroerd voelt en vertroeteld wil worden - zoals elke man, wanneer hij ziek is.)
Ik slik braaf mijn pillen, lepel een yoghurtje leeg, en geniet van een lange nacht slaap. De volgende ochtend voel ik me als herboren, en ga ik de stad verkennen.
Toevallig kom ik langs de Tourist Information. Als ik haar ernaar vraag, vertelt de jongedame die er werkt me dat de jeugdherberg vorig jaar gesloten is. Dus toch.
De moraal: niet iedereen wil je oplichten, veel mensen zijn gewoon behulpzaam. Het is wel eens goed je dat te realiseren, beinvloed als je bent door waarschuwende woorden in je reisgids en door vervelende ervaringen, van jezelf of anderen. Maar uiteindelijk willen de meeste mensen gewoon het beste voor elkaar.
Daarom gaan ze medicijnen studeren, of farmaceutische wetenschappen. Bijvoorbeeld.
Labels:
Asia,
travel stories
Friday, 19 December 2008
De trektocht
Chiang Mai is niet alleen een belangrijk cultureel centrum, het is ook de stad van waaruit de meeste trektochten georganiseerd worden. Het noorden van Thailand heeft namelijk een prachtig groen heuvellandschap, dat zich prima leent voor meerdaagse wandeltochten en andere buitensporten. Bovendien wordt het gebied bewoond door verschillende kleurrijke minderheden, zoals de Karen en de Hmong. De toeristenindustrie in Chiang Mai heeft de heuvels en hun bewoners slim omarmd, en overal zie je een- of meerdaagse trektochten geadverteerd. De verschillende touroperators bieden allemaal ongeveer hetzelfde aan: een trip naar de heuvels, een ritje op een olifant, een mooie wandeling, een of twee overnachtingen in een 'hilltribe village' (een dorp bewoond door Karen of Hmong), en als klap op de vuurpijl raften op een woeste rivier.
Toch is het belangrijk om te vergelijken. Een maand of twee geleden stond er een uitgebreid artikel in de reisbijlage van de Volkskrant over dergelijke trektochten in Noord-Thailand. Er werd terecht aandacht gevraagd voor de problemen die deze vorm van toerisme met zich mee kunnen brengen. Zo is er de mogelijkheid dat gemeenschappen economisch totaal afhankelijk worden van toerisme, dat het geld in een paar zakken verdwijnt en niet de hele gemeenschap ten goede komt, en dat jonge vrouwen tegen hun zin vastgehouden worden in dorpen, om in klederdracht en met ringen om hun nek rond te lopen en voor toeristen te poseren. Aan de andere kant: het 'hill-tribe' toerisme heeft er wel voor gezorgd dat de Thaise regering de minderheden niet meer links laat liggen, dat de levensstandaard van veel straatarme gemeenschappen (deels vluchtelingen uit Birma, waar ze 'etnisch weggezuiverd' zijn door het dictatoriale regime) omhoog is gegaan, dat er meer onderwijs en betere gezondheidszorg beschikbaar zijn, et cetera. Het beeld is dus niet eenzijdig: maar het is wel belangrijk om je hierin te verdiepen, en bij de keuze voor een trektocht te kijken naar de wijze waarop de touroperator zich verhoudt tot de bezochte gemeenschappen. Dat verschilt namelijk nogal.
Toerisme heeft verschillende vormen. Het kan lokale culturen en tradities vernietigen, en een minstens zo desastreuze invloed hebben op natuur en milieu. Maar ik geloof oprecht dat reizen niet zo destructief hoeft te zijn, en dat het ook een positieve bijdrage kan leveren aan kennis van andere culturen - en zo aan wederzijds begrip. Cynici mogen het hierin met me oneens zijn, zulk idealisme verwarren met snobisme, en menen dat er de facto weinig verschil is tussen de package deal-toerist die zich een weg door het Aziatische nachtleven zuipt en de onafhankelijke reiziger. Ik ben er echter van overtuigd dat je als toerist een verantwoordelijkheid hebt ten opzicht van het land dat je bezoekt, en dat je toch echt kunt kiezen of je een positieve dan wel een negatieve invloed wilt hebben. Het maakt bijvoorbeeld wel degelijk een verschil of je eet in westerse restaurantketens dan wel in lokale restaurantjes; of je een tempel bezoekt met ontbloot bovenlijf dan wel met een net overhemd; of je vliegt naar dat grote internationale hotel op een eiland in een 'national park', dan wel de boot neemt en in een familie-guesthouse verblijft. In dit geval: ik geloof dat het een verschil maakt of je met een tour meegaat die met grote letters 'visit real longneck and big ear women' adverteert, dan wel in zee gaat met een organisatie die misschien iets duurder is, maar wel gidsen heeft die zelf uit de gemeenschap komen, een deel van de opbrengst investeert in een lokale school, en deelnemers oproept respect te hebben voor de lokale cultuur en natuur.
Zo kwam ik uit bij Eagle Tours.
Het gezelschap bestaat uit elf mensen: onze gids Doh (zelf afkomstig uit een Karen-dorp), de chauffeur, een stagiaire, en acht toeristen (afkomstig uit Duitsland, Zwitserland, Argentinie, Israel en Nederland). Ik ben de benjamin in het gezelschap. We reizen in een safari-truck met Spartaanse bankjes. Er wordt vrolijk gekletst, en lekkernijen worden uitgewisseld. Na een stop bij een markt, waar bananen en bivakmutsen worden ingeslagen, begeven we ons naar onze eerste activiteit: een ritje op een olifant.Toegegeven, dat is natuurlijk wel enigszins toeristisch - maar het is ook een belangrijke bron van inkomsten voor de families die het organiseren.
Oh olifant, prachtig dier! Hoe vaak heb ik u als kind niet bewonderd, daar in het verre Emmen! Maar nog nooit reed ik op uw rug. En wat voor rug! Groot, ruw, gerimpeld, en bedekt met dikke haren. Moeiteloos draagt u drie mensen, over steile bospaadjes en door beekjes. Wat een hoogte, wat een gehobbel! En wat heeft u een ontzagwekkend grote eetlust. Nog nooit heb ik een dier gezien dat zo moeiteloos drie trossen bananen wegwerkte, om vervolgens schaamteloos om nog meer te bedelen. Dank voor deze rit!
De lunch bestaat uit door Doh gemaakte, smakelijke Pad Thai noodles (milieuvriendelijk verpakt in bananenblad) en verse watermeloen. Dan rijden we weer verder. Na een woeste autorit over stoffige wegen met grote kuilen is het tijd voor de wandeling. We lopen door bossen en langs rijstvelden, die dit seizoen droogstaan. Nu lopen er waterbuffels, te herkennen aan hun grote kromme hoorns. Doh blijkt de natuur hier op zijn duimpje te kennen. Hij haalt gember en citroengras uit de grond, vertelt ons hoe bamboe groeit en verrast ons met verse papaya. Na een tijdje komen we door een dorp. Een oudere vrouw is rijst aan het fijnstampen. Ze draagt fraaie handgemaakte doeken. De huizen zijn van bamboe of hout, en staan op palen. Naast een zonnepaneel, dat het dorp van een beetje electriciteit voorziet, zit een man boven een vuurtje soep te koken. Honden, katten, kippen, hangbuikbiggetjes en kleine kinderen scharrelen rond. Her en der staan scooters. De Malinowski of Evans-Pritchard in mij wordt wakker, en ik stel mij voor hoe het zou zijn om hier een jaar te wonen, te werken en ceremonieen bij te wonen. Ik kan mij vervelender onderzoek voorstellen.
We overnachten in een volgend dorp, waar we slapen in een eenvoudige bamboehut op palen. Het toilet bestaat uit een gat in de grond met een emmer water daarnaast. Doh maakt een heerlijke avondmaaltijd met de kruiden die hij tijdens de wandeling gemaakt heeft, en andere verse groenten die hier groeien. Na de maaltijd bezoeken we een familie. Hun huis lijkt zo uit een openluchtmuseum te komen. Ook dit huis staat op palen; onder het huis scharrelen de dieren rond. We zitten rond de vuurplaats, waarboven stukken vlees en vis gerookt worden, en krijgen thee in bamboe bekers. Doh beantwoordt onze vragen over de lokale gemeenschap en hun cultuur, maar ik blijf met veel vragen zitten. De gastheer rookt een pijpje; zijn jongste kijkt ons verbaasd aan. De verwondering is wederzijds.
Dank u wel voor de thee. Tablu doma, zoals men hier zegt.
De sterrenhemel is onbeschrijflijk vol.
