Sunday, 28 December 2008

Daydream

Seen in the Lonely Planet Thailand, edition 2018:

"[Our pick] Magnolia Guesthouse (0 3525 1234; www.magnoliaguesthouse.com; 28 Soi 2, Th Phra Chang; dm 100 B, s 300 B, d/tw 500 B). Excellent guesthouse, conveniently located in a quiet alleyway near the Old City. Rooms are clean, nicely decorated and come with private bathrooms. Budget travelers may opt for the spacious bamboo rooftop dormitory instead. The friendly multilingual owners provide their guests with a wealth of information on local culture and history as well as useful insider's travel tips. On request, they can also organize treks in the surrounding mountains. Other amenities here include a large, shady garden; free wireless internet for guests; bicycle rental (50 B/day); a decent breakfast menu (try the organic muesli with fresh fruit); and, best of all, a small bar with a selection of imported Belgian beers.
The Magnolia restaurant next door (dishes 50-250 B) belongs to the same owners, and serves a variety of organic dishes (Western, Asian and fusion). The soups and salads are particularly recommended. If you stay in the guesthouse, you'll receive a 10% discount on your food bill."

Friday, 26 December 2008

Bericht van Tatou (I)

Hallo allemaal! Vandaag heeft Aike me gevraagd om een stukje te schrijven voor zijn weblog. Mijn naam is Tatou, en ik ben het reisgenootje van Aike. Ik ben voor het eerst op reis. Ik vond het wel spannend, maar ook heel leuk dat hij me gevraagd had om met hem mee te gaan. En ik heb er geen seconde spijt van gehad! Het is echt waanzinnig mooi hier, en lekker warm, en het eten is heerlijk en we hebben het heel gezellig met elkaar. We hebben al veel dingen gezien. Heel veel tempels en boeddhabeelden, bijvoorbeeld. Sommige beelden zijn zo ontzettend mooi! Vandaag hebben we twee hele beroemde tempels bezocht, in een was een heel lang beeld van een liggende boeddha met hele grote voeten, en op de voetzolen stonden ook nog tekeningen. Die andere was groen en helemaal niet zo groot maar de tempel en alle beelden erom heen waren dat wel, en ze waren bedekt met heel veel goud en mozaiek en alles was versierd met beelden, echt supergaaf!

Maar we doen ook andere dingen. Eergisteren zijn we naar de film geweest. Het ging over buitenlandse wezens die de aarde kwamen redden van de mensen. Ik vond het een hele mooie film, vooral aan het einde toen iedereen stil was en de natuur voelde. Ik denk dat het heel belangrijk is om de natuur te voelen, en dat mensen soms zo hard rennen dat ze vergeten zijn hoe dat ook alweer moet. Maar het is helemaal niet moeilijk, je hoeft alleen maar stil te zijn en te luisteren naar de bomen en de vogels! In Bangkok zijn niet zo veel bomen maar wel veel vogels, vooral in de tempels. En daar zijn ook van die grote gouden gebouwen waar je niet in kunt, ze hebben de vorm van een bel maar zijn veel en veel groter. En er zijn ook kleine belletjes die tinkelen in de wind, dat is zo'n prachtig geluid. Ik denk dat de Boeddha dat ook vindt, dat ze het daarom doen. Maar er zijn ook enge beelden, van boze monsters en slangen enzo. Vandaag heeft Aike een foto van me gemaakt terwijl ik in de mond zat van het beeld van een soort leeuw, haha! Ik wist dat het maar een beeld was maar vond het toch een beetje eng. Maar gelukkig heb ik een schild om me te beschermen.

We zijn ook naar een poppentheater geweest, dat vond Aike heel leuk geloof ik maar ik vond die poppen eng want eentje met een heel gemene grijns en slagtanden probeerde me in mijn neus te bijten! Gelukkig zijn de meeste mensen verder heel aardig tegen me. Toen we die mooie wandeling maakten in de jungle vorige week ging de Duitse meneer allemaal foto's van me maken. En de meisjes die in de restaurants werken lachen naar me, en sommige willen me aaien. Ik vind het heerlijk als mensen me over mijn snuit aaien! Very Happy:D Soms denken ze dat ik een muis ben, dat vind ik een beetje stom maar Aike zegt dat dat komt omdat hier geen gordeldieren wonen dus ik ben de eerste die ze zien. Vandaag waren er drie jongetjes die met me op de foto wilden, en een hele groep schoolkinderen die me allemaal wilden aaien! Ik vond het wel leuk maar word er ook een beetje verlegen van. Er waren ook twee Amerikanen, die begonnen met ons te praten toen ze zagen dat Aike een foto van me maakte. Ze vonden het zo leuk om een gordeldier te zien want ze kwamen uit Texas en daar zijn ook heel veel gordeldieren. Ik kom helemaal niet uit Texas, gewoon uit Magnolia, maar dat wisten ze natuurlijk niet. Ze hadden een aap die ook altijd meeging op reis en op de foto ging. Hij droeg altijd kleding van het land dat hij bezocht. Maar jammer genoeg was hij vandaag in de auto gebleven dus ik heb hem niet ontmoet.

Aike heeft gezegd dat hij ook een website voor me gaat maken, op feesboek ofzo. Daar kan ik dan al mijn foto's opzetten. Dat lijkt me leuk, dan kunnen jullie allemaal mijn foto's zien! Het zijn er al heel veel want die Aike die gaat maar door met foto's maken, hij houdt maar niet op! Gisteren was er nog een vriendin van hem gekomen uit Engeland, maar ze komt uit Oostenrijk, en ik kan niet zo goed verstaan wat ze zeggen als ze met elkaar praten maar het is wel gezellig. Zij gaat de komende weken met ons mee geloof ik. Over een paar dagen gaan we naar een heel mooi strand, lekker zwemmen! Daar heb ik heel veel zin in. En dan gaan we weer andere landen bezoeken, spannend! Hopelijk kan ik later nog een keertje wat schrijven hier. Tot dan!

Liefs,
Tatou

Thursday, 25 December 2008

Goden, engelen en demonen. Een kerstverhaal

Ik ben in Bangkok, Stad der Engelen! Of, zoals ze eigenlijk heet, Krung Thep Mahanakhon Amon Rattanakosin Mahinthara Yuthaya Mahadilok Phop Noppharat Ratchathani Burirom Udomratchaniwet Mahasathan Amon Piman Awatan Sathit Sakkathattiya Witsanukam Prasit. Maar laten we het bij Bangkok houden, dat bekt wat makkelijker.

Als ik om zeven uur 's ochtends aankom is de ochtendspits al in volle gang. Ontelbare auto's, taxi's, scooters, bussen en tuktuks wurmen zich door de te nauwe straten. De stad baadt in een dikke laag uitlaatgassen. De stoepen staan vol met kraampjes waar boeddhistische amuletten, schoenzolen, vleesspiesjes, overhemden, tweedehands speelgoed, noodlesoep, te offeren fruitmandjes, sjaals, sieraden, geroosterde geleedpotigen en bananen verkocht worden. Ik loop naar Khao San Road, 's werelds beroemdste backpackersstraat, op zoek naar een ontbijt en accommodatie.

Ik zal al te hyperbolische beschrijvingen van de Khao San hel hier nu achterwege laten, want het zou me toch maar weer boze reacties opleveren van types die denken dat stijlfiguur een ander woord is voor etalagepop. Maar stel u de meest toeristische straat voor waar u ooit was, en vermenigvuldig dat met tien. Dag en nacht flipfloppen grote menigtes schaars geklede, blubberige westerlingen deze straat op en neer. Ze zijn op zoek naar alcohol, goedkope t-shirts, bustickets naar feesteilanden, en namaak-rijbewijzen en -duikcertificaten. Geen al te zware zoektocht.

De Khao San hel is het jachtgebied van grote groepen verkopers, regelaars, sjacheraars en zwendelaars. Velen van hen hebben zich vermomd als tuktukchauffeurs. Op pas aangekomen reizigers (eenvoudig te herkennen aen de onzekere, zoekende blik en de grote rugzak) reageren ze zoals een dorstige malariamug reageert op een bezweet lichaam: genadeloos. Ze bieden je spotgoedkope tours aan (die eindigen in een afgelegen winkel, waar je gedwongen wordt dure spullen als edelstenen aan te schaffen). Ze bieden aan je naar de 'officiele' tourist information te brengen (voor 5 baht, yeah right). Ze proberen je wijs te maken dat je het vervolg van je reis zo snel mogelijk moet boeken (bij een louche busmaatschappij die hun commissie betaalt). Ze proberen je guesthouses in te sleuren, soms door je de weg te versperren. Ze vertellen ingenieuze fabeltjes over de verschillende kleuren nummerborden van tuktuks - de 'goede' kleur is spotgoedkoop, want door de regering gesubsidieerd (volstrekte onzin, het is gewoon weer een manier om je naar een edelstenen- of zijdewinkel te krijgen). Ze proberen betrouwbaar te lijken door hun collega's zwart te maken. Ze zijn een meute hongerige hyena's. Vertrouw ze niet. Maak niet de 'fout' hun vragen te beantwoorden, een praatje te maken, want je komt heel moeilijk van ze af. Helaas: kortaf afwijzen of negeren is de enige manier om als pas gearriveerde reiziger ongeschonden de Khao San hel door te komen.

Het is een beleid dat je hier voortdurend vol moet houden, als je je gewoon te voet, per bus en per boot door de stad wilt verplaatsen. 'Tuktuk! Tuktuk!' en 'Taxi! Taxi!' zijn de woorden die je hier het meeste hoort, niet zelden tamelijk agressief geuit. Maar ik wil helemaal geen ritje maken in zo'n kuttuktuk. Niet alleen omdat het duurder is en omdat sommige chauffeurs niet te vertrouwen zijn - ook omdat ze als idioten rondracen en je je leven niet zeker bent in zo'n ding.

Maar genoeg over de touts, de tuktuks en de Khao San hel. Bangkok heeft veel meer in huis dan dat. Bangkok is groots, indrukwekkend, meeslepend en chaotisch. Het is een stad met een januskop - meer dan enige stad waar ik ooit was. Aan de ene kant is het een hypermoderne Aziatische stad, compleet met gigantische warenhuizen, indrukwekkende wolkenkrabbers, een obsessie voor modetrends en gadgets, seven-elevens op elke straathoek, enzovoorts.

(Een teleurgestelde reiziger vertelde me dat Bangkok precies was 'als New York of Londen' - volstrekte flauwekul, natuurlijk, maar het illustreert wel aardig hoezeer veel westerlingen Azie associeren met nostalgische beelden van een traditionele samenleving, en de arrogantie hebben om Aziatische (hyper)moderniteit af te doen als verwesterlijking. Vaak heb ik bijvoorbeeld de fabel moeten horen verkondigen dat Japan zo 'westers' was - waarom, omdat de levensstandaard er zo hoog is als bij ons, en omdat mensen niet meer in bamboe hutjes met rijstpapieren wanden wonen...?)

Maar aan de andere kant is Bangkok een stad met schitterende tempels, met betoverende labyrinten aan steegjes, met zangvogeltjes in bamboekooitjes en poppenkasttempeltjes bij huizen en kantoorgebouwen, met ontelbare grote en kleine markten en stalletjes en kraampjes waar alles verkocht wordt wat je je maar voor kunt stellen, met roestige boottaxi's in verstopte kanalen, met een levendige handel in (al dan niet namaak) antieke amuletten, met sloppenhuisjes en metershoge gouden Boeddha's. Een stad waar soms de geur van citroengras boven de stank van de uitlaatgassen weet uit te komen. Een stad met heel veel verhalen, oude en jonge, traditionele en hypermoderne. En heel veel tactieken en strategieen en individuele wegen door de jungle (cf. De Certeau). Een stad, kortom, om naar hartelust in te verdwalen.

Een van de meest fascinerende aspecten van de Thaise samenleving is de intieme verwevenheid van religie met nagenoeg alle aspecten van het leven - met sociale, economische en politieke structuren. De natie is boeddhistisch, de staat wordt beschermd door de Boeddha, en de koning is goddelijk. Thailand is extreem nationalistisch, en dat nationalisme heeft een sterk religieus karakter. In tempels wappert trots de nationale vlag. Overal waar je gaat zie je grote, uitbundig versierde portretten van de koning, compleet met religieuze symbolen. Voor aanvang van elke toneelvoorstelling of bioscoopfilm wordt het volkslied gespeeld, waarbij iedereen moet gaan staan. Ondertussen wordt op foto's getoond hoe de koning armen en zieken verzorgt, hoe hij hartstochtelijk aanbeden wordt door het volk, en hoe ook de moslims in het zuiden met hun hand op het hart het volkslied meezingen. Jaja.

Ik bezoek een voorstelling in het fraaie Joe Louis Theatre. Poppentheater is een van de meest fascinerende vormen van theater, en Thais poppentheater is van een grote schoonheid. Elke pop is ruim een meter hoog, en wordt bespeeld door drie mensen. De poppen stellen goden voor uit het hindoe-pantheon, en de verhalen die verteld worden komen uit de Upanishaden. Vandaag kijken we naar het verhaal van de geboorte van Ganesha - hoe Shiva na een periode van ascese thuiskomt, zijn zoon die hem de weg verspert onthoofdt (zonder te weten dat het zijn zoon is), en hem vervolgens weer tot leven wekt door hem een olifantenhoofd te geven. Het is een fantastisch spektakel, zeker de oorlogsscene waarin de demonen de hemel aanvallen en overwinnen, en de liefdesscene tussen Shiva en Parvati. An het einde van de voorstelling wordt iedereen opgeroepen Ganesha te aanbidden. Ook kunst en religie zijn hier moeilijk te scheiden.