's Ochtends is het ijskoud. Ik heb mijn fleece aan, lig in mijn dikke slaapzak en heb zelfs nog een extra deken, maar alsnog is het koud. Ik slaap onrustig. Spoken uit het verleden en uit de toekomst bezoeken me in hun dromen. Wat een andere wereld.
Als we verder trekken, is het leven in het dorp al weer in volle gang. Boven een vuurtje pruttelt een pan, maar niemand houdt het in de gaten. Een jonge vrouw is druk met haar weefgetouw in de weer. Een oude dame staat hout te hakken. We verlaten het dorp, en lopen verder. De heuvels gaan flink op en neer, en zijn bedekt met volle wouden. Je zou je in de Vogezen wanen, ware het niet dat de vegetatie zo anders is. Het groen komt in vele tinten. De bomen hebben grote, dikke bladeren, en sommige stammen krullen vrolijk. Her en der groeien rode orchideeen. Onbekende zoete geuren bereiken onze neusgaten.
Ons pad volgt een kringelend beekje. Doh vindt rode pepertjes en yams. Bij de lunch krijgen we ter plekke verzamelde bamboestengels, gevuld met kleefrijst en kokosmelk, gekookt in een kampvuurtje. 's Middags wordt het landschap ruiger. Meermalen moeten we via een wiebelend plankje een rivier oversteken. Als we op een open plek komen, klapt Doh naar de bomen aan de overkant. Als reactie slingert een gibbon zich van de ene naar de andere boom. Andere gibbons volgen zijn voorbeeld. Ze zijn net zo nieuwsgierig als wij. Had ik nu mijn verrekijker maar meegenomen.
We overnachten in een kamp aan de rivier, opnieuw in een bamboehut op palen. In mijn klamboe huist een grote spin. Een stille oude man maakt het kampvuur, een jongeman maakt een vlot van bamboe, en Doh maakt een heerlijk pompoengerecht voor ons. We zwemmen in de rivier. Ik val ten prooi aan een bloedzuiger, maar dat mag de pret niet drukken. Anderen vallen ten prooi aan vervelende bacterieen, maar dat mag de pret evenmin drukken. Rond het kampvuur gezeten zingen we over de rivier, en over Chang, de olifant. Na de Thaise liedjes volgen de ons meer bekende liedjes. Ook zonder gitaar kan men genieten van een kampvuur. Na de liedjes volgen de raadsels: hoe kwam dat skelet in de woestijn? Wat zat er in dat pakketje? Het is een prachtige avond. Nog nooit zag ik zulke felle sterren, zelfs gisteravond niet.
De volgende ochtend begeven we ons naar de gisteren gemaakte bamboevlotten. Onze bagage wordt naar de auto gebracht, die een stuk verderop staat; wij mogen verder via het water. Doh maakt grappen over de Titanic. Niet geheel ten onrechte, zo blijkt al snel: de rivier heeft een paar gemene stroomversnellingen, en het bamboe onder onze voeten kraakt af en toe vervaarlijk. We razen de rivier af. Het is geweldig.
Na een klein uurtje lopen zijn we bij de auto, die ons met heel veel hotsen en stoten weer naar Chiang Mai brengt. Onderweg genieten we van een laatste lunch, en een kort bezoekje aan een waterval. Om vijf uur zijn we terug in de stad. We bedanken Doh en de chauffeur. We bedanken elkaar voor het fijne gezelschap.
Wat een ervaring.
Toch is het belangrijk om te vergelijken. Een maand of twee geleden stond er een uitgebreid artikel in de reisbijlage van de Volkskrant over dergelijke trektochten in Noord-Thailand. Er werd terecht aandacht gevraagd voor de problemen die deze vorm van toerisme met zich mee kunnen brengen. Zo is er de mogelijkheid dat gemeenschappen economisch totaal afhankelijk worden van toerisme, dat het geld in een paar zakken verdwijnt en niet de hele gemeenschap ten goede komt, en dat jonge vrouwen tegen hun zin vastgehouden worden in dorpen, om in klederdracht en met ringen om hun nek rond te lopen en voor toeristen te poseren. Aan de andere kant: het 'hill-tribe' toerisme heeft er wel voor gezorgd dat de Thaise regering de minderheden niet meer links laat liggen, dat de levensstandaard van veel straatarme gemeenschappen (deels vluchtelingen uit Birma, waar ze 'etnisch weggezuiverd' zijn door het dictatoriale regime) omhoog is gegaan, dat er meer onderwijs en betere gezondheidszorg beschikbaar zijn, et cetera. Het beeld is dus niet eenzijdig: maar het is wel belangrijk om je hierin te verdiepen, en bij de keuze voor een trektocht te kijken naar de wijze waarop de touroperator zich verhoudt tot de bezochte gemeenschappen. Dat verschilt namelijk nogal.
Toerisme heeft verschillende vormen. Het kan lokale culturen en tradities vernietigen, en een minstens zo desastreuze invloed hebben op natuur en milieu. Maar ik geloof oprecht dat reizen niet zo destructief hoeft te zijn, en dat het ook een positieve bijdrage kan leveren aan kennis van andere culturen - en zo aan wederzijds begrip. Cynici mogen het hierin met me oneens zijn, zulk idealisme verwarren met snobisme, en menen dat er de facto weinig verschil is tussen de package deal-toerist die zich een weg door het Aziatische nachtleven zuipt en de onafhankelijke reiziger. Ik ben er echter van overtuigd dat je als toerist een verantwoordelijkheid hebt ten opzicht van het land dat je bezoekt, en dat je toch echt kunt kiezen of je een positieve dan wel een negatieve invloed wilt hebben. Het maakt bijvoorbeeld wel degelijk een verschil of je eet in westerse restaurantketens dan wel in lokale restaurantjes; of je een tempel bezoekt met ontbloot bovenlijf dan wel met een net overhemd; of je vliegt naar dat grote internationale hotel op een eiland in een 'national park', dan wel de boot neemt en in een familie-guesthouse verblijft. In dit geval: ik geloof dat het een verschil maakt of je met een tour meegaat die met grote letters 'visit real longneck and big ear women' adverteert, dan wel in zee gaat met een organisatie die misschien iets duurder is, maar wel gidsen heeft die zelf uit de gemeenschap komen, een deel van de opbrengst investeert in een lokale school, en deelnemers oproept respect te hebben voor de lokale cultuur en natuur.
Zo kwam ik uit bij Eagle Tours.
Het gezelschap bestaat uit elf mensen: onze gids Doh (zelf afkomstig uit een Karen-dorp), de chauffeur, een stagiaire, en acht toeristen (afkomstig uit Duitsland, Zwitserland, Argentinie, Israel en Nederland). Ik ben de benjamin in het gezelschap. We reizen in een safari-truck met Spartaanse bankjes. Er wordt vrolijk gekletst, en lekkernijen worden uitgewisseld. Na een stop bij een markt, waar bananen en bivakmutsen worden ingeslagen, begeven we ons naar onze eerste activiteit: een ritje op een olifant.Toegegeven, dat is natuurlijk wel enigszins toeristisch - maar het is ook een belangrijke bron van inkomsten voor de families die het organiseren.
Oh olifant, prachtig dier! Hoe vaak heb ik u als kind niet bewonderd, daar in het verre Emmen! Maar nog nooit reed ik op uw rug. En wat voor rug! Groot, ruw, gerimpeld, en bedekt met dikke haren. Moeiteloos draagt u drie mensen, over steile bospaadjes en door beekjes. Wat een hoogte, wat een gehobbel! En wat heeft u een ontzagwekkend grote eetlust. Nog nooit heb ik een dier gezien dat zo moeiteloos drie trossen bananen wegwerkte, om vervolgens schaamteloos om nog meer te bedelen. Dank voor deze rit!
De lunch bestaat uit door Doh gemaakte, smakelijke Pad Thai noodles (milieuvriendelijk verpakt in bananenblad) en verse watermeloen. Dan rijden we weer verder. Na een woeste autorit over stoffige wegen met grote kuilen is het tijd voor de wandeling. We lopen door bossen en langs rijstvelden, die dit seizoen droogstaan. Nu lopen er waterbuffels, te herkennen aan hun grote kromme hoorns. Doh blijkt de natuur hier op zijn duimpje te kennen. Hij haalt gember en citroengras uit de grond, vertelt ons hoe bamboe groeit en verrast ons met verse papaya. Na een tijdje komen we door een dorp. Een oudere vrouw is rijst aan het fijnstampen. Ze draagt fraaie handgemaakte doeken. De huizen zijn van bamboe of hout, en staan op palen. Naast een zonnepaneel, dat het dorp van een beetje electriciteit voorziet, zit een man boven een vuurtje soep te koken. Honden, katten, kippen, hangbuikbiggetjes en kleine kinderen scharrelen rond. Her en der staan scooters. De Malinowski of Evans-Pritchard in mij wordt wakker, en ik stel mij voor hoe het zou zijn om hier een jaar te wonen, te werken en ceremonieen bij te wonen. Ik kan mij vervelender onderzoek voorstellen.