En nou wil ik echt nooit meer horen dat het boeddhisme niet-theistisch zou zijn, en dat boeddhisten geen goden aanbidden...!

Oh ja, er was ook nog een ander verhaal. Iets met een kindje in een kribbe in Betlehem. (Tegenwoordig staat er een hele grote betonnen muur om het stadje, en kunnen mensen niet meer zo eenvoudig van Nazareth naar Betlehem reizen, maar dat geheel terzijde.) Dat kindje dat daar geboren werd zou ook een god worden, en de engelen zongen hem lof toe boven de velden in de omgeving. (Tegenwoordig kunnen daar geen herders meer komen, want er zijn bewapende nederzettingen gebouwd, mar dat geheel terzijde.) Ik vraag me af of die engelen daar toen ook uit de Stad der Engelen kwamen. Als dat zo was zijn ze van ver komen vliegen.

Deze god werd niet onthoofd, zoals Ganesha, maar ook hij zou gedood worden. Wat is dat toch met goden, dat we ze dood willen hebben?

Op de trappen van een groot warenhuis in de Stad der Engelen staat een groep van dertig tienermeisjes kerstliedjes te zingen. Twee metershoge kerstbomen trekken de aandacht: de ene is geheel gemaakt van oude CD's, de andere van lege blikjes cola. Winkelbediendes dragen kerstmanjurkjes en diademen met rendiergeweitjes. Uit de luidsprekers blert Wham. Overal branden lichtjes. Kerstmis in Krung Thep.

Ik denk niet dat de tuktukchauffeurs en zwendelaars zich realiseren dat er vandaag een god geboren is. Maar hij heeft dan ook geen olifantenhoofd. In dat geval zouden ze wellicht bang worden, nu niet. Toch hoop ik dat ook zij een mooie dag zullen hebben, met veel licht en liefde. Net als iedereen die dit leest, overigens.

Vrolijk kerstfeest.

Sunday, 21 December 2008

Medicijnen

Een beetje hypochonder gaat goed voorbereid op reis. In mijn rugzak bevinden zich onder meer een EHBO-tasje (met pleisters, gaasjes, verband en dergelijke), paracetamol, zonnebrandcreme, insektenspray met DEET, een geimpregneerde klamboe, malarone, loperamide, pillen tegen wagenziekte, een pompje voor slangenbeten, prrrikweg, voorbehoedsmiddelen, echinacea, ORS zoutoplossing, neusspray en vitaminepillen. Voor de goede orde: daarmee heb ik nog niet eens alles wat de Lonely Planet en KLM Travel Clinic me adviseerden bij me. Maar het is een hele verzameling.

Natuurlijk word je vroeger of later ziek. Ik hoop van harte dat krengen als malaria of dengue me bespaard zullen blijven, maar een aanval van reizigersdiarree op zijn tijd is onvermijdelijk. Gelukkig is het in de meeste gevallen betrekkelijk onschuldig, en duurt het meestal niet al te lang. Maar je kunt je er wel even ontzettend beroerd door voelen.

De bacterie zat al een poosje in mijn lichaam, zo vermoed ik. Afgelopen dinsdag, onderweg naar het natuurgebied waar we onze trektocht zouden gaan houden, kreeg ik van een reisgenoot een kokospannenkoek. Hij en zijn vriend aten er samen vijf, ik hield het bij eentje. De daaropvolgende dag moesten beide jongens eraan geloven: misselijkheid, overgeven en diarree. Ik leek de dans te onstpringen. Ik was weliswaar misselijk, maar daar bleef het bij. De vele bananen en witte rijst stopten de boel aardig, en mijn lichaam leek de bacterie onder de duim te houden. Kennelijk had de echinacea mijn weerstand behoorlijk verhoogd.

Toch ging ik me in de loop van de derde dag steeds slechter voelen. Ik was misselijk en had hoofdpijn. Een en ander zal ook te maken hebben gehad met de vermoeidheid, en met het gehobbel van onze safari-truck. Ik ging vroeg naar bed, en de volgende dag voelde ik me weer een stuk beter.

Maar helaas, de bacterie was nog niet weg. Wellicht had hij versterking gekregen, wie zal het zeggen. Maar toen ik gisteren met de trein van Chiang Mai naar Phitsanulok ging, voelde ik me gaandeweg steeds beroerder worden. Dit was geen simpele wagenziekte, dat begreep ik wel.

Nu is het altijd een beetje spannend, aankomen in een nieuwe stad - zeker als je nog op zoek moet naar accommodatie. Ik negeer de types op het station die me in een taxi proberen te sleuren, en ga op zoek naar de lokale Tourist Information om een kaartje van de stad te krijgen. Het is heet, en dan is het geen pretje om met een grote rugzak te lopen, zeker niet als je je misselijk voelt. Als de Tourist Information niet op de plek blijkt te zijn waar ze volgens de reisgids zou moeten zijn, begeef ik me maar naar een van de guesthouses die mijn reisgids me aanraadt. De eerste is donker en onvriendelijk. Dan maar naar de jeugdherberg, die zich even buiten de stad bevindt. Omdat ik geen kaart heb ga ik op zoek naar een tuktuk of fietstaxi. De eerste zegt dat de jeugdherberg dicht is - maar hij weet nog wel een ander adresje. Jaja, maak dat de kat wijs. De tweede wil me er wel heen brengen, voor vijftig baht, nee dertig, vooruit veertig. Hij begint te rijden, maar zijn collega roept iets naar hem, en geeft hem verdere instructies. Hij fietst twee minuten, brengt me naar een hotel om de hoek, en wil zijn veertig baht hebben - de jeugdherberg is namelijk dicht, zo beweert hij. Ik begin geirriteerd te raken, vermoedende dat ze commissie krijgen van dit hotel. Of zou de jeugdherberg echt dicht zijn, en zijn ze alleen maar behulpzaam...? Ik weet het niet. De jongen wil zijn veertig baht, wat belachelijk is want hij heeft me alleen maar de hoek om gebracht. Twintig dan? Om van het gezeur af te zijn geef ik het hem.

Ondertussen rommelt het in mijn buik. Ik heb geen zin meer in vergelijkend warenonderzoek en neem een kamer. En dat blijkt een hele goede beslissing. Dan maar niet het goedkoopste van het goedkoopste: maar voor 7 euro krijg ik een kamer die schoon is, vrij van ongedierte (in tegenstelling tot het vorige guesthouse, waar ik in mijn kamer bezoek kreeg van muggen, kakkerlakken en gekko's), een eigen douche en toilet heeft, en voorzien is van airco. Normaliter overbodige luxe, maar in dit geval niet. Al snel leidt mijn beroerdheid namelijk tot overgeven en diarree. En dan dank je de lieve Heer voor een eigen toilet en een warme douche, en geniet je met volle teugen van een zacht bed en een TV met BBC World.

Om mijn misselijkheid te bedwingen ga ik op zoek naar domperidon. Nu is het in Thailand geen probleem om medicijnen te krijgen. Ik wist dat Japanners pillen slikken als waren het snoepjes, maar Thai zijn zo mogelijk nog erger. Letterlijk op elke straathoek vind je wel een drogisterij/apotheek, en ook klinieken zijn overal. Veel medicijnen zijn zonder recept verkrijgbaar. Ook 's avonds zijn de meeste apothekers gewoon open, en dat komt goed uit. Binnen de kortste keren heb ik een grote drogisterij/apotheek gevonden. Ik loop naar binnen, en word geholpen door een apothekersassistente met een betoverend lieve glimlach. Ze wil van me weten wat mijn symptomen zijn. Spontane hartkloppingen, kan dat?

Voor het luttele bedrag van een euro dertig krijg ik drie zakjes pillen mee. Behalve domperidon, tegen de misselijkheid, krijg ik pillen tegen buikkrampen en tegen de diarree zelf. De apotheker, een vriendelijke oudere dame, zegt me morgen terug te komen als ik dan nog steeds last heb van diarree - dan geeft ze me antibiotica. Antibiotica, na een dagje diarree? Geen wonder dat steeds meer bacterieen multiresistent worden...

Eigenlijk wil ik geen pillen. Eigenlijk wil ik dat een lieve apothekersassistente me instopt en kruidenthee voor me maakt en me met een Thais accent sprookjes voorleest.

(Nee, dat maakt me nog geen seksistische orientalist. Dat maakt me gewoon een kleine jongen die zich beroerd voelt en vertroeteld wil worden - zoals elke man, wanneer hij ziek is.)

Ik slik braaf mijn pillen, lepel een yoghurtje leeg, en geniet van een lange nacht slaap. De volgende ochtend voel ik me als herboren, en ga ik de stad verkennen.

Toevallig kom ik langs de Tourist Information. Als ik haar ernaar vraag, vertelt de jongedame die er werkt me dat de jeugdherberg vorig jaar gesloten is. Dus toch.

De moraal: niet iedereen wil je oplichten, veel mensen zijn gewoon behulpzaam. Het is wel eens goed je dat te realiseren, beinvloed als je bent door waarschuwende woorden in je reisgids en door vervelende ervaringen, van jezelf of anderen. Maar uiteindelijk willen de meeste mensen gewoon het beste voor elkaar.

Daarom gaan ze medicijnen studeren, of farmaceutische wetenschappen. Bijvoorbeeld.

Friday, 19 December 2008

De trektocht

Chiang Mai is niet alleen een belangrijk cultureel centrum, het is ook de stad van waaruit de meeste trektochten georganiseerd worden. Het noorden van Thailand heeft namelijk een prachtig groen heuvellandschap, dat zich prima leent voor meerdaagse wandeltochten en andere buitensporten. Bovendien wordt het gebied bewoond door verschillende kleurrijke minderheden, zoals de Karen en de Hmong. De toeristenindustrie in Chiang Mai heeft de heuvels en hun bewoners slim omarmd, en overal zie je een- of meerdaagse trektochten geadverteerd. De verschillende touroperators bieden allemaal ongeveer hetzelfde aan: een trip naar de heuvels, een ritje op een olifant, een mooie wandeling, een of twee overnachtingen in een 'hilltribe village' (een dorp bewoond door Karen of Hmong), en als klap op de vuurpijl raften op een woeste rivier.

Toch is het belangrijk om te vergelijken. Een maand of twee geleden stond er een uitgebreid artikel in de reisbijlage van de Volkskrant over dergelijke trektochten in Noord-Thailand. Er werd terecht aandacht gevraagd voor de problemen die deze vorm van toerisme met zich mee kunnen brengen. Zo is er de mogelijkheid dat gemeenschappen economisch totaal afhankelijk worden van toerisme, dat het geld in een paar zakken verdwijnt en niet de hele gemeenschap ten goede komt, en dat jonge vrouwen tegen hun zin vastgehouden worden in dorpen, om in klederdracht en met ringen om hun nek rond te lopen en voor toeristen te poseren. Aan de andere kant: het 'hill-tribe' toerisme heeft er wel voor gezorgd dat de Thaise regering de minderheden niet meer links laat liggen, dat de levensstandaard van veel straatarme gemeenschappen (deels vluchtelingen uit Birma, waar ze 'etnisch weggezuiverd' zijn door het dictatoriale regime) omhoog is gegaan, dat er meer onderwijs en betere gezondheidszorg beschikbaar zijn, et cetera. Het beeld is dus niet eenzijdig: maar het is wel belangrijk om je hierin te verdiepen, en bij de keuze voor een trektocht te kijken naar de wijze waarop de touroperator zich verhoudt tot de bezochte gemeenschappen. Dat verschilt namelijk nogal.

Toerisme heeft verschillende vormen. Het kan lokale culturen en tradities vernietigen, en een minstens zo desastreuze invloed hebben op natuur en milieu. Maar ik geloof oprecht dat reizen niet zo destructief hoeft te zijn, en dat het ook een positieve bijdrage kan leveren aan kennis van andere culturen - en zo aan wederzijds begrip. Cynici mogen het hierin met me oneens zijn, zulk idealisme verwarren met snobisme, en menen dat er de facto weinig verschil is tussen de package deal-toerist die zich een weg door het Aziatische nachtleven zuipt en de onafhankelijke reiziger. Ik ben er echter van overtuigd dat je als toerist een verantwoordelijkheid hebt ten opzicht van het land dat je bezoekt, en dat je toch echt kunt kiezen of je een positieve dan wel een negatieve invloed wilt hebben. Het maakt bijvoorbeeld wel degelijk een verschil of je eet in westerse restaurantketens dan wel in lokale restaurantjes; of je een tempel bezoekt met ontbloot bovenlijf dan wel met een net overhemd; of je vliegt naar dat grote internationale hotel op een eiland in een 'national park', dan wel de boot neemt en in een familie-guesthouse verblijft. In dit geval: ik geloof dat het een verschil maakt of je met een tour meegaat die met grote letters 'visit real longneck and big ear women' adverteert, dan wel in zee gaat met een organisatie die misschien iets duurder is, maar wel gidsen heeft die zelf uit de gemeenschap komen, een deel van de opbrengst investeert in een lokale school, en deelnemers oproept respect te hebben voor de lokale cultuur en natuur.

Zo kwam ik uit bij Eagle Tours.

Het gezelschap bestaat uit elf mensen: onze gids Doh (zelf afkomstig uit een Karen-dorp), de chauffeur, een stagiaire, en acht toeristen (afkomstig uit Duitsland, Zwitserland, Argentinie, Israel en Nederland). Ik ben de benjamin in het gezelschap. We reizen in een safari-truck met Spartaanse bankjes. Er wordt vrolijk gekletst, en lekkernijen worden uitgewisseld. Na een stop bij een markt, waar bananen en bivakmutsen worden ingeslagen, begeven we ons naar onze eerste activiteit: een ritje op een olifant.Toegegeven, dat is natuurlijk wel enigszins toeristisch - maar het is ook een belangrijke bron van inkomsten voor de families die het organiseren.