We overnachten in een volgend dorp, waar we slapen in een eenvoudige bamboehut op palen. Het toilet bestaat uit een gat in de grond met een emmer water daarnaast. Doh maakt een heerlijke avondmaaltijd met de kruiden die hij tijdens de wandeling gemaakt heeft, en andere verse groenten die hier groeien. Na de maaltijd bezoeken we een familie. Hun huis lijkt zo uit een openluchtmuseum te komen. Ook dit huis staat op palen; onder het huis scharrelen de dieren rond. We zitten rond de vuurplaats, waarboven stukken vlees en vis gerookt worden, en krijgen thee in bamboe bekers. Doh beantwoordt onze vragen over de lokale gemeenschap en hun cultuur, maar ik blijf met veel vragen zitten. De gastheer rookt een pijpje; zijn jongste kijkt ons verbaasd aan. De verwondering is wederzijds.
Dank u wel voor de thee. Tablu doma, zoals men hier zegt.
De sterrenhemel is onbeschrijflijk vol.
's Ochtends is het ijskoud. Ik heb mijn fleece aan, lig in mijn dikke slaapzak en heb zelfs nog een extra deken, maar alsnog is het koud. Ik slaap onrustig. Spoken uit het verleden en uit de toekomst bezoeken me in hun dromen. Wat een andere wereld.
Als we verder trekken, is het leven in het dorp al weer in volle gang. Boven een vuurtje pruttelt een pan, maar niemand houdt het in de gaten. Een jonge vrouw is druk met haar weefgetouw in de weer. Een oude dame staat hout te hakken. We verlaten het dorp, en lopen verder. De heuvels gaan flink op en neer, en zijn bedekt met volle wouden. Je zou je in de Vogezen wanen, ware het niet dat de vegetatie zo anders is. Het groen komt in vele tinten. De bomen hebben grote, dikke bladeren, en sommige stammen krullen vrolijk. Her en der groeien rode orchideeen. Onbekende zoete geuren bereiken onze neusgaten.
Ons pad volgt een kringelend beekje. Doh vindt rode pepertjes en yams. Bij de lunch krijgen we ter plekke verzamelde bamboestengels, gevuld met kleefrijst en kokosmelk, gekookt in een kampvuurtje. 's Middags wordt het landschap ruiger. Meermalen moeten we via een wiebelend plankje een rivier oversteken. Als we op een open plek komen, klapt Doh naar de bomen aan de overkant. Als reactie slingert een gibbon zich van de ene naar de andere boom. Andere gibbons volgen zijn voorbeeld. Ze zijn net zo nieuwsgierig als wij. Had ik nu mijn verrekijker maar meegenomen.
We overnachten in een kamp aan de rivier, opnieuw in een bamboehut op palen. In mijn klamboe huist een grote spin. Een stille oude man maakt het kampvuur, een jongeman maakt een vlot van bamboe, en Doh maakt een heerlijk pompoengerecht voor ons. We zwemmen in de rivier. Ik val ten prooi aan een bloedzuiger, maar dat mag de pret niet drukken. Anderen vallen ten prooi aan vervelende bacterieen, maar dat mag de pret evenmin drukken. Rond het kampvuur gezeten zingen we over de rivier, en over Chang, de olifant. Na de Thaise liedjes volgen de ons meer bekende liedjes. Ook zonder gitaar kan men genieten van een kampvuur. Na de liedjes volgen de raadsels: hoe kwam dat skelet in de woestijn? Wat zat er in dat pakketje? Het is een prachtige avond. Nog nooit zag ik zulke felle sterren, zelfs gisteravond niet.
De volgende ochtend begeven we ons naar de gisteren gemaakte bamboevlotten. Onze bagage wordt naar de auto gebracht, die een stuk verderop staat; wij mogen verder via het water. Doh maakt grappen over de Titanic. Niet geheel ten onrechte, zo blijkt al snel: de rivier heeft een paar gemene stroomversnellingen, en het bamboe onder onze voeten kraakt af en toe vervaarlijk. We razen de rivier af. Het is geweldig.
Na een klein uurtje lopen zijn we bij de auto, die ons met heel veel hotsen en stoten weer naar Chiang Mai brengt. Onderweg genieten we van een laatste lunch, en een kort bezoekje aan een waterval. Om vijf uur zijn we terug in de stad. We bedanken Doh en de chauffeur. We bedanken elkaar voor het fijne gezelschap.
Wat een ervaring.
Monday, 15 December 2008
De stad van de tienduizend Boeddha's
Chiang Mai is vol van religie. Overal zie je tempels - de stad heeft er meer dan driehonderd. Grote tempels, met gouden daken en belvormige pagodes die hoog boven de andere gebouwen uitkomen; en kleine tempels, verstopt in achterafsteegjes. Ook zie je overal in tuinen en op straathoeken kleine poppenkasttempeltjes op palen, uitbundig versierd met bloemetjes en mini-boeddhaatjes. Gezien het grote aantal tempels is het weinig verwonderlijk dat de stad vol is met monniken. Ze vallen op door hun knaloranje gewaden en kaalgeschoren hoofden. Velen van hen zijn nog in hun vroege tienerjaren. Ze lachen, klieren en sms'en, zoals het tieners betaamt - daar verandert een oranje gewaad weinig aan.
In de grote tempels is het een komen en gaan van mensen, mannen en vrouwen, van alle leeftijden. Ze komen bidden, waarbij ze zich een paar maal ter aarde werpen. Ze offeren bankbiljetten door deze te bevestigen aan een soort pijlen. Ze lopen rond pagodes met een lotusbloem in hun hand. Ze laten zich door oudere monniken zegenen en besprenkelen met water. Ze maken foto's van hun familieleden, die lachend voor het altaar zitten. Ze kopen een mandje vogeltjes van een oude dame, om deze vervolgens vrij te laten, wat goed karma oplevert - ook al vliegen de vogeltjes vervolgens netjes terug naar hun hok. Ze brengen de monniken eten. Ze kopen wierookstaafjes, amuletten en ingezegende krasloten. De Boeddha leeft, de Boeddha biedt troost, de Boeddha is big business.
Ik zal geen gedetailleerd verslag doen van elke tempel die ik heb gezien. De verleiding is groot, maar dan zou ik over een paar uur nog in dit internetcafe zitten - en dat terwijl het zonnetje buiten zo lekker schijnt. Ik weet ook niet of u zit te wachten op een uitgebreide architectonische verhandeling over de specifieke kenmerken van een aantal beroemde en enkele minder beroemde tempels in Chiang Mai. Elke tempel is namelijk uniek, en bij elk bezoek aan een nieuwe tempel word je geraakt door een ander detail: de indringende blik van een singha die de wacht houdt, een fraaie dakconstructie, een indrukwekkend altaar met tientallen gouden boeddhabeelden, uitbundige muurschilderingen waarop te zien is hoe prins Siddharta de demonen van Mara bestrijdt, jeugdige monniken die elkaar lachend met een stofzuiger te lijf gaan. Nu eens drukte, dan weer rust; nu eens groots en uitbundig, dan weer bescheiden.
Ik heb in Japan natuurlijk al de nodige boeddhistische tempels gezien. Maar dit is een andere wereld. De materiele cultuur is anders dan de Oost-Aziatische: de beelden hebben andere vormen en gezichtsuitdrukkingen, de pagodes zijn kegel- of piramidevormig en lijken totaal niet op Chinese torens, de beelden en dakornamenten zijn hier vaak goudkleurig en daar veel minder vaak, de daken zijn anders gevormd, enzovoorts. Ook de religie is totaal verschillend: het Mahayana-boeddhisme dat men in Oost-Azie aantreft kent een groot pantheon aan boeddha's, bodhisattva's, geincorporeerde lokale goden, demonische wezens en dergelijke. In het Theravada-boeddhisme, zoals te vinden in de meeste landen in Zuidoost-Azie (en Sri Lanka), wordt daarentegen maar een enkele Boeddha erkend: de historische Boeddha, ook wel Gautama of Shakyamuni genoemd. Theravada-boeddhisten beschuldigen Mahayana-boeddhisten daarom wel van polytheisme, en van het vergoddelijken van de Boeddha, die toch gewoon een mens was - zij het een bijzonder mens. Maar wie een dag in Thailand is, ziet in hoezeer de idee dat het boeddhisme niet-theistisch is (ook vaak verkondigd door westerse boeddhisten) in strijd is met de alledaagse realiteit. De Boeddha wordt aanbeden en vereerd, de Boeddha wordt om hulp gevraagd, de Boeddha is almachtig en overal: de enige grote God, niets meer of minder.
Inconografisch gezien is het hier dan ook een stuk eenvoudiger dan in Japan (of, pak hem beet, Tibet): er zijn veel schitterende boeddhabeelden, in alle vormen en maten, maar je hoeft je nooit af te vragen wie er afgebeeld wordt. De enige uitzondering zijn de beelden van beroemde abten en charismatische monniken uit het verleden, die toch ook een bepaalde goddelijke status hebben weten te verkrijgen. Daarnaast zie je af en toe een Chinese dikke lachende Boeddha (historisch gezien een combinatie van de in het Mahayana populaire messias-boeddha Maitreya en een taoistische godheid, maar dat terzijde), maar in tegenstelling tot China en Japan wordt deze hier niet voorgesteld als een boeddha, maar slechts als een van de discipelen van Gautama. Groot was evenwel mijn verbazing toen ik in een tempel met prachtige jade boeddhabeelden plotseling twee uiterst schattige Jizo-beelden aantrof (Jizo, of Ksitigarbha, is een bodhisattva, uitermate populair in Japan). Toen ik een monnik ernaar vroeg, bleek het om een gift te gaan van een Japanse dame. Maar mijn vraag of dit een bodhisattva was bevreemdde hem, want volgens hem stelden de beelden een leerling-monnik voor.
Afijn, zonder mijzelf verder te verliezen in al te veel details, ziehier een korte samenvatting van de mooiste tempels die ik tot dusverre bezocht heb (op willekeurige volgorde):
- Wai Chiang Man: tempel met een fraaie dakconstructie, en een dito pagode versierd met olifanten.
- Wat Jet Yot: een groot tempelcomplex, met als hoogtepunt een indrukwekkende vijfhonderd jaar oude stoepa, die gemodelleerd is naar de Mahabodhi tempel in India (op de plek waar de Boeddha verlichting bereikte).
- Wat Rampoeng: een prachtig centrum voor meditatie buiten de stad, waar het toeval (of lot?) mij bracht. Rust, stilte en ruimte. En veel buitenlandse gasten, die er een 26-dagige meditatiecursus volgen (waarbij ze niet mogen schrijven, lezen, knuffelen of kletsen - ga er maar aan staan...).
- Wat U Mong: even verderop. Een uitgestrekt tempelcomplex in een bos, met een grote vijver en hoge pagode. Ik had hier een lang en bijzonder gesprek met een jonge Vietnamese monnik, over meditatie, en over of begeerte nou wel of niet slecht is.
- Wat Phra That Doi Suthep: de beroemdste tempel van de regio, schitterend gelegen bovenop een berg. Het fenomenale uitzicht over de stad en de oogverblindende gouden pagode zorgen voor een constante stroom aan (pelgrim-)toeristen, en veel commerciele activiteit in en om de tempel.
- Wat Phra Singh: de mooiste tempel binnen de muren van de oude stad. De drie indrukwekkende, achter elkaar geplaatste gouden boeddhabeelden suggereren oneindigheid, en imponeren. Maar er was ook rust en troost. Het was de plek die het meeste met me deed.
- Wat U Sai Kham: de tempel met de reeds genoemde, schitterende boeddhabeelden van jade, en een vriendelijke Engelssprekende monnik, die me uitgebreid vertelde over Thaise politiek.
- Wat Bupparam: de meest sprookjesachtige van allemaal. Een tempel in een eftelingtorentje, met een fantastische dakschildering en een tuin vol beelden van dieren die allemaal de Boeddha aanbidden.
- Ban Haw Mosque: elke plaats heeft zijn religieuze minderheden. Ik vermoed dat de meeste moslims hier migranten zijn uit Noord-Birma en Zuid-China, te oordelen naar het feit dat er Chinese karakters boven de ingang stonden ('Tempel-waarheid-Chiang Mai', zo stond er, maar dat terzijde). Het interieur was niets bijzonders, maar het was wel de eerste keer dat ik een moskee bezocht met een basketbalveldje op het terrein.
Ik ben dankbaar. Wat een mooie, rijke stad. Wat een mooie plaats om mijn reis te beginnen. En wat veel prachtige Wats.
In de grote tempels is het een komen en gaan van mensen, mannen en vrouwen, van alle leeftijden. Ze komen bidden, waarbij ze zich een paar maal ter aarde werpen. Ze offeren bankbiljetten door deze te bevestigen aan een soort pijlen. Ze lopen rond pagodes met een lotusbloem in hun hand. Ze laten zich door oudere monniken zegenen en besprenkelen met water. Ze maken foto's van hun familieleden, die lachend voor het altaar zitten. Ze kopen een mandje vogeltjes van een oude dame, om deze vervolgens vrij te laten, wat goed karma oplevert - ook al vliegen de vogeltjes vervolgens netjes terug naar hun hok. Ze brengen de monniken eten. Ze kopen wierookstaafjes, amuletten en ingezegende krasloten. De Boeddha leeft, de Boeddha biedt troost, de Boeddha is big business.
Ik zal geen gedetailleerd verslag doen van elke tempel die ik heb gezien. De verleiding is groot, maar dan zou ik over een paar uur nog in dit internetcafe zitten - en dat terwijl het zonnetje buiten zo lekker schijnt. Ik weet ook niet of u zit te wachten op een uitgebreide architectonische verhandeling over de specifieke kenmerken van een aantal beroemde en enkele minder beroemde tempels in Chiang Mai. Elke tempel is namelijk uniek, en bij elk bezoek aan een nieuwe tempel word je geraakt door een ander detail: de indringende blik van een singha die de wacht houdt, een fraaie dakconstructie, een indrukwekkend altaar met tientallen gouden boeddhabeelden, uitbundige muurschilderingen waarop te zien is hoe prins Siddharta de demonen van Mara bestrijdt, jeugdige monniken die elkaar lachend met een stofzuiger te lijf gaan. Nu eens drukte, dan weer rust; nu eens groots en uitbundig, dan weer bescheiden.
Ik heb in Japan natuurlijk al de nodige boeddhistische tempels gezien. Maar dit is een andere wereld. De materiele cultuur is anders dan de Oost-Aziatische: de beelden hebben andere vormen en gezichtsuitdrukkingen, de pagodes zijn kegel- of piramidevormig en lijken totaal niet op Chinese torens, de beelden en dakornamenten zijn hier vaak goudkleurig en daar veel minder vaak, de daken zijn anders gevormd, enzovoorts. Ook de religie is totaal verschillend: het Mahayana-boeddhisme dat men in Oost-Azie aantreft kent een groot pantheon aan boeddha's, bodhisattva's, geincorporeerde lokale goden, demonische wezens en dergelijke. In het Theravada-boeddhisme, zoals te vinden in de meeste landen in Zuidoost-Azie (en Sri Lanka), wordt daarentegen maar een enkele Boeddha erkend: de historische Boeddha, ook wel Gautama of Shakyamuni genoemd. Theravada-boeddhisten beschuldigen Mahayana-boeddhisten daarom wel van polytheisme, en van het vergoddelijken van de Boeddha, die toch gewoon een mens was - zij het een bijzonder mens. Maar wie een dag in Thailand is, ziet in hoezeer de idee dat het boeddhisme niet-theistisch is (ook vaak verkondigd door westerse boeddhisten) in strijd is met de alledaagse realiteit. De Boeddha wordt aanbeden en vereerd, de Boeddha wordt om hulp gevraagd, de Boeddha is almachtig en overal: de enige grote God, niets meer of minder.
Inconografisch gezien is het hier dan ook een stuk eenvoudiger dan in Japan (of, pak hem beet, Tibet): er zijn veel schitterende boeddhabeelden, in alle vormen en maten, maar je hoeft je nooit af te vragen wie er afgebeeld wordt. De enige uitzondering zijn de beelden van beroemde abten en charismatische monniken uit het verleden, die toch ook een bepaalde goddelijke status hebben weten te verkrijgen. Daarnaast zie je af en toe een Chinese dikke lachende Boeddha (historisch gezien een combinatie van de in het Mahayana populaire messias-boeddha Maitreya en een taoistische godheid, maar dat terzijde), maar in tegenstelling tot China en Japan wordt deze hier niet voorgesteld als een boeddha, maar slechts als een van de discipelen van Gautama. Groot was evenwel mijn verbazing toen ik in een tempel met prachtige jade boeddhabeelden plotseling twee uiterst schattige Jizo-beelden aantrof (Jizo, of Ksitigarbha, is een bodhisattva, uitermate populair in Japan). Toen ik een monnik ernaar vroeg, bleek het om een gift te gaan van een Japanse dame. Maar mijn vraag of dit een bodhisattva was bevreemdde hem, want volgens hem stelden de beelden een leerling-monnik voor.