Oh olifant, prachtig dier! Hoe vaak heb ik u als kind niet bewonderd, daar in het verre Emmen! Maar nog nooit reed ik op uw rug. En wat voor rug! Groot, ruw, gerimpeld, en bedekt met dikke haren. Moeiteloos draagt u drie mensen, over steile bospaadjes en door beekjes. Wat een hoogte, wat een gehobbel! En wat heeft u een ontzagwekkend grote eetlust. Nog nooit heb ik een dier gezien dat zo moeiteloos drie trossen bananen wegwerkte, om vervolgens schaamteloos om nog meer te bedelen. Dank voor deze rit!

De lunch bestaat uit door Doh gemaakte, smakelijke Pad Thai noodles (milieuvriendelijk verpakt in bananenblad) en verse watermeloen. Dan rijden we weer verder. Na een woeste autorit over stoffige wegen met grote kuilen is het tijd voor de wandeling. We lopen door bossen en langs rijstvelden, die dit seizoen droogstaan. Nu lopen er waterbuffels, te herkennen aan hun grote kromme hoorns. Doh blijkt de natuur hier op zijn duimpje te kennen. Hij haalt gember en citroengras uit de grond, vertelt ons hoe bamboe groeit en verrast ons met verse papaya. Na een tijdje komen we door een dorp. Een oudere vrouw is rijst aan het fijnstampen. Ze draagt fraaie handgemaakte doeken. De huizen zijn van bamboe of hout, en staan op palen. Naast een zonnepaneel, dat het dorp van een beetje electriciteit voorziet, zit een man boven een vuurtje soep te koken. Honden, katten, kippen, hangbuikbiggetjes en kleine kinderen scharrelen rond. Her en der staan scooters. De Malinowski of Evans-Pritchard in mij wordt wakker, en ik stel mij voor hoe het zou zijn om hier een jaar te wonen, te werken en ceremonieen bij te wonen. Ik kan mij vervelender onderzoek voorstellen.

We overnachten in een volgend dorp, waar we slapen in een eenvoudige bamboehut op palen. Het toilet bestaat uit een gat in de grond met een emmer water daarnaast. Doh maakt een heerlijke avondmaaltijd met de kruiden die hij tijdens de wandeling gemaakt heeft, en andere verse groenten die hier groeien. Na de maaltijd bezoeken we een familie. Hun huis lijkt zo uit een openluchtmuseum te komen. Ook dit huis staat op palen; onder het huis scharrelen de dieren rond. We zitten rond de vuurplaats, waarboven stukken vlees en vis gerookt worden, en krijgen thee in bamboe bekers. Doh beantwoordt onze vragen over de lokale gemeenschap en hun cultuur, maar ik blijf met veel vragen zitten. De gastheer rookt een pijpje; zijn jongste kijkt ons verbaasd aan. De verwondering is wederzijds.

Dank u wel voor de thee. Tablu doma, zoals men hier zegt.

De sterrenhemel is onbeschrijflijk vol.

's Ochtends is het ijskoud. Ik heb mijn fleece aan, lig in mijn dikke slaapzak en heb zelfs nog een extra deken, maar alsnog is het koud. Ik slaap onrustig. Spoken uit het verleden en uit de toekomst bezoeken me in hun dromen. Wat een andere wereld.

Als we verder trekken, is het leven in het dorp al weer in volle gang. Boven een vuurtje pruttelt een pan, maar niemand houdt het in de gaten. Een jonge vrouw is druk met haar weefgetouw in de weer. Een oude dame staat hout te hakken. We verlaten het dorp, en lopen verder. De heuvels gaan flink op en neer, en zijn bedekt met volle wouden. Je zou je in de Vogezen wanen, ware het niet dat de vegetatie zo anders is. Het groen komt in vele tinten. De bomen hebben grote, dikke bladeren, en sommige stammen krullen vrolijk. Her en der groeien rode orchideeen. Onbekende zoete geuren bereiken onze neusgaten.

Ons pad volgt een kringelend beekje. Doh vindt rode pepertjes en yams. Bij de lunch krijgen we ter plekke verzamelde bamboestengels, gevuld met kleefrijst en kokosmelk, gekookt in een kampvuurtje. 's Middags wordt het landschap ruiger. Meermalen moeten we via een wiebelend plankje een rivier oversteken. Als we op een open plek komen, klapt Doh naar de bomen aan de overkant. Als reactie slingert een gibbon zich van de ene naar de andere boom. Andere gibbons volgen zijn voorbeeld. Ze zijn net zo nieuwsgierig als wij. Had ik nu mijn verrekijker maar meegenomen.

We overnachten in een kamp aan de rivier, opnieuw in een bamboehut op palen. In mijn klamboe huist een grote spin. Een stille oude man maakt het kampvuur, een jongeman maakt een vlot van bamboe, en Doh maakt een heerlijk pompoengerecht voor ons. We zwemmen in de rivier. Ik val ten prooi aan een bloedzuiger, maar dat mag de pret niet drukken. Anderen vallen ten prooi aan vervelende bacterieen, maar dat mag de pret evenmin drukken. Rond het kampvuur gezeten zingen we over de rivier, en over Chang, de olifant. Na de Thaise liedjes volgen de ons meer bekende liedjes. Ook zonder gitaar kan men genieten van een kampvuur. Na de liedjes volgen de raadsels: hoe kwam dat skelet in de woestijn? Wat zat er in dat pakketje? Het is een prachtige avond. Nog nooit zag ik zulke felle sterren, zelfs gisteravond niet.

De volgende ochtend begeven we ons naar de gisteren gemaakte bamboevlotten. Onze bagage wordt naar de auto gebracht, die een stuk verderop staat; wij mogen verder via het water. Doh maakt grappen over de Titanic. Niet geheel ten onrechte, zo blijkt al snel: de rivier heeft een paar gemene stroomversnellingen, en het bamboe onder onze voeten kraakt af en toe vervaarlijk. We razen de rivier af. Het is geweldig.

Na een klein uurtje lopen zijn we bij de auto, die ons met heel veel hotsen en stoten weer naar Chiang Mai brengt. Onderweg genieten we van een laatste lunch, en een kort bezoekje aan een waterval. Om vijf uur zijn we terug in de stad. We bedanken Doh en de chauffeur. We bedanken elkaar voor het fijne gezelschap.

Wat een ervaring.

Monday, 15 December 2008

De stad van de tienduizend Boeddha's

Chiang Mai is vol van religie. Overal zie je tempels - de stad heeft er meer dan driehonderd. Grote tempels, met gouden daken en belvormige pagodes die hoog boven de andere gebouwen uitkomen; en kleine tempels, verstopt in achterafsteegjes. Ook zie je overal in tuinen en op straathoeken kleine poppenkasttempeltjes op palen, uitbundig versierd met bloemetjes en mini-boeddhaatjes. Gezien het grote aantal tempels is het weinig verwonderlijk dat de stad vol is met monniken. Ze vallen op door hun knaloranje gewaden en kaalgeschoren hoofden. Velen van hen zijn nog in hun vroege tienerjaren. Ze lachen, klieren en sms'en, zoals het tieners betaamt - daar verandert een oranje gewaad weinig aan.

In de grote tempels is het een komen en gaan van mensen, mannen en vrouwen, van alle leeftijden. Ze komen bidden, waarbij ze zich een paar maal ter aarde werpen. Ze offeren bankbiljetten door deze te bevestigen aan een soort pijlen. Ze lopen rond pagodes met een lotusbloem in hun hand. Ze laten zich door oudere monniken zegenen en besprenkelen met water. Ze maken foto's van hun familieleden, die lachend voor het altaar zitten. Ze kopen een mandje vogeltjes van een oude dame, om deze vervolgens vrij te laten, wat goed karma oplevert - ook al vliegen de vogeltjes vervolgens netjes terug naar hun hok. Ze brengen de monniken eten. Ze kopen wierookstaafjes, amuletten en ingezegende krasloten. De Boeddha leeft, de Boeddha biedt troost, de Boeddha is big business.

Ik zal geen gedetailleerd verslag doen van elke tempel die ik heb gezien. De verleiding is groot, maar dan zou ik over een paar uur nog in dit internetcafe zitten - en dat terwijl het zonnetje buiten zo lekker schijnt. Ik weet ook niet of u zit te wachten op een uitgebreide architectonische verhandeling over de specifieke kenmerken van een aantal beroemde en enkele minder beroemde tempels in Chiang Mai. Elke tempel is namelijk uniek, en bij elk bezoek aan een nieuwe tempel word je geraakt door een ander detail: de indringende blik van een singha die de wacht houdt, een fraaie dakconstructie, een indrukwekkend altaar met tientallen gouden boeddhabeelden, uitbundige muurschilderingen waarop te zien is hoe prins Siddharta de demonen van Mara bestrijdt, jeugdige monniken die elkaar lachend met een stofzuiger te lijf gaan. Nu eens drukte, dan weer rust; nu eens groots en uitbundig, dan weer bescheiden.

Ik heb in Japan natuurlijk al de nodige boeddhistische tempels gezien. Maar dit is een andere wereld. De materiele cultuur is anders dan de Oost-Aziatische: de beelden hebben andere vormen en gezichtsuitdrukkingen, de pagodes zijn kegel- of piramidevormig en lijken totaal niet op Chinese torens, de beelden en dakornamenten zijn hier vaak goudkleurig en daar veel minder vaak, de daken zijn anders gevormd, enzovoorts. Ook de religie is totaal verschillend: het Mahayana-boeddhisme dat men in Oost-Azie aantreft kent een groot pantheon aan boeddha's, bodhisattva's, geincorporeerde lokale goden, demonische wezens en dergelijke. In het Theravada-boeddhisme, zoals te vinden in de meeste landen in Zuidoost-Azie (en Sri Lanka), wordt daarentegen maar een enkele Boeddha erkend: de historische Boeddha, ook wel Gautama of Shakyamuni genoemd. Theravada-boeddhisten beschuldigen Mahayana-boeddhisten daarom wel van polytheisme, en van het vergoddelijken van de Boeddha, die toch gewoon een mens was - zij het een bijzonder mens. Maar wie een dag in Thailand is, ziet in hoezeer de idee dat het boeddhisme niet-theistisch is (ook vaak verkondigd door westerse boeddhisten) in strijd is met de alledaagse realiteit. De Boeddha wordt aanbeden en vereerd, de Boeddha wordt om hulp gevraagd, de Boeddha is almachtig en overal: de enige grote God, niets meer of minder.

Inconografisch gezien is het hier dan ook een stuk eenvoudiger dan in Japan (of, pak hem beet, Tibet): er zijn veel schitterende boeddhabeelden, in alle vormen en maten, maar je hoeft je nooit af te vragen wie er afgebeeld wordt. De enige uitzondering zijn de beelden van beroemde abten en charismatische monniken uit het verleden, die toch ook een bepaalde goddelijke status hebben weten te verkrijgen. Daarnaast zie je af en toe een Chinese dikke lachende Boeddha (historisch gezien een combinatie van de in het Mahayana populaire messias-boeddha Maitreya en een taoistische godheid, maar dat terzijde), maar in tegenstelling tot China en Japan wordt deze hier niet voorgesteld als een boeddha, maar slechts als een van de discipelen van Gautama. Groot was evenwel mijn verbazing toen ik in een tempel met prachtige jade boeddhabeelden plotseling twee uiterst schattige Jizo-beelden aantrof (Jizo, of Ksitigarbha, is een bodhisattva, uitermate populair in Japan). Toen ik een monnik ernaar vroeg, bleek het om een gift te gaan van een Japanse dame. Maar mijn vraag of dit een bodhisattva was bevreemdde hem, want volgens hem stelden de beelden een leerling-monnik voor.

Afijn, zonder mijzelf verder te verliezen in al te veel details, ziehier een korte samenvatting van de mooiste tempels die ik tot dusverre bezocht heb (op willekeurige volgorde):

- Wai Chiang Man: tempel met een fraaie dakconstructie, en een dito pagode versierd met olifanten.
- Wat Jet Yot: een groot tempelcomplex, met als hoogtepunt een indrukwekkende vijfhonderd jaar oude stoepa, die gemodelleerd is naar de Mahabodhi tempel in India (op de plek waar de Boeddha verlichting bereikte).
- Wat Rampoeng: een prachtig centrum voor meditatie buiten de stad, waar het toeval (of lot?) mij bracht. Rust, stilte en ruimte. En veel buitenlandse gasten, die er een 26-dagige meditatiecursus volgen (waarbij ze niet mogen schrijven, lezen, knuffelen of kletsen - ga er maar aan staan...).
- Wat U Mong: even verderop. Een uitgestrekt tempelcomplex in een bos, met een grote vijver en hoge pagode. Ik had hier een lang en bijzonder gesprek met een jonge Vietnamese monnik, over meditatie, en over of begeerte nou wel of niet slecht is.
- Wat Phra That Doi Suthep: de beroemdste tempel van de regio, schitterend gelegen bovenop een berg. Het fenomenale uitzicht over de stad en de oogverblindende gouden pagode zorgen voor een constante stroom aan (pelgrim-)toeristen, en veel commerciele activiteit in en om de tempel.
- Wat Phra Singh: de mooiste tempel binnen de muren van de oude stad. De drie indrukwekkende, achter elkaar geplaatste gouden boeddhabeelden suggereren oneindigheid, en imponeren. Maar er was ook rust en troost. Het was de plek die het meeste met me deed.
- Wat U Sai Kham: de tempel met de reeds genoemde, schitterende boeddhabeelden van jade, en een vriendelijke Engelssprekende monnik, die me uitgebreid vertelde over Thaise politiek.
- Wat Bupparam: de meest sprookjesachtige van allemaal. Een tempel in een eftelingtorentje, met een fantastische dakschildering en een tuin vol beelden van dieren die allemaal de Boeddha aanbidden.
- Ban Haw Mosque: elke plaats heeft zijn religieuze minderheden. Ik vermoed dat de meeste moslims hier migranten zijn uit Noord-Birma en Zuid-China, te oordelen naar het feit dat er Chinese karakters boven de ingang stonden ('Tempel-waarheid-Chiang Mai', zo stond er, maar dat terzijde). Het interieur was niets bijzonders, maar het was wel de eerste keer dat ik een moskee bezocht met een basketbalveldje op het terrein.