Afijn, zonder mijzelf verder te verliezen in al te veel details, ziehier een korte samenvatting van de mooiste tempels die ik tot dusverre bezocht heb (op willekeurige volgorde):
- Wai Chiang Man: tempel met een fraaie dakconstructie, en een dito pagode versierd met olifanten.
- Wat Jet Yot: een groot tempelcomplex, met als hoogtepunt een indrukwekkende vijfhonderd jaar oude stoepa, die gemodelleerd is naar de Mahabodhi tempel in India (op de plek waar de Boeddha verlichting bereikte).
- Wat Rampoeng: een prachtig centrum voor meditatie buiten de stad, waar het toeval (of lot?) mij bracht. Rust, stilte en ruimte. En veel buitenlandse gasten, die er een 26-dagige meditatiecursus volgen (waarbij ze niet mogen schrijven, lezen, knuffelen of kletsen - ga er maar aan staan...).
- Wat U Mong: even verderop. Een uitgestrekt tempelcomplex in een bos, met een grote vijver en hoge pagode. Ik had hier een lang en bijzonder gesprek met een jonge Vietnamese monnik, over meditatie, en over of begeerte nou wel of niet slecht is.
- Wat Phra That Doi Suthep: de beroemdste tempel van de regio, schitterend gelegen bovenop een berg. Het fenomenale uitzicht over de stad en de oogverblindende gouden pagode zorgen voor een constante stroom aan (pelgrim-)toeristen, en veel commerciele activiteit in en om de tempel.
- Wat Phra Singh: de mooiste tempel binnen de muren van de oude stad. De drie indrukwekkende, achter elkaar geplaatste gouden boeddhabeelden suggereren oneindigheid, en imponeren. Maar er was ook rust en troost. Het was de plek die het meeste met me deed.
- Wat U Sai Kham: de tempel met de reeds genoemde, schitterende boeddhabeelden van jade, en een vriendelijke Engelssprekende monnik, die me uitgebreid vertelde over Thaise politiek.
- Wat Bupparam: de meest sprookjesachtige van allemaal. Een tempel in een eftelingtorentje, met een fantastische dakschildering en een tuin vol beelden van dieren die allemaal de Boeddha aanbidden.
- Ban Haw Mosque: elke plaats heeft zijn religieuze minderheden. Ik vermoed dat de meeste moslims hier migranten zijn uit Noord-Birma en Zuid-China, te oordelen naar het feit dat er Chinese karakters boven de ingang stonden ('Tempel-waarheid-Chiang Mai', zo stond er, maar dat terzijde). Het interieur was niets bijzonders, maar het was wel de eerste keer dat ik een moskee bezocht met een basketbalveldje op het terrein.
Ik ben dankbaar. Wat een mooie, rijke stad. Wat een mooie plaats om mijn reis te beginnen. En wat veel prachtige Wats.
Friday, 12 December 2008
Liefde op het eerste gezicht
Ik zit in het vliegtuig. Op een beeldscherm maken beroemde acteurs zich belachelijk door kolderieke dansjes te doen, terwijl ze een poging doen liedjes van ABBA ten gehore te brengen. De piloot vertelt ons onze route. Hongarije, Roemenie, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, Bangladesh en Birma. Voor het eerst dringt het tot me door dat ik onderweg ben naar de andere kant van de wereld, en dat einddoel en -datum van mijn reis ongewis zijn. Even slikken.
Ik kan niet slapen, en lees de Vrij Nederland en de Groene Amsterdammer van vorige week dus maar in een ruk uit. Cees Nooteboom vertelt dat het nodig is om soms een rugzak op te doen en op reis gaan, dat dat een existentiele behoefte is, dat zonder al die reizen hij nooit de boeken had kunnen schrijven die hij heeft geschreven. Wie weet liggen die krabbels van mij wel aan de basis van een nieuwe Avond in Isfahan, mijmer ik. De piloot wijst ons onderwijl op de Mount Everest, die majestueus uitstijgt boven de wolken.
De overstap in Bangkok verloopt vlekkeloos. De luchthaven is mooi, schoon en groot, en ademt een en al vriendelijkheid uit. Het is moeilijk voor te stellen dat het hier twee weken geleden zwart zag van de boze demonstreerders. De jongeman van de beveiliging lacht hartelijk om mijn reisgenootje, Tatou het gordeldier, dat haar kopje uit mijn rugtas naar buiten steekt.
Ik ben op het vliegveld van Chiang Mai, en heb kleingeld nodig voor een telefoontje. De jongen van de Pizza Punt kan niet wisselen, maar geeft me de enige baht die hij heeft. Even later komt hij me nog een muntstuk van tien baht brengen. Hij hoeft niets terug.
Een taxi brengt me naar de stad. We worden beschermd door een drietal kleine boeddhaatjes op de achteruitkijkspiegel. De chauffeur vertelt trots over de vele tempels die de stad rijk is. Overal wapperen vrolijke vlaggen; de rood-wit-blauwe vlag van het land wordt afgewisseld met de gele vlag van het Theravada boeddhisme. De koning kijkt ons van alle kanten toe. In de middenberm staan netjes gesnoeide kegelvormige boompjes. Overal rijden scooters en tuktuks, maar het verkeer is lang niet zo hectisch als ik had gevreesd. Het gemiddelde aantal passagiers per scooter is twee en een half. Ik vang glimpen op van stoepa's en grote boeddhabeelden.
De guesthouse heeft een grote tuin met gezellige tafeltjes en bananenbladeren. Ik word welkom geheten door drie vriendelijke jongedames en een dito jongeman, die me mijn kamer laat zien. Eenvoudig, maar goed genoeg.
Eerst maar even slapen. Ik schrik steeds wakker, bang als ik ben voor iemand die me komt vertellen dat iets niet klopt, dat ik nog iets moet doen, dat ik het niet goed begrepen heb, dat ik niet mag slapen midden op de dag. De overgang van een hele drukke tijd met veel verplichtingen naar een periode waarin je op reis bent en niets hoeft is geen eenvoudige. Cold turkey, zeg maar.
Om half zes wordt het donker. Tijd voor de eerste wandeling. Ik loop door kleine steegjes met gezellige pensionnetjes en eethuisjes met verleidelijk exotisch ogende terrasjes. De maan is vol. Straathonden kijken me verbaasd aan. Een tienerbandje is aan het soundchecken in een hippe bar. De lucht is vol van zoete geuren.
Uit een tempel komt licht. Ik passeer de twee grote witte mythologische leeuwen die de wacht houden, doe mijn schoenen uit en ga naar binnen. Achterin de tempel staat een imposant vijf meter hoog boeddhabeeld. Daarvoor bevindt zich een kleiner beeld, maar deze boeddha heeft wel mooi een aureool van knipperend neonlicht, als ware hij een gokautomaat. Langs de wanden hangen grote schilderijen met scenes uit het leven van Gautama. Monniken in oranje jurken reciteren soetra's, daarbij ondersteund door de oudere vrouwen en tienermeisjes die achter hen zitten. Men kijkt mij aanvankelijk enigszins verbaasd aan, maar als ik na een kwartiertje weer wegga knikt een van de dames me goedkeurend gedag.
De warmte is zacht en mild. De geuren zijn vol en zoet, maar niet overdonderend. Chiang Mai geeft me de ruimte en tijd om rustig rond te kijken, te acclimatiseren, en in een cafe wiens opbrengst naar een olifantenproject gaat mijn eerste Thaise verhaal op mijn weblog te plaatsen.
Ik ben geland.
P.S. Ik wil jullie allemaal nog hartelijk bedanken voor alle lieve mailtjes en berichtjes die ik de afgelopen dagen heb mogen ontvangen. Ik heb helaas nog geen tijd gehad om iedereen terug te schrijven, maar het maakt gelukkig zoveel mooie wensen te krijgen.
Ik kan niet slapen, en lees de Vrij Nederland en de Groene Amsterdammer van vorige week dus maar in een ruk uit. Cees Nooteboom vertelt dat het nodig is om soms een rugzak op te doen en op reis gaan, dat dat een existentiele behoefte is, dat zonder al die reizen hij nooit de boeken had kunnen schrijven die hij heeft geschreven. Wie weet liggen die krabbels van mij wel aan de basis van een nieuwe Avond in Isfahan, mijmer ik. De piloot wijst ons onderwijl op de Mount Everest, die majestueus uitstijgt boven de wolken.
De overstap in Bangkok verloopt vlekkeloos. De luchthaven is mooi, schoon en groot, en ademt een en al vriendelijkheid uit. Het is moeilijk voor te stellen dat het hier twee weken geleden zwart zag van de boze demonstreerders. De jongeman van de beveiliging lacht hartelijk om mijn reisgenootje, Tatou het gordeldier, dat haar kopje uit mijn rugtas naar buiten steekt.
Ik ben op het vliegveld van Chiang Mai, en heb kleingeld nodig voor een telefoontje. De jongen van de Pizza Punt kan niet wisselen, maar geeft me de enige baht die hij heeft. Even later komt hij me nog een muntstuk van tien baht brengen. Hij hoeft niets terug.
Een taxi brengt me naar de stad. We worden beschermd door een drietal kleine boeddhaatjes op de achteruitkijkspiegel. De chauffeur vertelt trots over de vele tempels die de stad rijk is. Overal wapperen vrolijke vlaggen; de rood-wit-blauwe vlag van het land wordt afgewisseld met de gele vlag van het Theravada boeddhisme. De koning kijkt ons van alle kanten toe. In de middenberm staan netjes gesnoeide kegelvormige boompjes. Overal rijden scooters en tuktuks, maar het verkeer is lang niet zo hectisch als ik had gevreesd. Het gemiddelde aantal passagiers per scooter is twee en een half. Ik vang glimpen op van stoepa's en grote boeddhabeelden.
De guesthouse heeft een grote tuin met gezellige tafeltjes en bananenbladeren. Ik word welkom geheten door drie vriendelijke jongedames en een dito jongeman, die me mijn kamer laat zien. Eenvoudig, maar goed genoeg.
Eerst maar even slapen. Ik schrik steeds wakker, bang als ik ben voor iemand die me komt vertellen dat iets niet klopt, dat ik nog iets moet doen, dat ik het niet goed begrepen heb, dat ik niet mag slapen midden op de dag. De overgang van een hele drukke tijd met veel verplichtingen naar een periode waarin je op reis bent en niets hoeft is geen eenvoudige. Cold turkey, zeg maar.
Om half zes wordt het donker. Tijd voor de eerste wandeling. Ik loop door kleine steegjes met gezellige pensionnetjes en eethuisjes met verleidelijk exotisch ogende terrasjes. De maan is vol. Straathonden kijken me verbaasd aan. Een tienerbandje is aan het soundchecken in een hippe bar. De lucht is vol van zoete geuren.
Uit een tempel komt licht. Ik passeer de twee grote witte mythologische leeuwen die de wacht houden, doe mijn schoenen uit en ga naar binnen. Achterin de tempel staat een imposant vijf meter hoog boeddhabeeld. Daarvoor bevindt zich een kleiner beeld, maar deze boeddha heeft wel mooi een aureool van knipperend neonlicht, als ware hij een gokautomaat. Langs de wanden hangen grote schilderijen met scenes uit het leven van Gautama. Monniken in oranje jurken reciteren soetra's, daarbij ondersteund door de oudere vrouwen en tienermeisjes die achter hen zitten. Men kijkt mij aanvankelijk enigszins verbaasd aan, maar als ik na een kwartiertje weer wegga knikt een van de dames me goedkeurend gedag.
De warmte is zacht en mild. De geuren zijn vol en zoet, maar niet overdonderend. Chiang Mai geeft me de ruimte en tijd om rustig rond te kijken, te acclimatiseren, en in een cafe wiens opbrengst naar een olifantenproject gaat mijn eerste Thaise verhaal op mijn weblog te plaatsen.
Ik ben geland.
P.S. Ik wil jullie allemaal nog hartelijk bedanken voor alle lieve mailtjes en berichtjes die ik de afgelopen dagen heb mogen ontvangen. Ik heb helaas nog geen tijd gehad om iedereen terug te schrijven, maar het maakt gelukkig zoveel mooie wensen te krijgen.
Labels:
Asia,
travel stories
Tuesday, 9 December 2008
Grote verwachtingen
Het is bijna zover. Mijn reis staat op het punt van beginnen. Morgenochtend vertrek ik met mijn ouders naar Düsseldorf, om nog even te genieten van een middagje Weihnachtsmarktvertier en een paar smakelijke bekers glühwein. De ochtend daarna stap ik op het vliegtuig, om naar Thailand te gaan.
Ik moet nog veel doen. Er moet nog een tas ingepakt worden en er moet nog een onderzoeksvoorstel afgerond worden. Geen lang verhaal dus, deze keer. Slechts een hartelijke groet. Ik hoop dat iedereen die dit leest een mooie winter heeft, en ik hoop iedereen in de loop van het komende jaar weer in goede gezondheid te ontmoeten. Ik zal jullie missen.
Tien jaar geleden ging ik voor het eerst alleen op reis. Ik had nog nooit gevlogen en was nog nooit buiten Europa geweest, maar ik had me in een avontuurlijke bui opgegeven voor een Japans uitwisselingsprogramma. Ik was vol van de borrelende zenuwen en voorpret. Op een gegeven moment zei een cynische klasgenoot tegen me: 'Als je er zoveel van verwacht, kan het alleen maar tegenvallen.' Tja, wat moet je nou met zo'n uitspraak? 'Als ik niet zulke verwachtingen had gehad, had ik me nooit hiervoor opgegeven,' zei ik maar. Uiteindelijk bleek Japan heel anders te zijn dan ik had verwacht. Veel mooier, vreemder, intenser en echter.
Ook nu koester ik grote verwachtingen. Ik weet dat de reis uiteindelijk heel anders zal verlopen dan ik verwacht, maar ik zie er naar uit. Natuurlijk ben ik bang: voor ziekte (het hoofdstuk over gezondheid in de Lonely Planet leest als een waar horrorverhaal), voor een verkeersongeluk, en een klein beetje voor eenzaamheid. Maar uiteindelijk vertrouw ik op mezelf, op de ander, op God en de Boeddha. Ik denk dat ik een mooie en leerzame tijd tegemoet ga.
Om u een indruk te geven van mijn verwachtingen heb ik hieronder enkele foto's geplaatst.
We spreken elkaar snel.
Ik moet nog veel doen. Er moet nog een tas ingepakt worden en er moet nog een onderzoeksvoorstel afgerond worden. Geen lang verhaal dus, deze keer. Slechts een hartelijke groet. Ik hoop dat iedereen die dit leest een mooie winter heeft, en ik hoop iedereen in de loop van het komende jaar weer in goede gezondheid te ontmoeten. Ik zal jullie missen.
Tien jaar geleden ging ik voor het eerst alleen op reis. Ik had nog nooit gevlogen en was nog nooit buiten Europa geweest, maar ik had me in een avontuurlijke bui opgegeven voor een Japans uitwisselingsprogramma. Ik was vol van de borrelende zenuwen en voorpret. Op een gegeven moment zei een cynische klasgenoot tegen me: 'Als je er zoveel van verwacht, kan het alleen maar tegenvallen.' Tja, wat moet je nou met zo'n uitspraak? 'Als ik niet zulke verwachtingen had gehad, had ik me nooit hiervoor opgegeven,' zei ik maar. Uiteindelijk bleek Japan heel anders te zijn dan ik had verwacht. Veel mooier, vreemder, intenser en echter.
Ook nu koester ik grote verwachtingen. Ik weet dat de reis uiteindelijk heel anders zal verlopen dan ik verwacht, maar ik zie er naar uit. Natuurlijk ben ik bang: voor ziekte (het hoofdstuk over gezondheid in de Lonely Planet leest als een waar horrorverhaal), voor een verkeersongeluk, en een klein beetje voor eenzaamheid. Maar uiteindelijk vertrouw ik op mezelf, op de ander, op God en de Boeddha. Ik denk dat ik een mooie en leerzame tijd tegemoet ga.
Om u een indruk te geven van mijn verwachtingen heb ik hieronder enkele foto's geplaatst.
We spreken elkaar snel.
Labels:
travel stories
Wednesday, 3 December 2008
Net echt
Ken je dat, van die momenten waarop alles namaak lijkt? Alsof het leven een filmset is, met prachtige gevels. Alsof alle andere mensen acteurs zijn, of figuranten, in jouw verhaal - ook al weten ze dat misschien niet. Alsof alles een spel is, of een test, of een illusie, of een schaduw. Alsof je leven een Truman Show is, en jij de enige bent die het serieus neemt. Behalve op dit soort momenten. Dan bezie je jezelf plotseling van buiten. Dan weet je niet meer wat echt is en wat een illusie. Dan ben je de man op het schilderij van Magritte, die in de spiegel zijn achterhoofd ziet.