Ik ben dankbaar. Wat een mooie, rijke stad. Wat een mooie plaats om mijn reis te beginnen. En wat veel prachtige Wats.

Friday, 12 December 2008

Liefde op het eerste gezicht

Ik zit in het vliegtuig. Op een beeldscherm maken beroemde acteurs zich belachelijk door kolderieke dansjes te doen, terwijl ze een poging doen liedjes van ABBA ten gehore te brengen. De piloot vertelt ons onze route. Hongarije, Roemenie, Turkije, Iran, Afghanistan, Pakistan, India, Bangladesh en Birma. Voor het eerst dringt het tot me door dat ik onderweg ben naar de andere kant van de wereld, en dat einddoel en -datum van mijn reis ongewis zijn. Even slikken.

Ik kan niet slapen, en lees de Vrij Nederland en de Groene Amsterdammer van vorige week dus maar in een ruk uit. Cees Nooteboom vertelt dat het nodig is om soms een rugzak op te doen en op reis gaan, dat dat een existentiele behoefte is, dat zonder al die reizen hij nooit de boeken had kunnen schrijven die hij heeft geschreven. Wie weet liggen die krabbels van mij wel aan de basis van een nieuwe Avond in Isfahan, mijmer ik. De piloot wijst ons onderwijl op de Mount Everest, die majestueus uitstijgt boven de wolken.

De overstap in Bangkok verloopt vlekkeloos. De luchthaven is mooi, schoon en groot, en ademt een en al vriendelijkheid uit. Het is moeilijk voor te stellen dat het hier twee weken geleden zwart zag van de boze demonstreerders. De jongeman van de beveiliging lacht hartelijk om mijn reisgenootje, Tatou het gordeldier, dat haar kopje uit mijn rugtas naar buiten steekt.

Ik ben op het vliegveld van Chiang Mai, en heb kleingeld nodig voor een telefoontje. De jongen van de Pizza Punt kan niet wisselen, maar geeft me de enige baht die hij heeft. Even later komt hij me nog een muntstuk van tien baht brengen. Hij hoeft niets terug.

Een taxi brengt me naar de stad. We worden beschermd door een drietal kleine boeddhaatjes op de achteruitkijkspiegel. De chauffeur vertelt trots over de vele tempels die de stad rijk is. Overal wapperen vrolijke vlaggen; de rood-wit-blauwe vlag van het land wordt afgewisseld met de gele vlag van het Theravada boeddhisme. De koning kijkt ons van alle kanten toe. In de middenberm staan netjes gesnoeide kegelvormige boompjes. Overal rijden scooters en tuktuks, maar het verkeer is lang niet zo hectisch als ik had gevreesd. Het gemiddelde aantal passagiers per scooter is twee en een half. Ik vang glimpen op van stoepa's en grote boeddhabeelden.

De guesthouse heeft een grote tuin met gezellige tafeltjes en bananenbladeren. Ik word welkom geheten door drie vriendelijke jongedames en een dito jongeman, die me mijn kamer laat zien. Eenvoudig, maar goed genoeg.

Eerst maar even slapen. Ik schrik steeds wakker, bang als ik ben voor iemand die me komt vertellen dat iets niet klopt, dat ik nog iets moet doen, dat ik het niet goed begrepen heb, dat ik niet mag slapen midden op de dag. De overgang van een hele drukke tijd met veel verplichtingen naar een periode waarin je op reis bent en niets hoeft is geen eenvoudige. Cold turkey, zeg maar.

Om half zes wordt het donker. Tijd voor de eerste wandeling. Ik loop door kleine steegjes met gezellige pensionnetjes en eethuisjes met verleidelijk exotisch ogende terrasjes. De maan is vol. Straathonden kijken me verbaasd aan. Een tienerbandje is aan het soundchecken in een hippe bar. De lucht is vol van zoete geuren.

Uit een tempel komt licht. Ik passeer de twee grote witte mythologische leeuwen die de wacht houden, doe mijn schoenen uit en ga naar binnen. Achterin de tempel staat een imposant vijf meter hoog boeddhabeeld. Daarvoor bevindt zich een kleiner beeld, maar deze boeddha heeft wel mooi een aureool van knipperend neonlicht, als ware hij een gokautomaat. Langs de wanden hangen grote schilderijen met scenes uit het leven van Gautama. Monniken in oranje jurken reciteren soetra's, daarbij ondersteund door de oudere vrouwen en tienermeisjes die achter hen zitten. Men kijkt mij aanvankelijk enigszins verbaasd aan, maar als ik na een kwartiertje weer wegga knikt een van de dames me goedkeurend gedag.

De warmte is zacht en mild. De geuren zijn vol en zoet, maar niet overdonderend. Chiang Mai geeft me de ruimte en tijd om rustig rond te kijken, te acclimatiseren, en in een cafe wiens opbrengst naar een olifantenproject gaat mijn eerste Thaise verhaal op mijn weblog te plaatsen.

Ik ben geland.

P.S. Ik wil jullie allemaal nog hartelijk bedanken voor alle lieve mailtjes en berichtjes die ik de afgelopen dagen heb mogen ontvangen. Ik heb helaas nog geen tijd gehad om iedereen terug te schrijven, maar het maakt gelukkig zoveel mooie wensen te krijgen.

Tuesday, 9 December 2008

Grote verwachtingen

Het is bijna zover. Mijn reis staat op het punt van beginnen. Morgenochtend vertrek ik met mijn ouders naar Düsseldorf, om nog even te genieten van een middagje Weihnachtsmarktvertier en een paar smakelijke bekers glühwein. De ochtend daarna stap ik op het vliegtuig, om naar Thailand te gaan.

Ik moet nog veel doen. Er moet nog een tas ingepakt worden en er moet nog een onderzoeksvoorstel afgerond worden. Geen lang verhaal dus, deze keer. Slechts een hartelijke groet. Ik hoop dat iedereen die dit leest een mooie winter heeft, en ik hoop iedereen in de loop van het komende jaar weer in goede gezondheid te ontmoeten. Ik zal jullie missen.

Tien jaar geleden ging ik voor het eerst alleen op reis. Ik had nog nooit gevlogen en was nog nooit buiten Europa geweest, maar ik had me in een avontuurlijke bui opgegeven voor een Japans uitwisselingsprogramma. Ik was vol van de borrelende zenuwen en voorpret. Op een gegeven moment zei een cynische klasgenoot tegen me: 'Als je er zoveel van verwacht, kan het alleen maar tegenvallen.' Tja, wat moet je nou met zo'n uitspraak? 'Als ik niet zulke verwachtingen had gehad, had ik me nooit hiervoor opgegeven,' zei ik maar. Uiteindelijk bleek Japan heel anders te zijn dan ik had verwacht. Veel mooier, vreemder, intenser en echter.

Ook nu koester ik grote verwachtingen. Ik weet dat de reis uiteindelijk heel anders zal verlopen dan ik verwacht, maar ik zie er naar uit. Natuurlijk ben ik bang: voor ziekte (het hoofdstuk over gezondheid in de Lonely Planet leest als een waar horrorverhaal), voor een verkeersongeluk, en een klein beetje voor eenzaamheid. Maar uiteindelijk vertrouw ik op mezelf, op de ander, op God en de Boeddha. Ik denk dat ik een mooie en leerzame tijd tegemoet ga.

Om u een indruk te geven van mijn verwachtingen heb ik hieronder enkele foto's geplaatst.

We spreken elkaar snel.

Wednesday, 3 December 2008

Net echt

Ken je dat, van die momenten waarop alles namaak lijkt? Alsof het leven een filmset is, met prachtige gevels. Alsof alle andere mensen acteurs zijn, of figuranten, in jouw verhaal - ook al weten ze dat misschien niet. Alsof alles een spel is, of een test, of een illusie, of een schaduw. Alsof je leven een Truman Show is, en jij de enige bent die het serieus neemt. Behalve op dit soort momenten. Dan bezie je jezelf plotseling van buiten. Dan weet je niet meer wat echt is en wat een illusie. Dan ben je de man op het schilderij van Magritte, die in de spiegel zijn achterhoofd ziet.

Het zijn momenten die op een vreemde manier tegelijkertijd beangstigend en bevrijdend zijn. Beangstigend, want ze leiden tot grote vragen: wat is er achter die filmsetgevels? Wie heeft dit spel bedacht? Als ik maar een pion ben, of een personage, wie bestuurt mij dan? Maar ze zijn ook bevrijdend, want ze doen je inzien dat al die dingen die het leven zwaar maken - liefdesverdriet, studie- en werkstress, hufterige stadsgenoten - uiteindelijk niets zijn dan ontwikkelingen die het spel in gang moeten houden, niets dan de monsters uit Jurassic Park die er heel echt uitzien maar louter een verzameling nullen en enen zijn, niets dan letters op een vel papier of klodders verf op een doek.

Surrealistisch, dat is het in elk geval. Alsof je je plotseling realiseert dat je een personage bent in een roman van Kafka of Camus. Alsof je uiteenvalt in een subject en een object die werelden van elkaar verwijderd zijn. Alsof je de hoofdrol speelt zonder dat te beseffen.

Misschien is alles wel het product van mijn geest, en is er niets dan mijn geest, misschien heeft mijn geest het allemaal wel geschapen - zou Fichte zeggen. Misschien is de wereld zoals ik die zie niets dan een zwakke schaduw van het pure origineel, en verlang ik daar op dit soort momenten naar terug - zou Plato zeggen. Misschien schep ik de wereld door haar te ervaren, maar ben ik uiteindelijk ook wel het product van een Schepper die mij ervaart, en weet ik mij op zulke momenten bekeken - zou Berkeley zeggen. Misschien is alles een illusie, inclusief de notie dat ik 'ik' ben, en zijn dit de momenten waarop ik 'ik' een beetje los kan laten, en mij voorzichtig onthecht van het lijden van de wereld - zou de Boeddha zeggen. Misschien is het wel een mechanisme in mijn hersenen die ervoor zorgt dat ik tijdens stressvolle situaties het hersengebied dat mij 'ik' maakt loslaat, een lichamelijke coping strategie - zou Swaab zeggen. Misschien wel.

Wat is echt? Alles om mij heen is speelgoed, alles is een spel, een toneelstuk, een gedachte in het hoofd van God, hoe je wilt. Concreet: ik sta op het punt mij terug te trekken van de klus die ik deed, en mijn onkunde en onvermogen te erkennen - en toch voel ik me geen verliezer. Want het is niet echt echt, hooguit een verwarrende alinea, hooguit een pion in de ganzenbordput. Ik sta op het punt te solliciteren naar mijn droombaan, een plots opgedoken promotieplaats waarbij ik een onderzoeksvoorstel naar eigen keuze kan doen - en toch heeft het iets abstracts, alsof het een roep is uit een andere wereld, alsof het buiten mij om gebeurt. Ik heb net gehoord dat ik mijn master met hele hoge cijfers gehaald heb, en ik zou moeten juichen - maar toch lijkt het alsof het om iemand anders gaat, en niet om mij.

(Ik ben wel blij voor die iemand anders, trouwens. Ik hoop ook van harte dat hij die promotieplaats krijgt. Maar dat terzijde.)

Het is alsof ik een toeschouwer ben, niet de hoofdrolspeler. Een toeschouwer die zijn eigen handelen beziet, vanuit oprechte interesse, maar ook met een zekere distantie. Mijn eigen Ander.

De vraag naar 'echt' en 'namaak' duikt continu op. Waarom doet een nederlaag van mijn favoriete voetbalclub, of een verdrietige scène in een mooie film, mij meer verdriet dan een cholera-epidemie waarbij honderden mensen sterven? Die zin geeft me een naar en schuldig gevoel. Maar zo werkt het wel, bij ons allemaal. 'Echt' en 'namaak' zijn betrekkelijke categorieën. We kiezen ervoor bepaalde zaken als 'echt' te beschouwen: voetbaluitslagen, een dramaserie op Net5, verhalen in studieboeken, een vriendin die opbelt omdat ze verdrietig is, een verhaal over een man die gekruisigd wordt en daarna weer opstaat waardoor jij naar de 'hemel' (wat is dat?) mag en anderen niet. En we kiezen ervoor andere zaken weg te filteren, te negeren, niet als waarheid toe te laten. Maar of we dingen ervaren als 'echt' staat uiteindelijk geheel los van of ze ook echt 'echt' zijn. De namaak kan echter zijn dan de echtste realiteit. Im Westen nichts Neues was echter dan de echte Oorlog. En ik zag nergens zo'n prachtige authentieke Italiaanse haven of Arabische souq als in Tokyo Disney Sea.