Het zijn momenten die op een vreemde manier tegelijkertijd beangstigend en bevrijdend zijn. Beangstigend, want ze leiden tot grote vragen: wat is er achter die filmsetgevels? Wie heeft dit spel bedacht? Als ik maar een pion ben, of een personage, wie bestuurt mij dan? Maar ze zijn ook bevrijdend, want ze doen je inzien dat al die dingen die het leven zwaar maken - liefdesverdriet, studie- en werkstress, hufterige stadsgenoten - uiteindelijk niets zijn dan ontwikkelingen die het spel in gang moeten houden, niets dan de monsters uit Jurassic Park die er heel echt uitzien maar louter een verzameling nullen en enen zijn, niets dan letters op een vel papier of klodders verf op een doek.
Surrealistisch, dat is het in elk geval. Alsof je je plotseling realiseert dat je een personage bent in een roman van Kafka of Camus. Alsof je uiteenvalt in een subject en een object die werelden van elkaar verwijderd zijn. Alsof je de hoofdrol speelt zonder dat te beseffen.
Misschien is alles wel het product van mijn geest, en is er niets dan mijn geest, misschien heeft mijn geest het allemaal wel geschapen - zou Fichte zeggen. Misschien is de wereld zoals ik die zie niets dan een zwakke schaduw van het pure origineel, en verlang ik daar op dit soort momenten naar terug - zou Plato zeggen. Misschien schep ik de wereld door haar te ervaren, maar ben ik uiteindelijk ook wel het product van een Schepper die mij ervaart, en weet ik mij op zulke momenten bekeken - zou Berkeley zeggen. Misschien is alles een illusie, inclusief de notie dat ik 'ik' ben, en zijn dit de momenten waarop ik 'ik' een beetje los kan laten, en mij voorzichtig onthecht van het lijden van de wereld - zou de Boeddha zeggen. Misschien is het wel een mechanisme in mijn hersenen die ervoor zorgt dat ik tijdens stressvolle situaties het hersengebied dat mij 'ik' maakt loslaat, een lichamelijke coping strategie - zou Swaab zeggen. Misschien wel.
Wat is echt? Alles om mij heen is speelgoed, alles is een spel, een toneelstuk, een gedachte in het hoofd van God, hoe je wilt. Concreet: ik sta op het punt mij terug te trekken van de klus die ik deed, en mijn onkunde en onvermogen te erkennen - en toch voel ik me geen verliezer. Want het is niet echt echt, hooguit een verwarrende alinea, hooguit een pion in de ganzenbordput. Ik sta op het punt te solliciteren naar mijn droombaan, een plots opgedoken promotieplaats waarbij ik een onderzoeksvoorstel naar eigen keuze kan doen - en toch heeft het iets abstracts, alsof het een roep is uit een andere wereld, alsof het buiten mij om gebeurt. Ik heb net gehoord dat ik mijn master met hele hoge cijfers gehaald heb, en ik zou moeten juichen - maar toch lijkt het alsof het om iemand anders gaat, en niet om mij.
(Ik ben wel blij voor die iemand anders, trouwens. Ik hoop ook van harte dat hij die promotieplaats krijgt. Maar dat terzijde.)
Het is alsof ik een toeschouwer ben, niet de hoofdrolspeler. Een toeschouwer die zijn eigen handelen beziet, vanuit oprechte interesse, maar ook met een zekere distantie. Mijn eigen Ander.
De vraag naar 'echt' en 'namaak' duikt continu op. Waarom doet een nederlaag van mijn favoriete voetbalclub, of een verdrietige scène in een mooie film, mij meer verdriet dan een cholera-epidemie waarbij honderden mensen sterven? Die zin geeft me een naar en schuldig gevoel. Maar zo werkt het wel, bij ons allemaal. 'Echt' en 'namaak' zijn betrekkelijke categorieën. We kiezen ervoor bepaalde zaken als 'echt' te beschouwen: voetbaluitslagen, een dramaserie op Net5, verhalen in studieboeken, een vriendin die opbelt omdat ze verdrietig is, een verhaal over een man die gekruisigd wordt en daarna weer opstaat waardoor jij naar de 'hemel' (wat is dat?) mag en anderen niet. En we kiezen ervoor andere zaken weg te filteren, te negeren, niet als waarheid toe te laten. Maar of we dingen ervaren als 'echt' staat uiteindelijk geheel los van of ze ook echt 'echt' zijn. De namaak kan echter zijn dan de echtste realiteit. Im Westen nichts Neues was echter dan de echte Oorlog. En ik zag nergens zo'n prachtige authentieke Italiaanse haven of Arabische souq als in Tokyo Disney Sea.
Niemand kan illusie en werkelijkheid nog uit elkaar halen, daar komt het op neer. Een enorme bank is van het ene op het andere moment geen tig miljard meer waard, maar een fractie daarvan, waardoor honderden mensen moeten verhuizen of niet op vakantie kunnen. Waarom? Omdat mensen plotseling niet meer in de illusie geloven. Duizenden demonstranten houden een vliegveld bezet omdat ze willen dat hun arme landgenoten hun stemrecht verliezen, en de rechter verzint iets om ze hun zin te geven, en iedereen knielt voor de koning want die is jarig. Is dat echt, of is het een absurdistisch verhaal? Jongemannen blazen tientallen onbekenden op want de bergen in het noorden van het land zijn van hen, en God wil het, en wij kijken met miljoenen naar schokkerige beelden van een mobieltje, en consumeren het geweld met volle teugen, en spreken onze afschuw uit. Is dat dan echt? Hoe weet ik dat? Hoe komt het dan dat het tenenkrommende, immer verergerende gestuntel van Philip Freriks mij echter voorkomt dan extreem geweld in hotels dat ik mij niet voor kan stellen? Hoe komt het dat berichten hierover mij absurdistischer en vreemder voorkomen dan de eerste de beste geweldscène in een actiefilm? Is Mumbai echter dan de lingoballen die even later getrokken worden? Waarom dan?
Begrijp me niet verkeerd: ik vind het verschrikkelijk wat er in Mumbai gebeurd is, en wil daar niets aan afdoen. Maar ik vond het ook verschrikkelijk toen dat Marokkaanse jongetje in Babel doodgeschoten werd. Wat maakt het ene meer waar dan het andere? Met andere woorden, als 'echt' zo los komt te staan van de oorspronkelijke werkelijkheid (als die al bestaat), is het dan zo gek dat soms alles een illusie lijkt?
Over lingoballen gesproken: ik deed een keer mee aan Lingo, een jaar of vijf geleden. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik niet echt was waar ik was, dat alles maar gewoon gebeurde, dat ik een marionet was die deed wat was voorbestemd. Gelukkig was voorbestemd dat we wonnen, zodat ik op vakantie naar Japan kon. Maar de dag ging in een waas voorbij, zo surrealistisch was het.
Ik heb net een vergelijkbaar geldbedrag weggegooid, vermoedelijk. Ik deed een klus, freelance, maar er was een vrij serieuze discrepantie tussen de tijd die men mij verteld had dat het zou kosten, en de tijd die het me daadwerkelijk kostte. Dus ofwel ik leg het bijltje er weldra bij neer, ofwel ze betalen me extra en ik stel mijn reis met een week uit. Ik vermoed het eerste, en dan kan ik naar mijn centen fluiten. Nou ja, centen... Een paar cijfertjes in een computer, eventueel om te vormen tot briefjes papier met het portret van een bijna jarige koning. Is dat dan wel echt? Ik zou het niet durven zeggen. Geld lijkt me de grootste fabel van allemaal, maar tegelijkertijd zorgt die fabel ervoor dat sommige mensen kunnen studeren, en andere niet; dat sommige mensen lang leven, en andere niet; dat sommige mensen veel van de wereld zien, en andere niet. Hoe echt kan iets zijn?
Zou het kunnen dat de grootste illusie van alles, geld, tegelijkertijd een van de dingen is die als het meest echt worden ervaren, en zodoende een enorme invloed op mensenlevens heeft? Hoe meer illusionair iets is, hoe echter het kan worden. Zoiets?
Dit verhaaltje bevat meer vragen dan antwoorden. Een conclusie heb ik ook al niet. Vergeef me.
Herfstavond Den Haag is donker en guur. Weinig mensen wagen zich op straat, en zij die er wel zijn lopen snel door, dik ingepakt. Alles lijkt net echt. Maar ik weet wel beter. Ik heb je in de smiezen, meneer de regisseur. Nog even en ik vind je. Er moet een manier zijn om achter die gevels te kijken.
Dan rest slechts de vraag: wil ik dat wel?
Het zijn momenten die op een vreemde manier tegelijkertijd beangstigend en bevrijdend zijn. Beangstigend, want ze leiden tot grote vragen: wat is er achter die filmsetgevels? Wie heeft dit spel bedacht? Als ik maar een pion ben, of een personage, wie bestuurt mij dan? Maar ze zijn ook bevrijdend, want ze doen je inzien dat al die dingen die het leven zwaar maken - liefdesverdriet, studie- en werkstress, hufterige stadsgenoten - uiteindelijk niets zijn dan ontwikkelingen die het spel in gang moeten houden, niets dan de monsters uit Jurassic Park die er heel echt uitzien maar louter een verzameling nullen en enen zijn, niets dan letters op een vel papier of klodders verf op een doek.
Surrealistisch, dat is het in elk geval. Alsof je je plotseling realiseert dat je een personage bent in een roman van Kafka of Camus. Alsof je uiteenvalt in een subject en een object die werelden van elkaar verwijderd zijn. Alsof je de hoofdrol speelt zonder dat te beseffen.
Misschien is alles wel het product van mijn geest, en is er niets dan mijn geest, misschien heeft mijn geest het allemaal wel geschapen - zou Fichte zeggen. Misschien is de wereld zoals ik die zie niets dan een zwakke schaduw van het pure origineel, en verlang ik daar op dit soort momenten naar terug - zou Plato zeggen. Misschien schep ik de wereld door haar te ervaren, maar ben ik uiteindelijk ook wel het product van een Schepper die mij ervaart, en weet ik mij op zulke momenten bekeken - zou Berkeley zeggen. Misschien is alles een illusie, inclusief de notie dat ik 'ik' ben, en zijn dit de momenten waarop ik 'ik' een beetje los kan laten, en mij voorzichtig onthecht van het lijden van de wereld - zou de Boeddha zeggen. Misschien is het wel een mechanisme in mijn hersenen die ervoor zorgt dat ik tijdens stressvolle situaties het hersengebied dat mij 'ik' maakt loslaat, een lichamelijke coping strategie - zou Swaab zeggen. Misschien wel.
Wat is echt? Alles om mij heen is speelgoed, alles is een spel, een toneelstuk, een gedachte in het hoofd van God, hoe je wilt. Concreet: ik sta op het punt mij terug te trekken van de klus die ik deed, en mijn onkunde en onvermogen te erkennen - en toch voel ik me geen verliezer. Want het is niet echt echt, hooguit een verwarrende alinea, hooguit een pion in de ganzenbordput. Ik sta op het punt te solliciteren naar mijn droombaan, een plots opgedoken promotieplaats waarbij ik een onderzoeksvoorstel naar eigen keuze kan doen - en toch heeft het iets abstracts, alsof het een roep is uit een andere wereld, alsof het buiten mij om gebeurt. Ik heb net gehoord dat ik mijn master met hele hoge cijfers gehaald heb, en ik zou moeten juichen - maar toch lijkt het alsof het om iemand anders gaat, en niet om mij.
(Ik ben wel blij voor die iemand anders, trouwens. Ik hoop ook van harte dat hij die promotieplaats krijgt. Maar dat terzijde.)
Het is alsof ik een toeschouwer ben, niet de hoofdrolspeler. Een toeschouwer die zijn eigen handelen beziet, vanuit oprechte interesse, maar ook met een zekere distantie. Mijn eigen Ander.
De vraag naar 'echt' en 'namaak' duikt continu op. Waarom doet een nederlaag van mijn favoriete voetbalclub, of een verdrietige scène in een mooie film, mij meer verdriet dan een cholera-epidemie waarbij honderden mensen sterven? Die zin geeft me een naar en schuldig gevoel. Maar zo werkt het wel, bij ons allemaal. 'Echt' en 'namaak' zijn betrekkelijke categorieën. We kiezen ervoor bepaalde zaken als 'echt' te beschouwen: voetbaluitslagen, een dramaserie op Net5, verhalen in studieboeken, een vriendin die opbelt omdat ze verdrietig is, een verhaal over een man die gekruisigd wordt en daarna weer opstaat waardoor jij naar de 'hemel' (wat is dat?) mag en anderen niet. En we kiezen ervoor andere zaken weg te filteren, te negeren, niet als waarheid toe te laten. Maar of we dingen ervaren als 'echt' staat uiteindelijk geheel los van of ze ook echt 'echt' zijn. De namaak kan echter zijn dan de echtste realiteit. Im Westen nichts Neues was echter dan de echte Oorlog. En ik zag nergens zo'n prachtige authentieke Italiaanse haven of Arabische souq als in Tokyo Disney Sea.
Niemand kan illusie en werkelijkheid nog uit elkaar halen, daar komt het op neer. Een enorme bank is van het ene op het andere moment geen tig miljard meer waard, maar een fractie daarvan, waardoor honderden mensen moeten verhuizen of niet op vakantie kunnen. Waarom? Omdat mensen plotseling niet meer in de illusie geloven. Duizenden demonstranten houden een vliegveld bezet omdat ze willen dat hun arme landgenoten hun stemrecht verliezen, en de rechter verzint iets om ze hun zin te geven, en iedereen knielt voor de koning want die is jarig. Is dat echt, of is het een absurdistisch verhaal? Jongemannen blazen tientallen onbekenden op want de bergen in het noorden van het land zijn van hen, en God wil het, en wij kijken met miljoenen naar schokkerige beelden van een mobieltje, en consumeren het geweld met volle teugen, en spreken onze afschuw uit. Is dat dan echt? Hoe weet ik dat? Hoe komt het dan dat het tenenkrommende, immer verergerende gestuntel van Philip Freriks mij echter voorkomt dan extreem geweld in hotels dat ik mij niet voor kan stellen? Hoe komt het dat berichten hierover mij absurdistischer en vreemder voorkomen dan de eerste de beste geweldscène in een actiefilm? Is Mumbai echter dan de lingoballen die even later getrokken worden? Waarom dan?
Begrijp me niet verkeerd: ik vind het verschrikkelijk wat er in Mumbai gebeurd is, en wil daar niets aan afdoen. Maar ik vond het ook verschrikkelijk toen dat Marokkaanse jongetje in Babel doodgeschoten werd. Wat maakt het ene meer waar dan het andere? Met andere woorden, als 'echt' zo los komt te staan van de oorspronkelijke werkelijkheid (als die al bestaat), is het dan zo gek dat soms alles een illusie lijkt?
Over lingoballen gesproken: ik deed een keer mee aan Lingo, een jaar of vijf geleden. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik niet echt was waar ik was, dat alles maar gewoon gebeurde, dat ik een marionet was die deed wat was voorbestemd. Gelukkig was voorbestemd dat we wonnen, zodat ik op vakantie naar Japan kon. Maar de dag ging in een waas voorbij, zo surrealistisch was het.
Ik heb net een vergelijkbaar geldbedrag weggegooid, vermoedelijk. Ik deed een klus, freelance, maar er was een vrij serieuze discrepantie tussen de tijd die men mij verteld had dat het zou kosten, en de tijd die het me daadwerkelijk kostte. Dus ofwel ik leg het bijltje er weldra bij neer, ofwel ze betalen me extra en ik stel mijn reis met een week uit. Ik vermoed het eerste, en dan kan ik naar mijn centen fluiten. Nou ja, centen... Een paar cijfertjes in een computer, eventueel om te vormen tot briefjes papier met het portret van een bijna jarige koning. Is dat dan wel echt? Ik zou het niet durven zeggen. Geld lijkt me de grootste fabel van allemaal, maar tegelijkertijd zorgt die fabel ervoor dat sommige mensen kunnen studeren, en andere niet; dat sommige mensen lang leven, en andere niet; dat sommige mensen veel van de wereld zien, en andere niet. Hoe echt kan iets zijn?
Zou het kunnen dat de grootste illusie van alles, geld, tegelijkertijd een van de dingen is die als het meest echt worden ervaren, en zodoende een enorme invloed op mensenlevens heeft? Hoe meer illusionair iets is, hoe echter het kan worden. Zoiets?
Dit verhaaltje bevat meer vragen dan antwoorden. Een conclusie heb ik ook al niet. Vergeef me.
Herfstavond Den Haag is donker en guur. Weinig mensen wagen zich op straat, en zij die er wel zijn lopen snel door, dik ingepakt. Alles lijkt net echt. Maar ik weet wel beter. Ik heb je in de smiezen, meneer de regisseur. Nog even en ik vind je. Er moet een manier zijn om achter die gevels te kijken.
Dan rest slechts de vraag: wil ik dat wel?
Subscribe to:
Posts (Atom)