Niemand kan illusie en werkelijkheid nog uit elkaar halen, daar komt het op neer. Een enorme bank is van het ene op het andere moment geen tig miljard meer waard, maar een fractie daarvan, waardoor honderden mensen moeten verhuizen of niet op vakantie kunnen. Waarom? Omdat mensen plotseling niet meer in de illusie geloven. Duizenden demonstranten houden een vliegveld bezet omdat ze willen dat hun arme landgenoten hun stemrecht verliezen, en de rechter verzint iets om ze hun zin te geven, en iedereen knielt voor de koning want die is jarig. Is dat echt, of is het een absurdistisch verhaal? Jongemannen blazen tientallen onbekenden op want de bergen in het noorden van het land zijn van hen, en God wil het, en wij kijken met miljoenen naar schokkerige beelden van een mobieltje, en consumeren het geweld met volle teugen, en spreken onze afschuw uit. Is dat dan echt? Hoe weet ik dat? Hoe komt het dan dat het tenenkrommende, immer verergerende gestuntel van Philip Freriks mij echter voorkomt dan extreem geweld in hotels dat ik mij niet voor kan stellen? Hoe komt het dat berichten hierover mij absurdistischer en vreemder voorkomen dan de eerste de beste geweldscène in een actiefilm? Is Mumbai echter dan de lingoballen die even later getrokken worden? Waarom dan?

Begrijp me niet verkeerd: ik vind het verschrikkelijk wat er in Mumbai gebeurd is, en wil daar niets aan afdoen. Maar ik vond het ook verschrikkelijk toen dat Marokkaanse jongetje in Babel doodgeschoten werd. Wat maakt het ene meer waar dan het andere? Met andere woorden, als 'echt' zo los komt te staan van de oorspronkelijke werkelijkheid (als die al bestaat), is het dan zo gek dat soms alles een illusie lijkt?

Over lingoballen gesproken: ik deed een keer mee aan Lingo, een jaar of vijf geleden. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik niet echt was waar ik was, dat alles maar gewoon gebeurde, dat ik een marionet was die deed wat was voorbestemd. Gelukkig was voorbestemd dat we wonnen, zodat ik op vakantie naar Japan kon. Maar de dag ging in een waas voorbij, zo surrealistisch was het.

Ik heb net een vergelijkbaar geldbedrag weggegooid, vermoedelijk. Ik deed een klus, freelance, maar er was een vrij serieuze discrepantie tussen de tijd die men mij verteld had dat het zou kosten, en de tijd die het me daadwerkelijk kostte. Dus ofwel ik leg het bijltje er weldra bij neer, ofwel ze betalen me extra en ik stel mijn reis met een week uit. Ik vermoed het eerste, en dan kan ik naar mijn centen fluiten. Nou ja, centen... Een paar cijfertjes in een computer, eventueel om te vormen tot briefjes papier met het portret van een bijna jarige koning. Is dat dan wel echt? Ik zou het niet durven zeggen. Geld lijkt me de grootste fabel van allemaal, maar tegelijkertijd zorgt die fabel ervoor dat sommige mensen kunnen studeren, en andere niet; dat sommige mensen lang leven, en andere niet; dat sommige mensen veel van de wereld zien, en andere niet. Hoe echt kan iets zijn?

Zou het kunnen dat de grootste illusie van alles, geld, tegelijkertijd een van de dingen is die als het meest echt worden ervaren, en zodoende een enorme invloed op mensenlevens heeft? Hoe meer illusionair iets is, hoe echter het kan worden. Zoiets?

Dit verhaaltje bevat meer vragen dan antwoorden. Een conclusie heb ik ook al niet. Vergeef me.

Herfstavond Den Haag is donker en guur. Weinig mensen wagen zich op straat, en zij die er wel zijn lopen snel door, dik ingepakt. Alles lijkt net echt. Maar ik weet wel beter. Ik heb je in de smiezen, meneer de regisseur. Nog even en ik vind je. Er moet een manier zijn om achter die gevels te kijken.

Dan rest slechts de vraag: wil ik dat wel?

Saturday, 22 November 2008

Later

Tommie en Ieniemienie zaten op schoot bij Gerda. Ze zong een liedje voor ze:
"Later mijn kind
als je groter zult zijn
dan moet je werken
dat zul je wel merken
later mijn kind
als je groter zult zijn
wat voor werk
lijkt jou dan fijn?"
Dat lieten Tommie en Ieniemienie zich geen twee keer vragen. Ze werden astronaut, brandweerman en zangeres. Ze werden rijk, succesvol en beroemd. De toekomst was ver weg en mooi.

Later was altijd ver weg, een eeuwige belofte. Later werd ik zeeman, later werd ik kinderboekenschrijver en -tekenaar, later werd ik acteur, later werd ik politicus of diplomaat, later werd ik wetenschapper. Nu nog niet. Later was veilig opgeborgen, aan gene zijde van het nu. Tot voor kort.

Ineens was het later geworden. Zonder aan te kloppen had de toekomst bezit genomen van het heden. En ineens bleken alle grote dromen en idealen tien vogels in de lucht te zijn, en bleven mijn handen vertwijfeld leeg - vooralsnog, tenminste. Het lied van Stef Bos dreunde mijn trommelvliezen binnen:

"We speelden ooit verstoppertje
in de pauze op het plein
we hadden grote dromen
want we waren toen nog klein
de ene werd een voetballer
de ander werd een held
we geloofden in de toekomst
want de meester had verteld
jullie kunnen alles worden
als je maar je huiswerk kent
maar je moet geduldig wachten
tot je later groter bent

Is dit nu later?
is dit nu later als je groot bent
een diploma vol met leugens
waarop staat dat je volwassen bent
is dit nu later?
is dit nu later als je groot bent
ik snap geen donder van het leven
ik weet nog steeds niet wie ik ben
is dit nu later?"

http://www.youtube.com/watch?v=ugZUtCVkIaU&feature=related

Ik wilde er eigenlijk nog niet aan geloven. Diep in mijn hart omarmde ik de Noorse en Amerikaanse afwijzingen voor een promotieplaats en -beurs. Ik solliciteerde niet naar die aantrekkelijke functie die ik tegenkwam, waarbij ik onderzoek en politiek had kunnen combineren - ook al had ik de sollicitatiebrief al af. Ik wilde even rust en ruimte. Ik wilde die tien vogels nog even laten fladderen, daar boven mijn hoofd. En, bovenal, ik wilde 'iets van de wereld zien' en in volledige vrijheid door Azië huppelen, alvorens mij vast te leggen op een woning, baan of partner, in deze of gene stad. Eenvoudig was het niet. Verschillende keuzemogelijkheden bleven door mijn hoofd spoken. Ik las artikelen van en interviews met succesvolle leeftijdsgenoten: publicisten, schrijvers, politici, diplomaten in de dop, artiesten. En wat had ik nou helemaal bereikt? Geen ene donder, inderdaad. Een zeker gevoel van urgentie, gevoed door een soort calvinistisch plichtsbesef, maakte zich bij tijd en wijle dan ook van mij meester. Maar ik vermande me, en kocht doodleuk een ticket naar Thailand. Enkele reis, welteverstaan. Kortom, ik zegde de toekomst nog even brutaal de wacht toe.

In de tussentijd moest natuurlijk wel gewerkt worden, omdat men van de wind nou eenmaal niet kan leven. Na enkele malen bot gevangen te hebben besloot ik mij niet direct meer te richten tot winkeliers en horeca-ondernemers, maar gewoon te gaan werken via een uitzendbureau. Dat had ik eerder moeten bedenken, want ik kon direct aan de slag.

De eerste week werkte ik via uitzendbureau A fulltime bij een bekend warenhuis. Tja, wat zal ik erover zeggen. Het is een hele verantwoordelijkheid hoor, koekjes en kopjes netjes in de schappen leggen, beveiligingsdingen aan sjaals prikken en reusachtige kerstboomtakken van magazijn zus naar magazijn zo verplaatsen, dat begrijpt u wel... Nee, zonder gekheid, de saaiheid spatte van het werk af. Toegegeven, het was wel leerzaam om eens te zien hoe een organisatie disfunctioneert (communicatie en coördinatie zijn niet de meest eenvoudige zaken, zo bleek). En de meeste collega's waren best aardig. Maar het blijft een vreemde gewaarwording, vuilcontainers legen samen met een doctorandus in de economie, en kerstversieringen uitpakken samen met een Master of Science in de psychologie (beide waren net afgestudeerd, net als ik). Nu las ik laatst ergens dat studenten met bijbaantjes de arbeidsmarkt verstoppen, en bijdragen aan werkloosheid onder ongeschoolden, door werk te doen dat eigenlijk bedoeld is voor hen. Bedrijven laten liever studenten het domme werk doen, want die werken harder of zijn betrouwbaarder, weet ik veel. Zo ook in dit warenhuis. Maar eigenlijk is het een beetje raar dat hier mensen met academisch niveau voor ingezet worden.

Ik richtte mij tot uitzendbureau B, gespecialiseerd in horeca en catering. Verscheidene mensen hadden mij laten weten dat zulk werk niets voor mij zou zijn, maar daar was ik het niet helemaal mee eens. Ik kan best dociel glimlachend wijn of koffie serveren, en tafels afruimen moet ook nog wel lukken, zo dacht ik. En inderdaad, het werk bevalt beter dan wat ik in het warenhuis moest doen, al was het alleen maar vanwege de afwisseling. De ene keer sta ik op een congres koffie te schenken, de andere keer bij een galadiner te bedienen, een derde keer in de pauze van een toneelvoorstelling drankjes te verkopen. Toegegeven, ook dit werk heeft zo zijn keerzijden: behalve dat je uitzendbureau je soms doodleuk op het laatste moment afbelt of een dagdeel minder laat werken, en de verdiensten minimaal zijn, is het natuurlijk ook niet echt leuk om door een verwaande windbuil van een pensioenfondsdirecteur geschoffeerd te worden omdat er een druppel koffie op zijn schoteltje ligt. Maar je merkt al snel dat vriendelijkheid in de meeste gevallen wederzijdse vriendelijkheid genereert, en de uitzonderingen leren je op zijn minst dat maatschappelijk succes niet altijd samengaat met elementaire fatsoensnormen - nooit zo'n windbuil worden, luidt het devies. Rondlopend op congressen en officiële diners zie je in elk geval precies hoe het wel en hoe het niet moet. Goede leiders stellen zich beleefd op, zien iedereen staan, laten zich niet verblinden door status. Slechte leiders zijn daarentegen narcistisch, doen uit de hoogte en zijn geobsedeerd door hiërarchische structuren. (Daarom is er ook zoveel slecht leiderschap in Nederland: op het studentencorps, waar de meerderheid van de toekomstige machthebbers rondloopt, zijn hiërarchisch denken, doorgeschoten assertiviteit en nepotisme - en seksisme, niet te vergeten - de norm. Durf die geijkte patronen maar eens achter je te laten, als je jong, ambitieus, talentvol en bovenal onzeker bent.) Hoe het ook zij, volgende week mag ik politieke hoogwaardigheidsbekleders bedienen, dus dat wordt pas echt interessant. Ik zal mijn ogen en oren open houden.

Gelukkig ben ik nog met een andere klus bezig, want elke dag lief lachen is ook weer wat veel van het goede. Bovendien kan ik van die paar centen die ik met bedienen verdien weliswaar net rondkomen, maar geld sparen voor de reis is er niet of nauwelijks bij. Vandaar dat ik blij was toen een Londense vriendin mij wees op een vacature van een Brits onderzoeksbureau, waarin gevraagd werd om iemand die zowel de Nederlandse als de Engelse taal vloeiend beheerst. Ik reageerde, en werd aangenomen. Zodoende ben ik deze weken bezig met het schrijven van een dik rapport, waarvoor ik statistische data moet analyseren en een verhaal schrijven over recente demografische, economische en culturele ontwikkelingen in Nederland, teneinde potentiële investeerders een beeld te schetsen van de Nederlandse markt en samenleving. Het is weer eens wat anders, maar een boeiende ervaring. Gelukkig heeft het CBS een uitstekende website.

Ondertussen komt mijn reis beangstigend dichtbij. Op 11 december reeds vlieg ik van Düsseldorf via München en Bangkok naar Chiang Mai, in het noorden van Thailand. Dat is over minder dan drie weken. Ik moet nog van alles regelen: een verzekering, malariapillen, een Thais visum. Stiekem vind ik het allemaal behoorlijk eng. Zuidoost Azië is toch wel wat anders dan Japan of het Midden-Oosten, en ik was nog nooit zo lang alleen op reis als ik nu van plan ben. Maar tegelijkertijd geniet ik ook van de voorpret. Het plan, zoals dat er nu uitziet, is als volgt: ik begin mijn reis in Chiang Mai, om van daaruit in twee weken tijd via de oude steden Sukhotai en Ayutthaya naar Bangkok te trekken. Daar ontmoet ik een vriendin, met wie ik kerstmis vier en vervolgens in een paar weken tijd via Zuid-Thailand naar Maleisië en Singapore trek. Zij gaat dan weer naar huis, waarna ik de Straat van Malakka oversteek, om via Sumatra naar Java te gaan. Bali en Sulawesi volgen, waarna ik ergens half februari terugvlieg naar Bangkok. Via Cambodja ga ik dan naar Vietnam, om vervolgens noordwaarts te gaan. Ik hoop dan een visum voor China te krijgen, waar ik enige tijd rond wil reizen. Mogelijk steek ik dan in april over naar Japan en/of Korea om vrienden te bezoeken, maar dat zal afhankelijk zijn van mijn financiële situatie. Uiteindelijk wil ik in Peking op de trein stappen, om via Mongolië en Siberië terug naar Europa te gaan, waar ik ergens in mei of juni weer hoop te zijn.

Natuurlijk gaat het altijd anders dan gepland. Natuurlijk kunnen er vervelende dingen gebeuren, waardoor je eerder naar huis moet, of je reisplannen moet verzetten. Natuurlijk kun je onderweg oude plannen inwisselen voor nieuwe - misschien beland ik uiteindelijk wel in India of Australië, wie zal het zeggen. Natuurlijk bestaat de kans dat ik de Ware tegen het lijf loopt, met wie ik op een tropisch eilandje een bed & breakfast ga beginnen. Er komen altijd onverwachte dingen op je pad als je op reis bent - het lijkt het echte leven wel. Maar waar ik ook beland en wat er ook gebeurt, dat zal niets afdoen aan het plezier dat het plannen maken me nu geeft.

En natuurlijk is er de mogelijkheid dat ik ergens in de loop van het voorjaar plotseling hoor van een mooie promotieplaats, en besluit om eerder naar huis te gaan. Want dat is toch echt wat ik na deze reis het liefste wil, geloof ik: een spannend onderzoek doen, daar een mooi boek over schrijven, en uiteindelijk een doctorstitel halen. Deo volente, zullen we maar zeggen. Ik heb in elk geval recentelijk in een vlaag van inspiratie een opzetje geschreven voor het proefschrift dat ik zou willen schrijven. Het zou een sterk filosofisch verhaal worden, en het plan is heel erg ambitieus. Maar dromen mag, vind ik. Om Mandela te citeren: "We ask ourselves, who am I to be brilliant, gorgeous, talented, and fabulous? Actually, who are you not to be? You are a child of God. Your playing small doesn't serve the world. There's nothing enlightened about shrinking so that other people won't feel insecure around you. We are all meant to shine, as children do. We are born to make manifest the glory of God that is within us. It's not just in some of us, it's in everyone." Boven het maaiveld uitsteken dus, hoe eng ook. Your playing small doesn't serve the world - durf groot te zijn. Niet ter meerdere eer en glorie van het ego, integendeel - maar om de wereld, de Ander, te dienen. Op je eigen manier.

Dus als ik later groot ben, dan word ik wetenschapper, dan word ik filosoof, dan word ik professor, dan word ik schrijver, dan word ik politicus, dan word ik minister, dan word ik vredestichter, dan word ik papa.

Maar eerst een tijdje op reis. Later wacht nog wel even.

Monday, 3 November 2008

Crunch. Over ontmoetingen en optimisme

I.

Mijn huidige kamer is ruim, goedkoop en mooi gelegen. Daar staat tegenover dat er geen internet is. Kennelijk hebben mijn antroposofische medebewoonsters geen behoefte te allen tijde toegang te hebben tot het wereldwijde web. Enigszins vreemd is dat wel: de helft van hen is afkomstig uit het buitenland, en met een internetverbinding zouden ze flink kunnen bezuinigen op hun telefoonkosten. Maar kennelijk zijn de dames niet zo geïnteresseerd in een plekje in de informatiematrix. Daar is best wel wat voor te zeggen – al is er ook best wel wat tegen in te brengen. Als tijdelijke onderhuurder bemoei ik me er verder echter maar niet mee. Wel betreur ik het feit dat ik niet in alle rust op mijn eigen kamer facebookberichtjes kan sturen, chatgesprekken kan voeren, youtubefilmpjes kan kijken, beschikbaarheid voor uitzendwerk online kan doorgeven en mijn vliegtickets Bangkok-Manila, Cebu-Jakarta en Makassar-Kuala Lumpur (u ziet het, de reisplannen beginnen steeds meer vorm te krijgen, maar daarover een andere keer weer meer) kan boeken. Want niet alleen heeft dit huis geen internetaansluiting, ook zijn alle draadloze netwerken binnen bereik van mijn kamer beveiligd. Clandestien met een onbekende meeliften is er dus helaas ook niet bij.

Maar ieder nadeel heeft zijn voordeel, om de beroemde filosoof maar eens te citeren. Dat voordeel heet in dit geval Crunch. Crunch heeft verdomd goede koffie verkeerd, prima maaltijdsalades, potjes thee waar twee volle koppen uit gaan, kleine stukjes zelfgebakken boterkoek, standaard een glaasje water bij de koffie, een grote leestafel met een keur aan tijdschriften en dagbladen, een zitbank met daarnaast een doos vol speelgoed, geen alcohol maar wel allerlei vers geperste sappen, vriendelijke bediening, niet te luide muziek van Wende Snijders of Yann Tiersen of The Beatles, gratis draadloos internet en genoeg vrije stopcontacten.

Crunch voelt als een woonkamer, zelfs als het helemaal vol zit. Crunch is vriendelijk en gastvrij, en van die gastvrijheid maken wij, vaste stamgasten, graag gebruik. In ruil voor een euro of twee krijgen we een potje thee of een kop koffie verkeerd, en kunnen we naar believen van het internet gebruik maken. Er zijn minder aangename internetcafés, dat kan ik u verzekeren. Maar ook voor een goed boek of gezellig gesprek leent het zich uitstekend - voor elk wat wils. Crunch is, kortom, het theehuis annex restaurantje dat beangstigend dicht in de buurt komt van het ideaalbeeld theehuis annex restaurantje, dat iedereen die de heimelijke romantische droom koestert ooit nog eens alle schepen van een al dan niet glorieuze carrière achter zich te verbranden en een theehuis annex restaurantje te beginnen ergens in zijn of haar achterhoofd heeft zitten.

(Het is een lange zin, ik weet het, maar u begrijpt me wel, nietwaar? Jazeker, ik denk dat u me donders goed begrijpt, want u heeft die heimelijke droom vast ook wel eens gekoesterd, in de een of andere variant. Misschien staat uw imaginaire theehuis annex restaurantje in Frankrijk of Brazilië, misschien zit er een bed & breakfast dan wel camping aan vast, maar het basisidee is hetzelfde. Zelfgemaakte soep, gezonde en rijk belegde broodjes, biologische ingrediënten, snoezige potjes thee, een leestafel en speelgoed voor de kinderen. Die droom kennen we allemaal, toch?)


II.

Hij komt er regelmatig, gaat gekleed in een trainingspak, is lang, heeft rossig haar en is altijd in zijn eentje. Hij gaat aan een tafeltje zitten, bestelt zijn vaste bestelling (‘je weet nog wel wat ik wil drinken, toch? Jawel, goed nadenken, het is altijd hetzelfde!’ ‘Ehm… koffie verkeerd?’ ‘Nee, bijna goed. Verse muntthee!’ ‘Oh ja, dat was het’) en kijkt vervolgens als een stokstaartje om zich heen. Daar zitten twee mensen in gesprek, naast hem zit iemand geconcentreerd te lezen – goh, wat zou hij aan het lezen zijn – en daarginds zit het meisje met wie hij laatst op een terrasje een gesprek had. ‘Hoi!’ ‘Hoi…’ ‘Je weet nog wel, toch!?’ ‘Eh, ja, wacht even…’ ‘Op dat terras, laatst, toen hebben we elkaar gesproken!’ ‘Oh ja, dat was het… Sorry, was ik even vergeten.’ ‘Nee geeft niet joh.’
Het gesprek komt niet echt op gang. Misschien komt dat omdat ze tien meter van elkaar af zitten.
Hij kijkt weer om zich heen. De jongen leest een boekje met de titel ‘De vitale illusie’. Dat klinkt interessant, waar zou het over gaan? Net als hij zich dit afvraagt staat de jongen op en gaat naar het toilet. Zal hij het boekje bekijken? Nee, dat hoort niet, hij moet wachten tot de jongen terug is.
De jongen komt terug.
‘Sorry, mag ik misschien even dat boekje bekijken?’
‘Ja natuurlijk.’ De jongen geeft hem het boekje. Hij leest de achterflap, maar die is weinig verhelderend. ‘Is een soort die erin slaagt zijn eigen onsterfelijkheid te synthetiseren en die ernaar streeft zichzelf te transformeren tot pure informatie, nog wel een menselijke soort te noemen? (…) We hebben hier te maken met een poging om een geheel positieve wereld te scheppen, een volmaakte wereld die gezuiverd is van elke illusie, van elke soort van kwaad en negativiteit, van de dood zelve.’ Jeetje, wat een zinnen. Waar gaat dit over?
De jongen legt uit. ‘Het is een verzameling essays van Baudrillard, een Franse postmodernistische filosoof. Zijn cultuurkritiek is pikzwart, maar fascinerend. Hij schrijft over doodsangst als drijfveer voor wetenschap, technologie, mode zelfs. In feite is de dood, de gedachte aan onze eigen eindigheid, onze grootste obsessie. Vroeger hadden we religieuze geloofssystemen om daarmee te copen, maar die hebben hun vanzelfsprekendheid verloren. In plaats daarvan hebben we onze hoop gekoesterd op de technologie om de dood te overwinnen. En het gaat steeds meer die kant op. Niet alleen hebben wij voortplanting – het ultieme biologische principe – al losgekoppeld van onze lichamelijke functies (met andere woorden: men hoeft niet meer te neuken om te fokken, een reageerbuis volstaat) en zijn we binnenkort in staat kunstmatige kopieën van onszelf te maken om ons van organen te voorzien als de onze het begeven; ook reduceren we ons wezen meer en meer tot louter informatie, enen en nullen, eindeloos houdbaar en reproduceerbaar. Zo vervreemden we ons van ons fysieke wezen, van ons sterfelijke lichaam – zo overwinnen we de dood, door het fysieke te overwinnen, door bestaan te reduceren tot data. De ultieme droom van de oude gnostici in een eigentijds science fiction jasje, zogezegd. Probleempje van deze ontwikkeling is alleen, zo stelt Baudrillard, dat met het doden van de dood we ook de menselijke soort doden. Als we tot louter onsterfelijke data verworden zijn, zijn we alles verloren dat ons mens maakt. Wetenschap is dus in essentie een ontmenselijkende bezigheid. We hebben onzekerheid nodig, angst, betovering ook. Angst voor de dood maakt ons mens; het overwinnen van de dood maakt ons tot een pakketje genetisch materiaal, tot louter data. Daarom besluit hij het boekje met de intrigerende opmerking dat “als we oog in oog staan met een wereld die onbegrijpelijk en problematisch is, mag duidelijk zijn wat ons te doen staat: we moeten die wereld zelfs nog onbegrijpelijker, nog raadselachtiger maken.” We moeten onze angsten koesteren.’
Het is even stil. De jongen schaamt zich een beetje. Waarom moet hij nou weer zo nodig een onbekende vervelen met filosofisch geouwehoer? Misschien vindt deze meneer dit wel helemaal niet boeiend.
‘Wauw, klinkt interessant,’ zegt hij.
‘Ja… ja, dat is het ook,’ zegt de jongen. ‘Pessimistisch, maar wel intrigerend.’
Dan valt het stil. De jongen leest verder. De man kijkt wat om zich heen, genietend van zijn muntthee.


III.

Ze hebben goed gespeeld. Gewonnen. De trainer is nooit gul met complimenten, maar de assistent-trainster had haar even laten weten dat hij eigenlijk heel trots op zijn meiden is. Dat mag ook wel, als je meedoet om het nationale kampioenschap.
Ze zit naast haar eveneens trotse moeder. Hun R is onvervalst Wassenaars. Hun gesprek fladdert mijn oren binnen, al zijn ze niet gespitst. Het is te luid en interessant om te negeren. Meestal is het vervelend om een gesprek van onbekenden te moeten volgen, maar dat is nu niet het geval. Misschien dat de lange blonde haren van dochterlief daar een en ander mee te maken hebben, wie zal het zeggen.
Moeder moppert een beetje over onbekwaam personeel, maar haar trots op haar knappe dochter is vele malen groter dan de lichte irritatie om het feit dat een medewerkster van haar galerie niet wist hoe ze glaswerk moest afdrogen zonder lelijke lijnen achter te laten. ‘Iedere huisvrouw weet dat toch!?’ vraagt ze retorisch, zonder een antwoord te verwachten.
Haar dochter vertelt over mogelijkheden om in de Verenigde Staten te studeren. In haar vakgebied vallen veel dollars te verdienen. Dat is nooit weg, gezien het feit dat het familievermogen de afgelopen maanden fors in omvang is afgenomen. De helft van heel veel is nog altijd veel, maar toch. Bovendien wil je niet te afhankelijk zijn van je ouders. Als je een goed stel hersens gekregen hebt van onze lieve Heer moet je er ook wat nuttigs mee doen. De vraag is alleen of een studieverblijf in het buitenland wel te combineren is met een plekje in het Nederlands elftal. Ze hoopt van wel.
Moeder prijst dochter, die zich licht geneert.
Intelligent, sportief, lange blonde haren. Ze zou een goede partij zijn. Ik kijk vluchtig opzij. Het oogcontact duurt nog geen seconde, dan kijken we allebei weg.
Hun eten komt. Ik schrijf nog een e-mail.
Dan brengt moeder het gesprek op voetbal. ‘Nou, het was een spannende wedstrijd. FC Groningen was goed hoor. Ze hadden wel een punt verdiend.’
Ik glimlach, en flap eruit: ‘Dank u wel. Dat doet mijn groenwitte hart goed.’
Moeder lijkt niet verbaasd over mijn ietwat brutale bemoeienis met het gesprek. Integendeel. We keuvelen vrolijk over de wedstrijd, die ik ook heb gezien, zij het op tv – zij had een plekje in een skybox in de Arena. Dochter luistert toe. Moeder denkt dat Groningen nog wel mee gaat doen om het landskampioenschap, hetgeen mij iets te optimistisch lijkt, maar het is altijd leuk om iemand zoiets te horen zeggen.
Ik hou van vrouwen die van voetbal houden. Ze kunnen er vaak zo leuk over kletsen, daarbij spelinzicht combinerend met vrolijk optimisme. Voetbalminnende mannen zijn bijna allemaal pessimistische mopperkonten, let maar eens op – in de kroeg, bij voetbalpraatprogramma’s op de tv, op de sportpagina van een zelfbenoemde kwaliteitskrant, in de auto bij je vader (de mijne gelooft nog immer dat FC Groningen dit seizoen wel weer zal worden leeg gekocht, om vervolgens te degraderen). Azijnpissers zijn het, de Hugo Borsten van deze wereld. Mannen voelen zich pas goed als er wat valt te zeuren, en over voetbal valt altijd wat te zeuren. Voetbalminnende vrouwen daarentegen genieten gewoon van wat ze zien. Een verademing.
Mijn maaltijdsalade komt eraan. Ons korte voetbalpraatje komt tot een einde. Hij smaakt prima. Zo maak ik ze zelf ook wel eens.
Moeder ondervraagt dochter over mannen. Dochter kijkt vluchtig mijn kant op, maar mijn aandacht ligt bij de krant waarin ik zit te bladeren.
Want dit gesprek gaat mij natuurlijk niet aan.
Dochter heeft het nog nooit langer dan een half jaar met een kerel uitgehouden. Moeder vindt dat heel normaal. ‘Op jouw leeftijd moet je experimenteren,’ zegt ze met luide stem. ‘Geniet van je vrijheid.’
Ik heb het gehoord, dank u wel.
Moeder gaat naar het toilet, dochter mag afrekenen. Moeder blijft strategisch lang weg.
We kijken elkaar aan, glimlachen, blozen.
Ik sta op, doe mijn laptop in de tas, en reken mijn salade af. ‘Doei’, zeg ik verlegen. ‘Doei,’ zegt ze terug. We glimlachen nogmaals. Dan loop ik naar buiten, onverrichter zake.
Er is een kort verhaal van Haruki Murakami, met als titel ‘On Seeing the 100% Perfect Girl One Beautiful April Morning’ (http://www.scribd.com/doc/2197156/On-Seeing-the-100-Perfect-Girl-One-Beautiful-April-Morning). Het verhaal is van een klassiek romantische schoonheid. Twee mensen ontmoeten elkaar en komen erachter dat ze helemaal voor elkaar gemaakt zijn, en besluiten dan om ieder zijns weegs te gaan, omdat als ze écht voor elkaar bestemd zijn ze elkaar opnieuw tegen zullen komen. Zoiets als de film ‘Before Sunrise’. Wat een prachtige gedachte.
Sukkels.


IV.

Een man stormt Crunch binnen. ‘Hé, kan iemand de politie bellen? Er staat daar buiten iemand een vrouw te slaan.’
De jongen achter de bar pakt de telefoon. Ik sta op en loop naar buiten, samen met een andere klant. Van de vechtpartij is niets meer te zien. Een man staat wat te schelden, de man die ons vroeg de politie te bellen geeft hem een standje, de boze man druipt af. Een storm in een glas water, zo blijkt.
Ze zit schuin tegenover me, aan de leestafel, en vraagt me in het Engels wat er aan de hand was. Ik leg het haar uit. Gelukkig niets ernstigs. Maar het ijs is gebroken.
‘Wat lees je?’ Aike is weer eens nieuwsgierig.
‘Een boek over internationaal recht. Ik moet morgen lesgeven.’
‘Wat interessant. Op de Campus Den Haag?’
‘Nee, privéles. Ik werk hier bij het Joegoslavië-tribunaal.’
Mijn interesse is gewekt, en ik vraag haar wat ze precies doet. Ze blijkt aanklager te zijn. (Hooguit tien jaar ouder dan ik, waarschijnlijk minder, en nu al zo’n functie. Wauw. Over carrière maken gesproken.) Ze vertelt wat over haar werk.
‘Mag ik je iets vragen? Misschien is het een clichévraag, misschien vragen mensen het vaker, dat weet ik niet, maar het is wel iets dat ik me afvraag.’
‘Ga je gang.’
‘Als je zo continu geconfronteerd wordt met de vreselijke dingen die mensen elkaar aandoen – dat word je toch, neem ik aan? Etnische zuivering en moord en verkrachting en zo?’ Ze knikt. ‘Als je daar continu mee geconfronteerd wordt, heb je dan nog wel enig geloof in mensen? Sorry als dat een stomme vraag is.’

(Per slot van rekening leven we in een wereld waarin mensen gericht zijn op twee dingen: voortplanten en overleven. De angst voor de dood en de seksuele lust zijn de twee meest basale drijfveren voor ons handelen. We sluiten coalities – vriendschappen – niet omdat we zo van anderen houden, maar simpelweg omdat die onze kansen op overleven vergroten. Altruïsme komt voort uit eigenbelang. Maatschappelijke en politieke structuren houden ons in toom, maar als die wegvallen – zoals in het voormalige Joegoslavië – en er een machtsstrijd ontstaat – en die ontstaat er, wanneer structuren wegvallen, noodzakelijkerwijs – dan zijn we in staat tot de meest onvoorstelbare vormen van geweld. Wie maar bang genoeg is, is tot alles in staat om zijn hachje te redden, dat heeft de geschiedenis wel aangetoond. Niet voor niets bedienen totalitaire (politieke en religieuze) ideologieën zich altijd van het creëren van angst, angst voor een imaginaire vijand – het verleent ze legitimiteit. En daarom kunnen utopische idealen zo makkelijk omslaan in geweld. En ondertussen willen we o zo graag geloven in iets als het Goede, maar dat is natuurlijk een fantasie, een manier om onze ogen te sluiten voor de beangstigende realiteit. Desalniettemin – of juist daarom – is het een cruciale mythe voor het functioneren van een samenleving. Moraal is niets meer dan een Hobbesiaanse constructie, maar dat maakt het niet minder belangrijk, integendeel.)

‘Als je daar continu mee geconfronteerd wordt, heb je dan nog wel enig geloof in mensen? Sorry als dat een stomme vraag is.’
‘Nee, dat is geen stomme vraag.’ Ze denkt even na. ‘Misschien kan ik je vraag het beste beantwoorden met een anekdote. Wij hadden een keer een man als getuige. Hij had verschrikkelijke dingen meegemaakt. Ik zal je de details besparen, maar de dingen die hij beschreef waren echt gruwelijk. Het was heel moedig van hem dat hij dat allemaal in de rechtszaal durfde te zeggen, en belangrijk voor het proces.
Toen hij zijn verhaal had gedaan over de verdachte, en wij hem bedankten, nam hij nogmaals het woord. “Dit is niet het enige dat ik wil vertellen,” zei hij. “Ik heb ook goede dingen meegemaakt.” Vervolgens vertelde hij over een bewaker die altijd goed voor de gevangenen zorgde, die een praatje met ze kwam maken, die zorgde dat ze meer te eten kregen; kortom, die hen zag als wat ze waren – als mensen. We hadden allemaal een brok in onze keel.
Ik denk dat dat het beste antwoord is dat ik je kan geven.’
Het is even stil. ‘Zelfs in de grootste hel vind je mensen die de ander in het gezicht kijken, die een verantwoordelijkheid voelen jegens de ander, die niet hun macht botvieren maar de ander willen juist beschermen. Een stukje menselijkheid tussen alle shit. Zoiets?’
Ze glimlacht. ‘Zoiets, ja.’

We praten verder. We spreken over verhalen, over de kracht daarvan, en over de discrepantie tussen verhalen en de waarheid waarnaar ze willen verwijzen. Verhalen maken ons tot wie wij zijn, wij construeren onszelf aan de hand van de verhalen die wij onszelf en anderen vertellen, maar dat maakt ze nog niet ‘waar’ in de absolute zin. Immers, die verhalen – herinneringen, zo je wilt – zijn weliswaar gebaseerd op oorspronkelijke ervaringen, maar ze zijn daar ook van vervreemd. Dat kun je vervelend vinden, maar dat is nu eenmaal de realiteit van ons bestaan. Historische waarheidsvinding is per definitie onmogelijk omdat je louter met verhalen te maken hebt. Dat geldt ook in de rechtszaal.
‘En het wordt er niet makkelijker op als er veel tijd overheen gaat,’ zegt ze. ‘Wij stellen mensen vragen over dingen die meer dan tien jaar geleden gebeurd zijn. En dan blijkt het geheugen behoorlijk onbetrouwbaar.’
‘Maar hoe kun je dan überhaupt nog rechtspreken?’
‘Omdat je toch hoopt, dat je uit al die verhalen een beeld kunt vormen dat tegemoet komt aan datgene wat er echt gebeurd is. Omdat er mensen geleden hebben, en andere mensen daarvoor verantwoordelijk zijn, en we die mensen daarvoor ook verantwoordelijk willen stellen. Omdat we toch hopen dat wij, als mensen die het hier met elkaar moeten zien te rooien, iets kunnen leren van de verhalen van anderen.’
‘Hopen dat mensen kunnen leren. Against all odds, misschien, maar toch.’
‘Inderdaad. Maar toch.’
Ze kijkt me lang aan.
We spreken verder over koetjes en kalfjes.

Monday, 13 October 2008

Pompoensoep, reisplannen, ambassades

De vlinder is even neergestreken. Hij heeft een kamer in onderhuur gevonden in de hofstad, prachtig gelegen nabij de grote ambassades, ingeklemd tussen het centrum en de Scheveningse bosjes. De kamer is deel van een antroposofisch studentenhuis – waarlijk, die bestaan – en is ruim, licht en hoog. Voor het brede balkon hangen smetteloos witte gordijnen, boven de schoorsteenmantel een handgeschreven gedicht van Schiller. De boekenkast is goed gevuld met werken van Rilke en Duitse vertalingen van Steinbeck. De keuken is eveneens ruim, en staat vol gezellige potjes gedroogde kruiden en zaden. Zijn charmante nieuwe huisgenotes hebben hem al de wekelijkse biologische markt laten zien, waar hij een prachtige pompoen op de kop getikt heeft. Onder het genot van een kom geurige pompoensoep leerden ze elkaar vervolgens beter kennen. Hij is hier pas enkele dagen, maar voelt zich nu reeds beter thuis dan hij in zijn Londense huis ooit gedaan heeft. Of verbeeldt hij zich dat maar? Hoe dan ook, het lot heeft hem toch maar weer naar een mooi nieuw plekje gebracht.

Zijn verblijf hier is evenwel slechts van tijdelijke aard. Over een maand of twee zal hij weer verder fladderen; verder zelfs dan hij in lange tijd geweest is. Zijn gedachten zijn dan ook voortdurend bij de naderende reis. Plannen veranderen, nog voor ze goed en wel gevormd zijn. Was hij aanvankelijk voornemens in december een treinreis naar China te ondernemen, klimatologische overwegingen hebben hem doen besluiten zijn reis te beginnen waar hij haar wilde eindigen: in Zuidoost Azië. Hij zal zijn reis beginnen in Thailand, om vervolgens een lus te maken door de Filippijnen, Indonesië, Maleisië en weer Thailand. Van daaruit wil hij over land, via Cambodja, Vietnam, China en Rusland, terugreizen naar Europa. Ongetwijfeld zullen deze plannen onderweg nog wel een paar keer veranderen, maar het raamwerk staat. De dikke gele moeder aller Lonely Planets, ‘Southeast Asia on a Shoestring’, bevindt zich voortdurend in zijn nabijheid. Ze blijft maar lonken. Gebaande backpackpaden of niet, voor hem is het een groot, nieuw avontuur.

En dan gebeurt het, tijdens een intensieve sessie online vliegtarieven vergelijken: hij boekt zijn ticket. De ellende wil dat de meeste enkele reizen bijna net zo duur zijn als retourtickets, dus wanneer hij plotseling oog in oog komt met een betaalbaar ticket van een Duitse budgetmaatschappij besluit hij om de teerling te werpen, en op de knop ‘betalen’ te drukken. Hoppa, gebeurd. IJs en weder dienende vliegt hij op donderdag 11 december van Düsseldorf naar het Thaise Chiang Mai, met overstappen in München en Bangkok. Het is definitief, de grote reis gaat er komen. Boeddhistische tempelcomplexen, rokende vulkanen, witte stranden met kokospalmen, knotsgekke miljoenensteden: binnenkort worden ze echt. De reisspanning maakt zich opeens volledig van hem meester. Adrenaline borrelt en klotst woest door zijn lijf. De Gunung Bromo is er niets bij.

Wanneer de adrenaline zo borrelt, dan is er maar één remedie. Hij heeft zijn hardloopschoenen weer uit het vet gehaald. Den Haag blijkt onverwacht gul. De Scheveningse bosjes doen niet onder voor het Amsterdamse bos. Ze verrassen met plotselinge heuveltjes en verstopte zandpaadjes, en verspreiden een zoete geur van nazomer. De zon schijnt speels door de eikenbladeren. Vandaag is een goede dag om de bank te overvallen, zo blijkt, want het plaatselijke politiecorps houdt zijn jaarlijkse hardloopwedstrijd. Even verderop, op een bankje bij een grote vijver, zitten twaalfjarige jongens te genieten van een stiekeme sigaret. Vogels zingen bescheiden. De bomen ademen zuurstof uit.

Madurodam blijkt nog steeds te bestaan, ziet hij tot zijn vreugde wanneer hij terugloopt richting stad. Een stukje verder komt parmantig een glimmende antieke koets langsrijden, gevolgd door een optocht van geüniformeerde ruiters – ook dat zie je niet in Amsterdam, laat staan in Groningen. Ambassadepersoneel loopt breeduit Frans sprekend de stoep bezet te houden, zinnenprikkelende parfumgeuren verspreidend. De langshuppende eksters trekken zich er weinig van aan. Voor het zonnebadende Vredespaleis wappert trots en naïef de blauwwitte VN-vlag, als ware de wereld een vreedzaam paradijs. Ook de politie is vol van vertrouwen, blijkens het feit dat ze hun post tegenover de Amerikaanse ambassade vandaag onbemand gelaten hebben. Kennelijk gingen ze ook liever een rondje hardlopen. Bij de ambassade van Koeweit valt vooral de kolossale schotel op – zo kan de ambassadeur ten minste genieten van de Arabische versie van Idols. Bij de Japanse ambassade werkt nog steeds dezelfde jongen als een paar jaar geleden, en hij maakt nog steeds hetzelfde dagelijkse blokje om. Hij doet alsof hij de hem passerende hardloper niet herkent, niet wetende wat hij zou moeten zeggen. Dat is insgelijks. Op de stoep liggen her en der eikeltjes. Heel langzaam wordt het herfst.

Hardlopen is leuk, maar er moet nog wel wat geld in het laatje komen voordat de grote reis begint. Helaas, dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Je kunt cum laude afgestudeerd zijn, je talen spreken en lief glimlachen, als je geen aantoonbare ervaring hebt in het tappen van biertjes en het netjes dragen van een stapel borden – toch niet bepaald vaardigheden waarvoor heel veel speciaal talent vereist is, me dunkt – is het merendeel van de horecaondernemingen niet in je geïnteresseerd. Zij die dat in eerste instantie wel zijn, voornamelijk hippe koffietentjes, haken af als ze horen dat je slechts voor twee maanden beschikbaar bent (en eerlijk is eerlijk, daarin hebben ze misschien ook wel een beetje gelijk). Uitzendbureaus daarentegen lijken uit te puilen van de weinig tot de verbeelding sprekende administratieve functies waarvoor je MBO-zus of MEAO-zo afgerond moet hebben. Nu heeft hij er totaal geen bezwaar tegen om een tijdje ‘onder zijn niveau’ te werken, maar hij heeft simpelweg niet de vereiste ervaring dan wel de vooropleiding om dergelijk werk te doen. Daar zit je dan met je mastertitel… Nog maar even verder zoeken dus, deze week. Concrete suggesties zijn in ieder geval welkom.

Gelukkig zijn er reisgidsen, pompoenen en hardloopschoenen. En gelukkig is hij in Den Haag, mooie stad achter de duinen, hem nieuw en gastvrij. De herfst is jong en vol beloftes.

Friday, 3 October 2008

Bedankt

‘Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij,’ zo dichtte J.C. Bloem eens. Wat eenmaal was zal nooit meer zijn. Ik kan mij niet langer verschuilen achter het heerlijke excuus dat studie heet. In de woorden van Lennaert Nijgh, ‘ ’t is eindelijk een feit: ik weet ik ben volwassen, ik moet nu op gaan passen met werk en geld en tijd.’ Zo is het maar net. Mijn jeugd zit erop, de toekomst is heden geworden, en het maken van keuzes is niet meer het vrijblijvende spel dat het ooit was. Enfin, daar heb ik het reeds uitgebreid met u over gehad, en ik zal u niet nogmaals vermoeien met mijn existentialistische overpeinzingen. Maar nu mijn studietijd definitief tot het verleden behoort, en nu ik mijn 25e verjaardag gevierd heb en terug kan blikken op de afgelopen kwart eeuw, vind ik het tijd voor een woord van dank.

Dank aan de lieve vrienden en familie, die mij op vrijdag- of zaterdagavond gezelschap hielden en met mij mijn verjaardag vierden. Bedankt voor jullie mooie cadeaus, voor jullie financiële bijdragen aan mijn reis, voor jullie mooie woorden op de Tibetaanse gebedsslinger. Bedankt voor alle fijne gesprekken die we door de jaren heen gedeeld hebben. Bedankt dat jullie me hebben doen ervaren dat je weliswaar even uit het oog kunt zijn, maar daarmee nog niet uit het hart bent. Bedankt dat jullie zijn wie je bent. Dank ook aan hen die er helaas niet bij konden zijn, maar mij wel verblijd hebben met lieve berichtjes.

Dank aan alle onderwijzers, leraren en docenten die de afgelopen kwart eeuw met mij hun kennis, inzichten en fascinatie hebben willen delen – de een iets meer dan de ander. Dankzij jullie kan ik lezen en schrijven en rekenen, spreek ik vijf talen, ken ik de stelling van Pythagoras en het periodiek systeem van de elementen, ben ik bekend met Brecht en Shakespeare en Ionesco en Multatuli, ben ik nog altijd verliefd op het theater, heb ik de Japanse en de Westerse filosofie leren kennen, ben ik iets gaan begrijpen van het christendom en de islam, ben ik met mythen gaan spelen en erover gaan schrijven. Zonder jullie was ik niet geweest wie ik nu ben. Mijn dank is groot.

Dank aan alle muzikanten die mijn iPod bevolken, voor de troost en het plezier en de inspiratie die jullie muziek mij geeft en gegeven heeft. Dank aan alle kunstenaars en schrijvers wier werken mij geraakt hebben en aan het denken gezet hebben. Een speciaal woord van dank aan Jacques Brel, Boudewijn de Groot, Herman van Veen, Roger Waters, Yusuf Islam, Marc Chagall, Vincent van Gogh, Takeshi Kitano, Max Velthuijs, Roald Dahl, Haruki Murakami, Hermann Hesse, Dogen, Friedrich Nietzsche, Emmanuel Levinas, Jezus van Nazareth en natuurlijk alle dieren in de dierentuin van Emmen voor de jarenlange vriendschap.

Dank aan mijn trouwe wandelschoenen, die met mij onder meer de Vogezen, de Jura, Iwaki-san, Asahi-dake, de Utrechtse Heuvelrug, het Noord-Hollands Duinreservaat, Ihlara Valley, de Seven Sisters, het Lake District, de Wicklow Mountains en de kliffen van Finistère bedwongen hebben. Dank ook aan de Nederlandse Spoorwegen, die mij al die jaren van Amsterdam naar Leiden naar Groningen gebracht hebben. En dank aan de Nederlandse overheid voor het (deels) financieren van mijn opleiding.

Dank aan Ron Jans en aan alle spelers van FC Groningen voor de overwinning op Feyenoord en voor het behalen van de koppositie. Het was een mooi verjaardagscadeau, en mijn groenwitte hart klopt trots. Veel succes verder, dit seizoen.

Dank aan God, wie of wat of waar je ook bent, voor je troost en liefde, en voor alle mooie zonsondergangen die je me gegeven hebt. Dank aan de beschermengeltjes die me al die jaren veilig door het verkeer geloodst hebben. Dank aan alle boeddha’s, bodhisattva’s, kami, heiligen, profeten en God weet wat, voor jullie hulp en compassie en wijze woorden. Dank aan de vogels voor hun lied, de bloemen voor hun kleuren, de zee voor haar schoonheid. Dank aan Sinterklaas, voor alle mooie cadeaus en gedichten die ik de afgelopen kwart eeuw heb mogen ontvangen. En natuurlijk dank aan Brompje, de liefste teddybeer van de wereld – jij ook gefeliciteerd met je 25e verjaardag.

Dank aan mijn broertje, voor alle tijdloze uren die we samen hebben doorgebracht terwijl we met de knuffels of met de lego speelden, voor de kerstmissen in Londen, voor de kameraadschap. Dank aan mijn zusje, voor de fijne gesprekken van de afgelopen jaren, voor je humor, voor je cocktails. En, bovenal, dank aan mijn ouders – voor alles. Jullie hebben me al die jaren zoveel gegeven, dat ik de woorden om jullie te bedanken niet kan vinden. Er zijn geen woorden die zo diep gaan.

Dank, muze, dat ik mag schrijven. Geef me de moed om er eens iets serieus mee te doen.

Bedankt, lezer, voor het lezen. Ik wens u alle goeds.

Wednesday, 24 September 2008

Indrukken van Nederland

Het niet weten duurt nog even voort. Maar ik vind het niet zo erg. De leegte is niet zo leeg als ze lijkt, want er zijn etentjes en feestjes en vrienden. Verder zwem ik een beetje rond. Onderwijl nemen mijn plannen als vanzelf langzaam concreter vormen aan. Zo lijkt het, ten minste - met plannen weet je het natuurlijk nooit zeker. Maar ik hoop u over een paar maanden op deze plaats het Plein van de Hemelse Vrede te kunnen beschrijven. We zullen zien.

***

Poëzie is overal. Zo vond ik plotseling een fraai gedicht in mijn logeerkamer, dat ik u niet wil onthouden:


K3102

Kledingkast

Met roede
Volledig afsluitbaar middels ritssluiting
in hoekvorm.
Stevig kunststof onderstel.


En deze, in mijn favoriete broodjeszaak:


DE MELK
in onze cappuccino en
koffie verkeerd komt van
hele BLIJE KOEIEN en is
100 % BIOLOGISCH

"ZO BLIJ
MET 100 %
BIO"


Woorden die dansen zonder dat te beseffen zijn vaak de mooiste.

***

Nederlands winkelpersoneel heeft de vreemde gewoonte om klanten te vragen naar extra kleingeld, zodat ze zelf niet te veel met kleine muntjes hoeven te doen. Men is namelijk bang voor kleine muntjes. Soms is dat logisch: als je iets koopt dat 6,05 kost, is het vanzelfsprekend een stuiver bij je tientje te doen. Vragen om een euro en vijf cent vind ik in zo'n geval nogal overdreven; men kan toch gewoon vier euro teruggeven? Maar soms gaat het wel erg ver: je koopt iets voor 5,85 en men vraagt of je er misschien 85 cent bij hebt. Schat, het gaat echt sneller als jij gewoon 4,15 uit je kassa haalt dan als ik 85 cent bij elkaar ga zitten zoeken. De verwarring wordt steeds groter, zo merkte ik laatst:
'Dat is dan vier euro tien, alstublieft.'
'Alstublieft.' Ik geef hem een tientje.
'Heeft u daar misschien tien cent bij?'
'Natuurlijk.' Ik geef het hem.
'Misschien een euro tien?'
'Eh... jawel.' Zou hij geen euromunten in zijn kassa hebben?
'En kijk eens, vijf euro. Prettige dag nog.'
'Dank u wel. Dan krijg ik nog twee euro van u.'
Het is even stil.
'Jaaa, ik was ook nog niet klaar.' En hij geeft me snel een blinkende twee euro-munt.
Lief winkelpersoneel, geef gewoon wisselgeld, en hou op met die rare gewoonte klanten om allemaal extra kleingeld te vragen. Of leer eerst even rekenen.

***

Geert W., een gekozen Nederlandse politicus, roept in het parlement op tot etnische zuivering. Dat mag, kennelijk. Nu heeft ons prachtige kikkerlandje natuurlijk al een mooie staat van dienst als het gaat om het uitvoeren van, dan wel meewerken aan etnische zuiveringen. Van Heutz en het koloniale leger, de vaderlandse politie ten tijde van de Duitse bezetting, de 'politionele acties', Karremans en de zijnen - voorwaar, het is niet niets wat wij in de twintigste eeuw hebben weten te presteren! Wat dat betreft is deze politicus een echte Nederlander, in hart en nieren. Immers, wier Neerlands bloed door de aderen stroomt realiseert zich dat er maar een manier is om 'straatterrorisme' aan te pakken: ruimen, deporteren, uitzetten, eenieder met een Marokkaanse achtergrond! Zachte heelmeesters maken stinkende wonden, nietwaar? Zeg Geert, misschien is het een idee om ze, voordat het zover is, allemaal een teken op te spelden, zodat we ze direct kunnen herkennen en preventief uit de weg kunnen gaan? Een felle gele maan op hun borst, bijvoorbeeld? Dat valt wel op.

Ondertussen blijkt zijn fractielid zich meermalen schuldig te hebben gemaakt aan oplichting, fraude en geweld. Dat mag ook, kennelijk. Je moet de Kamer uit als je twintig jaar geleden een keertje meedeed aan een inbraak in een ministerie, maar je mag rustig blijven zitten als je een ander voor 25 mille hebt proberen op te lichten, en mensen in elkaar hebt geslagen. De moddergooiers van GeenStijl en de Telegrof zwijgen plotseling in alle talen van de wereld. Hypocriete rechtse nepjournalisten zijn het, die samenspannen met enge racistische en gewelddadige mannetjes. Als we toch etnisch gaan zuiveren, zullen we dan beginnen met geblondeerde islamofobische Limburgers? Gevolgd door zijn electoraat? Dat zou pas echt opruimen.

***

In het Werkteater zijn de opnames van de Avond van de Grote Filmquiz, die de NPS donderdagavond uitzendt. Ik ben uitgenodigd omdat ik een stem had uitgebracht voor de verkiezing van beste filmacteur aller tijden, en de jury mijn motivatie wel kon waarderen. Maar helaas, mijn kandidaat haalt de top-tien niet eens. De winnaar is weinig verrassend, maar ik ben het er niet mee eens. Ik kan ook wel een geschifte piratenkapitein of chocoladefabrikant spelen. Matthijs van Nieuwkerk presenteert de quiz. Hij is zenuwachtiger dan hij meestal lijkt op tv. Dat is ook niet zo gek, want we zijn allemaal betoverd door de drie beroemde jonge filmactrices die tezamen een team vormen. De quiz zelf stelt niet zoveel voor, maar de Bridget Jones imitatie die de dames uit hun mouw schudden is behoorlijk indrukwekkend. Helaas heb ik mijn bril niet op. Maar donderdagavond zou ik even de tv aanzetten, als ik u was.

***

De molen zweeft in de mist. De lucht erachter kleurt langzaam licht. Wat kan Holland soms toch mooi zijn, vooral als iedereen nog slaapt.

Ik zwem nog even verder.